Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 29 april 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het verzetvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2024;
- het arrest van dit hof van 11 juni 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden).
2.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
- i) De onder 1 en 4 door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat de Huurcommissie niet bevoegd was om de huurprijs te beoordelen omdat sprake was van geliberaliseerde huur (uitgaande van de huur voor beide etages) is niet toewijsbaar, omdat de uitspraak van de Huurcommissie nu van tafel is. Het standpunt van [appellant], dat de Huurcommissie de hoogte van de huur niet mocht beoordelen, wordt overigens ook niet gedeeld (vonnis 2.6).
- ii) Beoordeeld moet worden de redelijkheid van de huurprijs per 20 november 2021, de datum van de eerste huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. Het gaat immers om de toetsing van de aanvangshuurprijs en ten tijde van het verzoek aan de Huurcommissie nog geen zes maanden waren verstreken na het einde van die voor de eerste maal aangegane huurovereenkomst (vonnis 2.5); de Huurcommissie had dus ook van die datum moeten uitgaan (vonnis 2.6.).
- iii) Net als de Huurcommissie gaat de kantonrechter uit van een feitelijke splitsing van de woonruimte per 20 november 2021 in twee zelfstandige woonunits op de tweede respectievelijk de derde etage. [geïntimeerde] heeft alleen de derde etage gehuurd als zelfstandige woonruimte. Het door de Huurcommissie aan die derde etage toegekende aantal punten (76) is verder niet betwist. Daarbij past een maximale huurprijs van € 384,82 per maand. De huurprijs wordt op dat bedrag vastgesteld voor de gehele periode waarin [geïntimeerde] in het gehuurde heeft verbleven, dus van 20 november 2021 tot en met 30 november 2022 (vonnis 2.7 en 2.10).
- iv) [geïntimeerde] heeft ten aanzien van de gestelde gebreken geen eis geformuleerd en anders dan de Huurcommissie beoordeelt de kantonrechter dit niet ambtshalve. Dit punt blijft dus verder buiten beschouwing. Overigens zou de kantonrechter geen huurprijsvermindering hebben toegewezen (vonnis 2.8).
- v) Er is geen sprake van een oneerlijke handelspraktijk zodat de kantonrechter reden ziet om de huurovereenkomst te vernietigen (vonnis 2.9.).
- vi) Gezien de vastgestelde huurprijs van € 384,22 is geen sprake van achterstallige huur. Ook de eisen 2 en 3 van [appellant] zijn daarom niet toewijsbaar (vonnis 2.11).
- vii) [geïntimeerde] heeft wel recht op terugbetaling van teveel betaalde huur en waarborgsom. Dit is een bedrag van € 4.684,27, met rente vanaf de datum van de verzetdagvaarding, zoals was gevorderd (vonnis 2.12).
- viii) De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd, de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en [appellant] in reconventie veroordeeld tot betaling van € 4.684,27 aan [geïntimeerde] met de wettelijke rente zoals hierboven vermeld. Het meer of anders in reconventie gevorderde is afgewezen. [appellant] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
- lid 1: Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd
- lid 2:
alinea 2.4. onder (i) tot en met (iv) vermelde overwegingen en beslissingen van de kantonrechterkunnen dus niet ter beoordeling aan het hof worden voorgelegd.
alinea 2.4. onder (v)) en het oordeel van de kantonrechter over wie wat zou moeten betalen (
alinea 2.4. onder (vi) tot en met (viii)). Dat laatste oordeel bouwt weliswaar voort op de vastgestelde redelijke huurprijs, maar valt niettemin buiten het appelverbod, omdat de Huurcommissie niet is (en overigens ook niet kon worden) verzocht een beslissing te nemen over wie nog een schuld had aan wie. Ten aanzien van al deze punten (inclusief de proceskostenveroordeling) neemt het hof de overwegingen van de kantonrechter over en maakt deze tot de zijne. Een nadere motivering is niet vereist (SO-reglement artikel 4.2.).
3.Beslissing
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de beslissing van de kantonrechter over het punt waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht (zie alinea 2.7. van deze uitspraak);
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2024 voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 527,-;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerde] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.