Op 18 juni 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 december 2022. De zaak betreft een ontnemingszaak tegen de betrokkene, die is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg een verplichting tot betaling van € 996.685,71 gevorderd, maar de rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 23.000,00. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de procedure in hoger beroep zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdediging en het openbaar ministerie. De advocaat-generaal heeft het hof op de hoogte gesteld van deze afspraken, die zijn vastgelegd in brieven van 10 mei 2024. De betrokkene was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsvrouw heeft een handgeschreven brief overgelegd waarin de betrokkene zijn standpunt over de procesafspraken uiteenzet. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de procesafspraken, inclusief de afstand van bepaalde verdedigingsrechten.
Het hof heeft geoordeeld dat de eerste rechter op juiste gronden heeft beslist en heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd. De betrokkene heeft ingestemd met het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van € 23.000,00 en heeft aangegeven betalingsbereid te zijn. De betaling zal binnen redelijke termijnen plaatsvinden, in overleg met het Centraal Justitieel Incassobureau. Het hof heeft de procesafspraken en de instemming van de betrokkene met de ontneming in zijn beslissing meegenomen.