ECLI:NL:GHDHA:2025:1113

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
200.345.270/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van horecabedrijfsruimte door verhuurder wegens huurachterstanden en niet-nakoming van contractuele verplichtingen

In deze zaak heeft [appellant] een horecabedrijfsruimte gehuurd van Heineken Nederland B.V. Heineken heeft ontruiming gevorderd vanwege huurachterstanden, het niet nakomen van de drankafnameverplichting en het ontbreken van een energieleveringscontract. De kantonrechter heeft de ontruiming toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat [appellant] gedurende langere tijd tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van ernstige huurachterstanden en dat [appellant] niet aan zijn exploitatieverplichting heeft voldaan. De persoonlijke omstandigheden van [appellant] ontslaan hem niet van deze verplichtingen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de kantonrechter terecht de ontruiming heeft gelast en dat [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De proceskosten zijn toegewezen aan Heineken, die ook in incidenteel appel vorderingen heeft ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.270/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 11042628 VV EXPL 24-191
Arrest in kort geding van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.J. Jongste, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Heineken Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Verstoep, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en Heineken.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft een horecabedrijfsruimte van Heineken gehuurd. Heineken heeft ontruiming gevorderd omdat er regelmatig huurachterstanden zijn, het etablissement al jaren gesloten is, de contractueel bedongen drankafnameverplichting niet is nagekomen en [appellant] geen energieleveringscontract heeft afgesloten. De kantonrechter heeft de ontruiming toegewezen. Na het vonnis is de bedrijfsruimte ontruimd.
1.2
Het hof is het met de beslissing van de kantonrechter eens en bekrachtigt het vonnis.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met grieven van 22 augustus 2024 met bijlagen, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2024;
  • de akte overleggen productie van [appellant] met productie 13 (aanzegging ontruiming);
  • de memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel en wijziging van eis van Heineken, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, met bijlage.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Sinds 15 augustus 2013 onderverhuurde Heineken aan [appellant] de bedrijfsruimte met bijbehorende woonruimte gelegen aan [adres bedrijfs- en woonruimte] in [stad] (hierna te noemen: het gehuurde). [appellant] exploiteerde in het gehuurde een horecaonderneming.
3.2
De tussen partijen toepasselijke bepalingen zijn neergelegd in een huurovereenkomst en in de bijbehorende akten van indeplaatsstelling. Daarin is onder meer opgenomen dat [appellant] de huurpenningen bij vooruitbetaling dient te voldoen, [appellant] op straffe van een boete verplicht is om uitsluitend bij Heineken tappils af te nemen en [appellant] verantwoordelijk is voor het op eigen rekening afsluiten van overeenkomsten voor het gebruik van gas, elektriciteit en water. Bovendien is [appellant] verplicht om het gehuurde op de toegestane uren voor publiek geopend te houden en is hij een contractuele boete van 1% per maand verschuldigd over de achterstallige huurtermijnen.
3.3
In artikel 19 van de huurovereenkomst is voorts nog neergelegd:
Alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, die door het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen door de huurder van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst voortvloeiende, voor Heineken ontstaan, daaronder begrepen de kosten van de rechtsgeleerde raadsman van Heineken, komen voor rekening van de huurder, één en ander berekend conform het tarief zoals dit door de Orde van Advocaten resp. de Reglementen houdende de Algemene Bepalingen Voorschriften en Tarieven voor de niet ambtelijke praktijk van de leden van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders wordt voorgeschreven.
3.4
Een eerdere gerechtelijke procedure tussen partijen over de exploitatie van het gehuurde is op 5 februari 2020 beëindigd door een vaststellingsovereenkomst. In die overeenkomst is onder meer opgenomen dat [appellant] de gehuurde bedrijfsruimte zal exploiteren.
3.5
In 2020 en 2021 is het gehuurde gedeeltelijk open geweest met twee verschillende concepten. In 2023 is het gehuurde drie maanden open geweest met een derde concept.
3.6
Op 2 oktober 2024 heeft [appellant] het gehuurde ontruimd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Heineken heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd, samengevat, na eiswijziging, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
het gehuurde te ontruimen;
[appellant] te veroordelen om € 2.678,41 aan achterstallige contractuele rente te betalen;
[appellant] te veroordelen om maandelijks € 2.654,75 (inclusief btw) en rente te betalen zolang het gehuurde niet is ontruimd;
[appellant] te veroordelen tot betaling van € 5.000,- aan juridische kosten, vermeerderd met deurwaarderskosten en griffiekosten, althans € 833,19 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, met nakosten en rente;
[appellant] te veroordelen tot betaling van € 6.397,91 (inclusief btw) en rente aan (huur)achterstanden.
4.2
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming en betaling van de lopende huur toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Samengevat heeft de kantonrechter geoordeeld dat vaststaat dat [appellant] de verplichting om een horecabedrijf in het gehuurde te voeren gedurende lange periodes niet is nagekomen. Ook is uit de stukken gebleken dat hij niet altijd een energieleveringscontract heeft gehad. Van Heineken kan niet worden verlangd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Nu niet kan worden vastgesteld of de gevorderde contractuele rente juist is, is deze afgewezen. [appellant] kan niet worden veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten en de buitengerechtelijke kosten, maar wel tot het forfaitaire bedrag aan proceskosten. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [appellant] daartegen geen verweer heeft gevoerd.

