ECLI:NL:GHDHA:2025:1196

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.345.198/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot treffen procedeerverbod in Bolivia

In deze zaak vordert de man in een incident een voorlopige voorziening die de vrouw verbiedt om te procederen in Bolivia. De man stelt dat de vrouw onrechtmatig handelt door een procedure in Bolivia aanhangig te maken, die de huwelijkse voorwaarden en eerdere Nederlandse uitspraken miskent. De vrouw verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen wettelijke grondslag voor bestaat. De rechtbank in Bolivia heeft eerder de huwelijkse voorwaarden als niet relevant aangemerkt, wat de man als onrechtmatig beschouwt. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van de man wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.345.198/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/646733 / HA ZA 23-383
Arrest in het incident van 24 juni 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonend in [woonplaats] , Bolivia,
eiser in incident,
tevens geïntimeerde in principaal hoger beroep,
tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D.F. Spoormans, kantoorhoudend in Den Haag.
tegen
[de vrouw],
handelend voor zichzelf en in de hoedanigheid van deelgenoot van de gemeenschap met de nader te noemen man,
wonend in [woonplaats] , Bolivia,
verweerster in incident,
tevens appellante in principaal hoger beroep,
tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Boogaers, kantoorhoudend in Rotterdam,
Het hof noemt partijen hierna de man en de vrouw.

1.De zaak in het kort

1.1
De man vordert in dit incident een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt de vrouw te verbieden om te procederen in Bolivia.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 17 juli 2024 en de herstelexploten van 22 juli 2024, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 april 2024 (hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven van de vrouw, met bijlagen (36 tot en met 39);
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende eisvermeerderingen van (onder meer) de man, met daarin opgenomen de vordering in incident tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de man, met bijlagen (HB9 tot en met HB11);
  • de conclusie van antwoord in incident van de vrouw, met bijlage (36).

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen zijn op [datum] in [plaats 1] met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, die – kort gezegd – inhouden: i. een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, ii. een periodiek verrekenbeding, en iii. een rechtskeuze voor Nederlands recht.
3.2
Op 21 januari 2020 heeft de rechtbank in [plaats 2] , Bolivia, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Naast de echtscheidingsprocedure in Bolivia, heeft de vrouw ook in Nederland bij de rechtbank Den Haag een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Bij beschikking van 31 mei 2021 heeft de rechtbank Den Haaghet verzoek tot echtscheiding afgewezen, omdat er al een Boliviaanse uitspraak was waarin de echtscheiding was uitgesproken, en de beslissing ten aanzien van de nevenvoorzieningen aangehouden.
3.3
Ten tijde van het verzoek tot echtscheiding hadden partijen nog de volgende onroerende zaken in gemeenschappelijk eigendom (50/50):
1. [adres 1] :
2. [adres 2] ;
3. bedrijfspand te [plaats 2] , Bolivia;
4. twee percelen grond (met woonhuis en kantoorruimte) te [plaats 2] , Boliva.
Het hof zal hierna naar de panden genoemd onder 1 en 2 verwijzen als de panden in Nederland en naar de panden genoemd onder 3 en 4 als de panden in Bolivia en ieder afzonderlijk het bedrijfspand in Bolivia en de percelen grond in Bolivia.
3.4
Bij beschikking van 24 februari 2022 (hierna: de beschikking) en herstelbeschikking van 11 mei 2022 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de nevenvoorzieningen met betrekking tot de wijze van afwikkeling van het huwelijksvermogen dan wel de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer de panden in Nederland en het bedrijfspand in Bolivia onder voorwaarden toegedeeld aan de man en de percelen grond in Bolivia onder voorwaarden toegedeeld aan de vrouw.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
In het bestreden vonnis van 24 april 2024 heeft de rechtbank:
in conventie en in reconventie
  • in aanvulling op het petitum (het hof begrijpt: dictum) van de beschikking van deze rechtbank van 24 februari 2022 onder nummer I, eerste streepje, bepaald dat voor de taxatie van de panden in Bolivia een nieuwe makelaar wordt aangewezen doordat de man binnen twee weken na de dagtekening van dit vonnis drie makelaars voorstelt waaruit de vrouw binnen twee weken nadat de man de drie makelaars heeft voorgesteld een makelaar kiest aan wie partijen binnen twee weken nadat de vrouw een makelaar uit de door de man genoemde makelaars heeft gekozen een bindende opdracht geven tot taxatie van de panden in Bolivia tegen de waarde per februari 2022;
  • de vorderingen die de man en de vrouw hebben op enkele vennootschappen van de man toebedeeld aan de man en bepaald dat de man op basis van verkrijging van een overwaarde een bedrag van € 175.099,39 aan de vrouw verschuldigd is:
  • bepaald dat de vrouw per 24 april 2024 een bedrag van € 599.058,34 aan de man verschuldigd is en de vrouw veroordeeld, na verrekening met voormelde vordering van € 175.099,39 tot betaling aan de man van een bedrag van € 423.958,95 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling;
  • de door de vrouw onder voornoemde vennootschappen gelegde beslagen opgeheven;
  • het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de proceskosten tussen de vrouw en (onder meer) de man aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
  • de overige vorderingen van partijen in conventie en in reconventie afgewezen.

