ECLI:NL:GHDHA:2025:112

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BK-24/642 tot en met BK-24/645
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaald griffierecht in belastingzaak

In deze zaak heeft [X] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 559,00 niet is betaald. De gemachtigde van belanghebbende heeft op verschillende momenten stukken ingediend, maar heeft geen bewijs van betalingsonmacht overgelegd. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 november 2024, waarbij alleen de ontvankelijkheid in hoger beroep is behandeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering op 28 juli 2024 is verzonden en dat belanghebbende deze heeft ontvangen. De gemachtigde voerde aan dat de nota griffierecht onduidelijk was, maar het Hof oordeelde dat de nota en de betalingsherinnering voldoende informatie bevatten om de betaling te kunnen koppelen aan de zaak. Het Hof heeft de argumenten van de gemachtigde verworpen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Tevens is het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de uitspraak binnen de redelijke termijn is gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/642

Uitspraak van 9 januari 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg, de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 juni 2024, nummer SGR 23/7527.

Procesverloop in hoger beroep

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.2.
Belanghebbende heeft op 26 juli 2024, 17 oktober 2024 en 26 november 2024 nadere stukken ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 november 2024. Belanghebbende is verschenen. De Heffingsambtenaar is niet uitgenodigd voor de zitting, omdat het Hof ter zitting alleen de ontvankelijkheid in hoger beroep heeft behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Bij bericht van 27 juni 2024 is aan de gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde) bevestigd dat het hogerberoepschrift op 26 juni 2024 door het Hof is ontvangen. In de aanhef van het bericht is opgenomen:

“Zaaknummer: BK-SGR 24/642 t/m 24/645

Soort zaak: Belasting
Procedure van: [belanghebbende] / de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg
Over: Beschikking Wet waardering onroerende zaken 2017”
Voorts vermeldt de brief:
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw hoger beroep, dat is ingekomen op 26 juni 2024.
Het betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag Team Belastingrecht (…) met nummers 23/7525, 23/7526, 23/7527 en 23/7528.
Op een later moment ontvangt u nader bericht over de verdere behandeling. (…)”
2.2.
Bij het bericht van 27 juni 2024 is een brief van dezelfde datum aan de gemachtigde verzonden waarin de gemachtigde is meegedeeld dat de mogelijkheid bestaat om digitaal te procederen via ‘Mijn Rechtspraak’. In de aanhef van de brief is opgenomen:
“ons kenmerk : BK-SGR 24/642 t/m 24/645
bijlage : Bericht (…)
procedure van : [belanghebbende] te [vestigingsplaats] / de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg te Leidschendam
nr. aanslag/beschikking: [adres] , [woonplaats]
over : Beschikking Wet waardering onroerende zaken 2017
onderwerp : Toezending afschrift van in digitaal dossier geplaatste stukken”
2.3.
Op 29 juni 2024 is een nota griffierecht verzonden aan het adres van de gemachtigde: [naam en postadres] . De nota griffierecht vermeldt onder meer:
“U heeft een beroepschrift ingediend.
In verband daarmee is een griffierecht verschuldigd van € 559,00. Het bedrag moet uiterlijk op 27-07-2024 zijn bijgeschreven op rekening: (…).
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, kan uw beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard; dat wil zeggen dat uw beroepschrift niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.
(…)”
Voorts is in de rechterkantlijn van de nota griffierecht opgenomen:
“(…)
Kenmerk van uw zaak:
BK-SGR 24/00642
[belanghebbende] vs HA v/d
gemeente
Leidschendam-Voorburg”
2.4.
De betalingsherinnering ter zake van de eerder verzonden nota griffierecht is op 28 juli 2024 per aangetekende post verzonden aan het voornoemde adres van de gemachtigde. De betalingsherinnering vermeldt:
“Uit onze administratie blijkt dat u nog niet heeft voldaan aan mijn uitnodiging om het griffierecht te betalen. Het nog te betalen bedrag is € 559,00.
Ik deel u nu mee dat u het bedrag binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet hebben overgemaakt op rekening: (…).
Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde bankrekening, loopt u het risico dat uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaard wordt. Hierna krijgt u geen nieuwe gelegenheid om het griffierecht te betalen.
(…)”
Voorts is in de rechterkantlijn van de betalingsherinnering opgenomen:
“(…)
Kenmerk van uw zaak:
BK-SGR 24/00642
[belanghebbende] vs HA v/d
gemeente
Leidschendam-Voorburg”
2.5.
Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen en aan het dossier toegevoegde informatie is deze betalingsherinnering op 31 juli 2024 afgehaald bij een PostNL-punt en is voor ontvangst getekend. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de nota en de herinnering heeft ontvangen.
2.6.
De gemachtigde heeft bij brief van 5 augustus 2024, ingekomen bij het Hof op 7 augustus 2024, een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht gedaan. Bij bericht van 8 augustus 2024 is de gemachtigde bericht dat zonder direct bijgevoegde bescheiden, een door gemachtigde namens een klant ingediend beroep op betalingsonmacht niet in behandeling wordt genomen. De gemachtigde is van deze werkwijze voor het eerst bij brief van 16 december 2022, die bij het bericht van 8 augustus 2024 is gevoegd, in kennis gesteld. Na het bericht van 8 augustus 2024 heeft de gemachtigde geen enkel relevant (financieel) gegeven over het inkomen en het vermogen van belanghebbende ingediend waaruit de conclusie kan worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht in staat was.
2.7.
Uit de administratie van het Hof blijkt dat het verschuldigde griffierecht van € 559 niet is voldaan.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid in hoger beroep
3.1.
De gemachtigde stelt dat hij geen correcte nota griffierecht van het Hof heeft ontvangen. De gemachtigde voert daartoe aan dat het adres van het object waarop de zaak ziet, niet wordt vermeld op de nota griffierecht en de betalingsherinnering. Indien de gemachtigde de nota voor betaling doorstuurt naar zijn klant, is voor laatstgenoemde niet duidelijk op welk object de procedure ziet en voor welke zaak er griffierecht dient te worden betaald. Die onduidelijkheid kan niet aan belanghebbende worden toegerekend, aldus de gemachtigde. Een oplossing kan zijn om het voorblad van het hogerberoepschrift aan de nota griffierecht te hechten, zoals een ander gerechtshof doet. Op die manier is voor de belanghebbende kenbaar op welk object de procedure ziet, aldus nog steeds de gemachtigde. Ten slotte verzoekt belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 8:108 en 8:109, Awb, wordt van de indiener van een hoger beroep griffierecht geheven. De termijn voor betaling van het griffierecht bedraagt vier weken, welke aanvangt met ingang van de dag na die van verzending van de nota griffierecht. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.3.
Bij aangetekende brief van 28 juli 2024 is de betalingsherinnering verzonden. Vaststaat dat belanghebbende de betalingsherinnering heeft ontvangen. Belanghebbende stelt echter dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, nu zij geen correcte nota griffierecht heeft ontvangen als gevolg waarvan voor haar onduidelijk was voor welke zaak en welk object er griffierecht diende te worden betaald.
3.4.
Het Hof overweegt dat zowel in de nota griffierecht als de betalingsherinnering, gewezen is op de betalingstermijn en de mogelijkheid dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig is overgemaakt.
Voorts overweegt het Hof dat zowel op de nota griffierecht als op de betalingsherinnering onder het kopje ‘Kenmerk van uw zaak’ het zaaknummer van het Hof, de naam van belanghebbende, de naam van de wederpartij en het betreffende gerechtshof is opgenomen. Deze gegevens zien onmiskenbaar op het door belanghebbende ingestelde hoger beroep. Mede gelet op het bericht van 27 juni 2024 waarin de ontvangst van het hoger beroep is bevestigd en waarin in de aanhef zowel het zaaknummer van het Hof als de zaaknummers van de Rechtbank waartegen het hoger beroep is ingesteld, zijn opgenomen, had belanghebbende (dan wel de gemachtigde ten behoeve van haar) met deze gegevens het verschuldigde bedrag aan griffierecht kunnen koppelen aan belanghebbende en het desbetreffende object. De gemachtigde was op de hoogte van daarin opgenomen gegevens. De nota griffierecht en de betalingsherinnering waren derhalve voldoende duidelijk. Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat door het niet vermelden van het adres van het desbetreffende object op de nota griffierecht, haar geen verwijt treft dat het griffierecht niet is voldaan.
3.5.
Het Hof merkt hierbij nog op dat bij het bericht van 27 juni 2024 een begeleidende brief was gevoegd waarin het adres van het object was opgenomen. De gemachtigde had bij doorzending van de nota naar belanghebbende simpelweg de begeleidende brief kunnen voegen waarin het adres van het object was opgenomen, nu hij zich op het standpunt stelt dat dat de nota niet duidelijk was voor zijn klant. Verder volgt uit de wijze van procederen van de gemachtigde dat het aanhechten van het (standaard) hogerberoepschrift aan de nota geen soelaas biedt. Het hogerberoepschrift vermeldt niet meer dan de naam van belanghebbende en het zaaknummer van de procedure bij de Rechtbank. Het hogerberoepschrift bevat niet het adres van het object waarop de procedure ziet.
3.6.
Het hoger beroep is daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk.
Vergoeding van immateriële schade
3.7.
Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het Hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).
3.8.
Het hogerberoepschrift is ontvangen op 26 juni 2024. Aangezien deze uitspraak binnen twee jaar na binnenkomst van het hogerberoepschrift wordt gedaan, is in hoger beroep geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; en
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, L.D.M.A. Reijs en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 9 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.