5.Vorderingen in principaal en incidenteel appel

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen van het vonnis. Hij vordert vernietiging van het vonnis en hij wil dat het hof de vorderingen van Heineken alsnog afwijst.
5.2
Heineken eist na eiswijziging in incidenteel hoger beroep
1. [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren;
2. het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
3. [appellant] te veroordelen tot vergoeding van € 2.190,25 (ontruimingskosten), met wettelijke rente;
4. [appellant] te veroordelen tot vergoeding van € 61.450,-- voor herstelwerkzaamheden, met wettelijke rente;
5. [appellant] te veroordelen tot vergoeding van de restwaarde van de verwijderde bruikleenapparatuur ad € 738,19, met wettelijke rente;
6. vergoeding van de werkelijke proceskosten van drie procedures in 2024, welke schade wordt begroot op € 30.000,--, met wettelijke rente;
7. de kosten van deze procedure.

6.Beoordeling in hoger beroep

Ontvankelijkheid

6.1
Volgens Heineken is het hoger beroep te laat ingesteld. In de kop van het vonnis staat weliswaar als datum 25 juli 2024 vermeld, maar aan de onderzijde van pagina 4 staat een door de griffier ondertekende stempel waarin is vermeld dat op 22 juli 2024 de eerste grosse aan partijen is uitgegeven. Ervan uitgaande dat op die laatste datum de termijn van vier weken voor het instellen van hoger beroep van het vonnis in kort geding is aangevangen, volgt dat [appellant] uiterlijk op 19 augustus 2024 het hoger beroep had moeten instellen. Aangezien [appellant] pas op 22 augustus 2024 hoger beroep heeft ingesteld, heeft hij dat te laat gedaan en kan hij niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. [appellant] heeft hiertegen aangevoerd dat indien geen uitsluitsel kan worden gegeven over de juiste datum, dit hem niet kan worden tegengeworpen.
6.2
Het hof overweegt dat de kantonrechter blijkens het proces-verbaal ter zitting als uitspraakdatum 25 juli 2024 heeft aangekondigd en dat deze datum ook in de kop van het vonnis is vermeld. Weliswaar is de stempel op 22 juli 2024 gedateerd, maar uit ambtshalve navraag door het hof bij de griffie van de kantonrechter is gebleken dat zowel uit het administratieve systeem van het gerecht, de minuut en de toezending van het afschrift van het vonnis aan partijen kan worden afgeleid dat het vonnis op 25 juli 2024 is uitgesproken. Dat betekent dat [appellant] binnen de termijn van vier weken zijn hoger beroep heeft ingesteld en daarom in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
Spoedeisend belang
6.3
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof stelt allereerst vast dat hoewel de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden, [appellant] belang houdt bij deze procedure in ieder geval vanwege de proceskostenveroordeling. Het hof zal dus beoordelen of de kantonrechter [appellant] terecht in het ongelijk heeft gesteld en, hem op grond daarvan, terecht in de proceskosten heeft veroordeeld.
6.4
Het hof stelt voorop dat in kort geding een vordering tot ontruiming slechts kan worden toegewezen als in voldoende mate aannemelijk is dat de bodemrechter tot datzelfde oordeel zal komen. Bovendien moet er voor de (onder)verhuurder een spoedeisend belang bestaan bij zijn vordering, hetgeen meebrengt dat hij feiten en omstandigheden naar voren moet brengen waaruit volgt dat van hem niet kan worden verlangd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Nu het gaat om de ontruiming van een bedrijfsruimte is het spoedeisend belang in eerste aanleg gegeven. In dit verband heeft Heineken terecht aangevoerd dat [appellant] op meerdere punten tekort is geschoten en dat zij daardoor een spoedeisend belang heeft om haar vorderingen in kort geding te laten beoordelen. De eerste grief faalt derhalve.
Ontruiming
6.5
Kern van het geschil betreft de vraag of de kantonrechter op goede gronden de vordering tot ontruiming heeft toegewezen. Naar het oordeel van het hof is dat het geval en wel om de volgende redenen.