5.Procedures na het bestreden vonnis

5.1
Op 6 juni 2024 heeft de vrouw bij de rechtbank van [plaats 3] in Bolivia een vordering ingediend tot verdeling en medezeggenschap van huwelijksgoederen.
5.2
Bij verstekvonnis van 25 juli 2024 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag is op vordering van de man, voor zover van belang en uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw geboden de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2022 na te komen, met bepaling dat dit vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de voor het passeren van de akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening(en) van de vrouw voor de panden in Nederland met bepaling van de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW op vijf dagen.
5.3
Op 27 september 2024 zijn bij notariële akte door reële executie van voormeld vonnis de (onverdeelde helft van de vrouw in de) panden in Nederland aan de man geleverd.
5.4
Bij uitspraak van 25 oktober 2024van de Familie, kinder- en jeugdrechtbank en strafinstructie nr. 1 van [plaats 3] , Bolivia, is op de vordering van de vrouw van 6 juni 2024 beslist. Blijkens de Nederlandse vertaling is, onder meer, de splitsing en verdeling vastgesteld op 50% van de aandelen en rechten op de volgende activa die staande het huwelijk zouden zijn gegenereerd, waaronder het bestaand onroerend goed zich bevindend in de staat Bolivia, in de staat Nederland, in de Nederlandse kolonie Curaçao in Midden-Amerika en de splitsing en verdeling van de diverse bedrijven en effecten van partijen in Nederland en Bolivia, de splitsing en verdeling van alle roerende goederen, voertuigen, en de verdeling van bestaande gelden ondergebracht bij verschillende banken van de financiële entiteiten van de Boliviaanse staat en andere kredieten. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een gemeenschap van goederen van partijen.
5.5
Bij arrest van 3 januari 2025 van de constitutionele kamer van het departementale gerechtshof te [plaats 4] , Bolivia is voormeld vonnis van 25 oktober 2024 vernietigd.

