Op 18 juni 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 december 2022 in een ontnemingszaak. De betrokkene, een medeverdachte, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 263.000,00 bedroeg en had de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure in hoger beroep zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdediging en het openbaar ministerie. De advocaat-generaal heeft het hof op de hoogte gesteld van deze afspraken, die betrekking hebben op de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene en zijn raadsman aanwezig waren tijdens de zitting en dat de betrokkene vrijwillig en geïnformeerd heeft ingestemd met de procesafspraken.
Het hof heeft geoordeeld dat de eerste rechter op juiste gronden heeft beslist en heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd. De betrokkene heeft ingestemd met de vastgestelde ontneming en zal geen verweren voeren in de ontnemingszaak. Tevens is afgesproken dat de betrokkene een betalingsregeling kan treffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor de betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het conservatoire beslag op de woning van de betrokkene blijft gehandhaafd totdat aan de betalingsverplichtingen is voldaan.