6.6
[appellant] is gedurende langere tijd toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn huurbetalingsverplichting, zijn drankafnameverplichting, zijn exploitatieverplichting en zijn nutsvoorzieningsverplichting. Tussen partijen is niet in geschil dat in het verleden meermaals sprake is geweest van ernstige huurachterstanden. Daar komt bij, dat [appellant] ter zitting in eerste aanleg heeft erkend dat hij in het gehuurde een aanzienlijke periode geen onderneming heeft geëxploiteerd. In 2020 en 2021 is het gehuurde gedeeltelijk open geweest met twee verschillende concepten. In 2023 is het gehuurde drie maanden open geweest met een derde concept. Dat betekent dat [appellant] ook buiten de periodes van verplichte sluiting vanwege de coronapandemie niet heeft voldaan aan de exploitatieverplichting, die zowel in artikel 18 van de huurovereenkomst als in de vaststellingsovereenkomst van 5 februari 2020 is neergelegd. De door [appellant] aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het niet kunnen vinden van personeel ontslaan [appellant] niet van deze verplichting, maar behoren tot zijn ondernemingsrisico. De klachtplicht van artikel 6:89 BW is niet van toepassing omdat het niet om een ondeugdelijke, maar om een niet verrichte prestatie gaat. Daarnaast weegt het hof mee dat [appellant] geen tappils voor het gehuurde heeft afgenomen. Dat andere horecabedrijven van [appellant] wellicht (meer dan) voldoende drank hebben afgenomen van Heineken doet niets af aan de verplichtingen die [appellant] is aangegaan met betrekking tot het gehuurde. Zonder concrete afspraak, die is gesteld noch gebleken, kan een drankafnameverplichting niet worden verrekend of gecompenseerd met een (onverplichte) drankafname door een ander horecabedrijf. Tot slot is van belang dat [appellant] ter zitting in eerste aanleg heeft erkend dat er enige tijd geen energieleveringscontract voor het gehuurde was afgesloten omdat hij te laat had gezien dat het contract verlopen was. Het voorgaande betekent dat zowel de tweede als vierde grief faalt.
6.7
Ten aanzien van de derde grief waarin [appellant] opkomt tegen de overweging van de kantonrechter dat de huidige situatie tot klachten in de omgeving van het gehuurde leidt, overweegt het hof dat [appellant] bij deze grief belang mist omdat een gegrondbevinding van deze grief niet tot een ander oordeel leidt. De vijfde grief betreft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Ook bij deze grief heeft [appellant] geen belang aangezien de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden. Overigens heeft de voorzieningenrechter in een door [appellant] aangespannen executie kort geding de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis gemotiveerd afgewezen. De zesde grief betreft de proceskostenveroordeling en is niet nader onderbouwd. Deze grief mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven.
6.8
De conclusie in principaal appel luidt dan ook dat de kantonrechter onder deze omstandigheden, het belang van [appellant] afwegend tegen dat van Heineken, terecht de ontruiming heeft gelast.
Incidenteel appel
6.9
In incidenteel appel heeft Heineken de afwijzing van de vergoeding voor de werkelijke proceskosten aan de orde gesteld. [appellant] dient volgens Heineken op grond van het bepaalde in artikel 19 van de huurovereenkomst alle door haar gemaakte kosten in het kader van de drie procedures in 2024 volledig te vergoeden. Daarnaast is er sprake van schending van de waarheidsplicht, misbruik van procesrecht danwel onrechtmatig handelen door [appellant] . Ter onderbouwing van de hoogte van de kosten heeft Heineken facturen overgelegd van in totaal € 28.553,14.
6.1