6.De vordering in incident

6.1
In het incident vordert de man bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure in hoger beroep:
  • i) de vrouw te gebieden om zich gedurende de looptijd van dit geding te onthouden van het voortzetten van de (in hoofdstuk 11 van de memorie van antwoord omschreven) procedure jegens de man bij de rechtbank te [plaats 3] (Bolivia) voor zover daarmee de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, de inhoud van de beschikking van 24 februari 2022 en/of de inhoud van het bestreden vonnis wordt miskend, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor het aanhangig maken van iedere gerechtelijke procedure die met het voorgaande in strijd is, e.e.a. met een maximum van € 500.000,-;
  • ii) de vrouw te gebieden om zich gedurende de looptijd van dit geding te onthouden van het entameren van een nieuwe procedure te Bolivia waarmee de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, de inhoud van de beschikking van 24 februari 2022 en/of de inhoud van het bestreden vonnis wordt miskend, op straffe van een dwangsom van € 100.000 voor het aanhangig maken van iedere gerechtelijke procedure die met het voorgaande in strijd is, e.e.a. met een maximum van € 500.000,-;
  • iii) de vrouw te veroordelen in de kosten van het incident.
6.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering stelt de man het volgende. De vrouw heeft onrechtmatig gehandeld door het aanhangig maken van de procedure in Bolivia: zo schond zij de waarheidsplicht en maakte zij inbreuk op de eigendomsrechten van de man met betrekking tot zaken die evident buiten de huwelijksgemeenschap vallen en handelde zij evident in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt door geschilpunten en verdelingen die – mede gelet op de uitdrukkelijke rechtskeuze voor Nederlands recht – in Nederland rechtens reeds zijn afgedaan, opnieuw in – dit keer – Bolivia op te brengen met het doel die eerdere beslissingen te doen miskennen. De rechtbank van [plaats 3] in Bolivia heeft de huwelijkse voorwaarden van partijen als niet relevant en de beschikking waarin is beslist over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als minder relevant aangemerkt in haar procedure, waardoor de rechtbank is uitgegaan van een algehele gemeenschap van goederen. Het rechtssysteem is in Bolivia qua integriteit en kwaliteit niet te vergelijken met het Nederlandse. Hoewel in het spoedappel bij het gerechtshof [plaats 4] weliswaar de uitspraak van de rechtbank is vernietigd, geldt dat naar Boliviaans procesrecht de vrouw in die procedure geen partij is geweest. De vrouw kan dus opnieuw een procedure starten.
6.3
De vrouw heeft daartegen aangevoerd dat voor de provisionele vorderingen geen wettelijke grondslag bestaat en dat haar op deze wijze een instantie wordt ontnomen, dat de man niet voldoende belang heeft bij deze procedure, dat de vorderingen in het incident geen connexiteit hebben met de bodemzaak en – naar het hof begrijpt – dat zij niet onrechtmatig handelt of heeft gehandeld in de procedure in Bolivia. Zij wijst er ook op dat de procedure in Bolivia meer omvat dan enkel onroerend goed in Bolivia en Nederland. Zij concludeert tot afwijzing van de provisionele vorderingen van de man, met hoofdelijke veroordeling van de man in de proceskosten van dit incident.