[appellant] heeft hiertegen aangevoerd dat Heineken de huurovereenkomst niet in het geding heeft gebracht. Daarnaast kunnen de gevorderde proceskosten niet de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Ook doet [appellant] een beroep op matiging. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht. De ontruimingskosten zijn niet verschuldigd aangezien [appellant] op 2 oktober 2024 zelfstandig heeft ontruimd en uit mailcorrespondentie blijkt dat naar behoren is opgeleverd. [appellant] behoeft de herstelkosten niet te voldoen omdat de verbouwing van de nieuwe huurder hem niet aangaat. [appellant] heeft geen opnamestaat van de start van de huur.
6.11
Het hof overweegt dat Heineken wel degelijk de huurovereenkomst als productie 1 bij de inleidende dagvaarding in het geding heeft gebracht, tezamen met twee akten van indeplaatsstelling. In artikel 19 van de huurovereenkomst is opgenomen dat de kosten worden berekend ‘
conform het tarief zoals dit door de Orde van Advocaten resp. Reglementen houdende de Algemene Bepalingen Voorschriften en Tarieven voor de niet ambtelijke praktijk van de leden van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders wordt voorgeschreven’. De regelingen waarnaar wordt verwezen, bestaan niet meer. Anders dan Heineken heeft betoogd, brengt een redelijke uitleg van deze bepaling niet met zich dat daaronder de werkelijke proceskosten begrepen zouden moeten worden. Het hof zal voor de vergoeding van de proceskosten het forfaitaire tarief hanteren. Naast wettelijke uitzonderingsgevallen die zich hier niet voordoen, is vergoeding van de volledige kosten slechts mogelijk wanneer het procederen als zodanig onrechtmatig is (MvT Inv., Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 36). Daarvan is hier geen sprake. Evenmin is er sprake van misbruik van procesrecht en/of schendingen van de waarheidsplicht die zelfstandig een grond vormen om [appellant] in de kosten van de procedure te veroordelen. Bovendien kan uit de overgelegde facturen niet worden opgemaakt welke kosten betrekking hebben op deze procedure.
6.12
Ten aanzien van de door Heineken gevorderde kosten (ontruimingskosten, vergoeding voor herstelwerkzaamheden en verwijderde bruikleenapparatuur) overweegt het hof dat. Heineken onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing daarvan en ook het bestaan van de vorderingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
6.13
Het bewijsaanbod van Heineken wordt gepasseerd omdat voor bewijslevering in kort geding in beginsel geen ruimte is en het aanbod niet is toegespitst op concrete stellingen die, indien bewezen, in dit kort geding tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.
Conclusie en proceskosten
6.14
De conclusie is dat zowel het principaal als het incidenteel appel falen. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal appel (inclusief nakosten) en Heineken in de proceskosten van het incidenteel appel.
6.15
De proceskosten in principaal appel worden begroot op:
griffierecht € 2.175,00
salaris advocaat € 1.214,00 (1 punt × tarief II)
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 3.567,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.
6.16
De proceskosten in incidenteel appel worden begroot op:
salaris advocaat € 1.106,50 (1 punt × helft tarief IV)
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 1.284,50
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2024;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in principaal appel, aan de zijde van Heineken begroot op € 3.567,00 vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- veroordeelt Heineken in de kosten van de procedure in incidenteel appel, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.284,50;
- bepaalt dat als Heineken niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Heineken de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart de proceskostenveroordeling van [appellant] uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Muilwijk-Schaaij, mr. J.E.H.M. Pinckaers en mr. R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.