7.Beoordeling in het incident

Rechtsmacht

7.1
Uit het bestreden vonnis blijkt dat dat partijen de rechtsmacht van de Nederlandse rechter stilzwijgend hebben aanvaard (op grond van artikel 9 sub a Rv). In hoger beroep heeft de vrouw deze bevoegdheid niet bestreden. De vrouw heeft slechts in haar conclusie van antwoord in incident aangegeven dat er geen rechtsmacht bestaat op grond van artikel 2 Rv, hetgeen juist is en de rechtbank in het bestreden vonnis ook niet heeft miskend. Het hof acht zich dan ook bevoegd om (ook) van de provisionele vordering van de man kennis te nemen.
Connexiteit
7.2
Aan de eis van connexiteit is naar het oordeel van het hof voldaan, aangezien er een directe samenhang bestaat tussen de deze provisionele vorderingen in het incident en de gelijkluidende vorderingen die in de hoofdzaak als definitieve beslissing (voor onbepaalde tijd) worden gevraagd. De eis in het hoofdgeding is een vermeerdering van eis. In de hoofdzaak zal de vraag of deze eisvermeerdering wordt toegelaten aan de orde (kunnen) komen, het hof zal in het kader van deze procedure daarop nog niet vooruitlopen en er derhalve ten aanzien van de provisionele vorderingen van uitgaan dat sprake is van voldoende connexiteit met de in hoofdzaak ingediende vorderingen.
Procedeerverbod
7.3
Op grond van artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een lopende procedure vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van de procedure. De vordering is toewijsbaar als gelet op alle omstandigheden van het geval, van de man niet kan worden gevraagd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht, maar voor die tijd behoefte is aan een ordemaatregel op basis van een voorlopig oordeel. Bij de beantwoording van de vraag of die situatie zich voordoet, moeten de belangen van partijen worden afgewogen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofzaak en de proceskansen daarin.
7.4
Het hof stelt voorop dat de man aan zijn provisionele vordering wel degelijk een wettelijke grond ten grondslag heeft gelegd, namelijk dat sprake zou zijn van een onrechtmatige daad van de vrouw jegens de man. Dat de vrouw door deze gang van zaken een instantie wordt ontnomen, kan geen argument zijn voor niet-ontvankelijkverklaring van de man of afwijzing van de provisionele vorderingen. Het staat de man immers in beginsel vrij in hoger beroep zijn eis te vermeerderen en daarbij ook een provisionele vordering in te stellen. Daaraan is inherent is dat daarover dan in één instantie wordt beslist. Dat het voeren van parallelle procedures over dezelfde kwestie in Nederland en Bolivia negatieve gevolgen kan hebben voor de man, is voldoende duidelijk. Dat de man onvoldoende belang zou hebben bij het stilleggen van de door de vrouw in Bolivia gevoerde en te voeren procedures, heeft de vrouw dan ook onvoldoende onderbouwd.
7.5
Voor een procedeerverbod geldt het volgende. Voorop staat dat een onbelemmerde toegang tot de rechter tot de grondbeginselen van de rechtstaat behoort en in Nederland is vastgelegd in artikel 17 van de Grondwet, en voorts in verdragen. In de lagere rechtspraak is een procedeerverbod dan ook slechts sporadisch toegewezen onder uitzonderlijke omstandigheden die als hoofdthema’s hebben juridische kansloosheid waardoor de bevoegdheid om te procederen wordt misbruikt (3:13 BW) en/of juridische stalking waarbij er systematisch onrechtmatig procedures worden ingesteld. De Hoge Raad heeft nog niet beslist over de vraag of een procedeerverbod mogelijk is. Een beroep op misbruik van bevoegdheid/onrechtmatige daad door het instellen van een procedure is wel bij de Hoge Raad aan de orde geweest in het kader van de procedure zelf, niet in het kader van een procedeerverbod voor toekomstige procedures. In dat verband geldt (in HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828; rov. 5.1) dat van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Het recht op toegang tot de rechter is niet absoluut. Het recht op toegang tot de rechter mag worden beperkt en dat is niet in strijd met artikel 6 EVRM, indien de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. Daarvan is sprake als het instellen van een rechtsmiddel evident misbruik van recht betreft.
7.6
De man legt aan zijn vordering tot een verbod ten grondslag dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld in Bolivia in de procedure die leidde tot de uitspraak van 25 oktober 2024 van de Familie, kinder- en jeugdrechtbank en strafinstructie nr. 1 in [plaats 3] , Bolivia door – met schending van de waarheidsplicht – geschilpunten over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen, die gelet op de uitdrukkelijke rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht in Nederland reeds zijn afgedaan, opnieuw in Bolivia aanhangig te maken met het doel om eerdere beslissingen te miskennen en daarmee inbreuk te maken op de eigendomsrechten van de man. Het hof is van oordeel dat de man dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het voeren van een procedure in Bolivia over dezelfde kwestie kan op zichzelf nog niet als onrechtmatig handelen worden aangemerkt, zeker niet gelet op het feit dat er wel degelijk (ook) binding is met de rechtssfeer in Bolivia (de echtscheiding is aldaar uitgesproken, beide partijen wonen in Bolivia en het gaat onder meer om onroerende zaken gelegen in Bolivia). Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de vrouw haar waarheidsplicht in de procedure in Bolivia heeft geschonden, zoals de man stelt. Uit die stukken volgt juist dat de rechtbank in [plaats 3] wel kennis heeft genomen van de akte van huwelijkse voorwaarden, de beschikking van 24 februari 2022 en het bestreden vonnis, maar deze stukken heeft beoordeeld als “niet relevant” of “weinig relevant”, onder meer omdat in de Nederlandse uitspraken – ook voor zover zij wellicht wel onherroepelijk zijn geworden – niet uitdrukkelijk met zoveel woorden in de tekst van de uitspraken is opgenomen dat deze onherroepelijk zijn. Het is ook de rechtbank in [plaats 3] geweest die geen waarde heeft toegekend aan de akte van non-appel. Dat de vrouw de rechterlijke instanties in Bolivia hierover onjuist heeft voorgelicht met het doel om eerdere beslissingen te miskennen, is daarmee dan ook niet komen vast te staan.
7.7
De conclusie is dan ook dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld in de procedure in Bolivia.
Conclusie en proceskosten
7.8
De conclusie is dat de incidentele vordering van de man voor het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure in hoger beroep zal worden afgewezen. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in dit incident compenseren. De over en weer gedane vorderingen om de andere partij in de proceskosten van dit incident te veroordelen, zal het hof dan ook afwijzen.

8.Beslissing

Het hof:
in het incident:
  • wijst de vorderingen van de man af;
  • wijst de over en weer gedane vorderingen strekkende tot veroordeling in de proceskosten van dit incident af;
  • compenseert de proceskosten in dit incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 29 juli 2025 voor memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van de vrouw;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. Warnaar, mr. A.F. Mollema en mr. M.Th. Linsen Penning-de Vries en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.