ECLI:NL:GHDHA:2024:947

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
22-001458-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022. De verdachte, geboren in Joegoslavië, was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 74 dagen en een voorwaardelijke hechtenis van 3 maanden. Tegen dit vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld, waarbij het hof zich moest buigen over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de vraag of de verdachte strafbaar was voor de hem ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in zijn beroep, ondanks een eerdere beperking van het hoger beroep. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een bevestiging van het vonnis vroeg, niet gevolgd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar was, omdat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de loods van zijn bedrijf. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen sprake was van verwijtbare onwetendheid. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde feiten, terwijl het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde als niet strafbaar werd gekwalificeerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001458-22
Parketnummer: 09-767408-19
Datum uitspraak: 18 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 7],

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op
[geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair, onder 3 primair en subsidiair en onder 4 primair tenlastegelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het onder 2 subsidiair en onder 4 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot respectievelijk een hechtenis voor de duur van 74 dagen met aftrek van voorarrest en een hechtenis voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Op 23 mei 2022 is tegen voormeld vonnis namens de verdachte beperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens de akte instellen rechtsmiddel richt het appel zich niet tegen de vrijspra(a)k(en) van het in de zaak met
parketnummer 09-767408-19 onder 1 primair en subsidiair, 2 primair, 3 primair en subsidiair en 4 primair tenlastegelegde.
De mededeling dat partieel hoger beroep uitdrukkelijk niet wordt ingesteld tegen de vrijspra(a)k(en) van het in de zaak met parketnummer 09-767408-19 onder 2 primair en 4 primair tenlastegelegde betreft een ontoelaatbare beperking van het hoger beroep. Deze beperking voldoet naar het oordeel van het hof niet aan de eisen die hieraan gesteld worden in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het hof uit hetgeen de raadsvrouw van de verdachte namens hem in hoger beroep heeft aangevoerd, evenwel is gebleken dat de verdachte ook zonder de ten onrechte aangebrachte beperking het hoger beroep wenst door te zetten, is de verdachte ontvankelijk in zijn beroep. De tenlastegelegde primaire en subsidiaire feiten 2 en 4 zijn in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig haar pleitnota - bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat vervolging van de verdachte in strijd zou zijn met het verbod van willekeur en een schending
van het gelijkheidsbeginsel zou opleveren. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de mede-eigenaar van het bedrijf van de verdachte, [betrokkene 1], dezelfde verwijten gemaakt kunnen worden, maar dat jegens [betrokkene 1] geen vervolging is ingesteld.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] weliswaar een nadrukkelijke rol heeft gehad binnen het bedrijf [bedrijfsnaam 1], maar dat de verdachte - gelet op diens contacten met de medeverdachte [medeverdachte 5] - een wezenlijk andere positie had dan [betrokkene 1].
Het hof overweegt het volgende.
Aan het openbaar ministerie is de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden (zie artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering). Die beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin, dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo een uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Een uitzonderlijk geval van onverenigbaarheid met een beginsel van goede procesorde kan zich tevens voordoen indien sprake is van het afwijken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Het hof benadrukt verder dat aan het oordeel dat het openbaar ministerie, om reden van schending van het gelijkheidsbeginsel en/of het verbod van willekeur, in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zware motiveringseisen dienen te worden gesteld.
Tegen de achtergrond van deze overwegingen komt het hof tot de volgende beoordeling van het gevoerde verweer.
Uit het dossier volgt dat het onderzoek in de zaak Echinops is gestart toen na het uitluisteren van de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 5] werd vermoed dat deze zich zou bezig houden met grootschalige internationale drugshandel. Op enig moment ontstond binnen het onderzoek het vermoeden dat in de loods van het bedrijf [bedrijfsnaam 1] aan de [adres bedrijfsnaam 1] in [plaats] verdovende middelen hadden gelegen. [bedrijfsnaam 1] werd gerund door de verdachte en [betrokkene 1]. Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat het met name [betrokkene 1] was die zich bezighield met het dagelijks reilen en zeilen van het bedrijf, volgt uit het dossier ook dat het juist de verdachte was die nauwe contacten onderhield met de medeverdachte [medeverdachte 5]. Uit onderzoek naar de historische telefoongegevens van [medeverdachte 5] bleek dat deze veelvuldig contact had met de verdachte. Uit telefoongesprekken binnen het strafrechtelijk onderzoek bleek tevens dat de verdachte een zeer goede en hechte band had met [medeverdachte 5]; toen [medeverdachte 5] in voorlopige hechtenis zat in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek, heeft de verdachte een advocaat voor hem geregeld. Zoals de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft toegelicht, is de afweging door de officier van justitie om destijds tot vervolging van de verdachte over te gaan onder andere daardoor bepaald. Van een aperte onevenredigheid in de vervolgingsbeslissing of van een apert ongelijke behandeling bij het nemen van die beslissing is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Het hof verwerpt het verweer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 22 april 2020 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 50 kilo cocaïne (blokken met stempel RM35), althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld als in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 22 april 2020 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 50 kilo cocaïne (blokken met stempel RM35), althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld als in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2020 tot en met 29 mei 2020, te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 1400 kilo cocaïne, althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld als in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2020 tot en met 29 mei 2020, te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 1400 kilo cocaïne, althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld als in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voorwaardelijke verzoeken
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om – mocht het hof een zorgplicht van de verdachte aannemen op grond van zijn politieverklaring
d.d. 27 oktober 2020 (waaronder de verklaring: “Ik heb [medeverdachte 5] altijd voordeel van de twijfel gegeven”) – de zaak aan te houden teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar de totstandkoming van deze passage in het proces-verbaal van verhoor van de verdachte.
Nu het hof de genoemde passage uit het proces-verbaal van verhoor niet voor het bewijs gebruikt en nu deze ook overigens niet redengevend is voor enige beslissing van het hof, is niet aan de voorwaarde voldaan en komt het hof niet toe aan beoordeling van dit verzoek.
Voor zover de verdachte heeft verzocht de zaak aan te houden ten behoeve van extra voorbereidingstijd wijst het hof dit verzoek af. Het verzoek ziet op feiten die thans niet aan de orde zijn en de verdachte is hierdoor – met afwijzing van het verzoek - niet in zijn verdediging geschaad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair respectievelijk zal worden veroordeeld tot 73 dagen hechtenis en 3 maanden hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en onder 4 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit - behoort te worden vrijgesproken.
Verweer
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, de overtredingsvariant, nu sprake is van afwezigheid van alle schuld. Het hof verwerpt dit verweer. Aangezien ‘schuld’ in de zin van ‘culpa’ geen ten laste gelegd bestanddeel is van hetgeen nu ter beoordeling voorligt, is het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is geweest van culpa niet van belang voor de bewezenverklaring.
In het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte zal het hof nader ingaan op het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 6 april 2020 tot en met 22 april 2020 te Alphen aan den Rijn
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van
(ongeveer
)50 kilo cocaïne (blokken met stempel RM35),
althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel
alsbedoeld
alsin de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 27 mei 2020 tot en met 29 mei 2020
,te Alphen aan den Rijn
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van
(ongeveer) 14001000kilo cocaïne,
althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel
alsbedoeld
alsin de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onder 2 en 4 subsidiaire feiten heeft de verdediging aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er een aantal feiten en omstandigheden zijn die in de weg staan aan een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. De advocaat-generaal heeft daarbij gewezen op de jarenlange nauwe relatie tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5], de aanhouding van [medeverdachte 5]en diens verblijf in voorlopige hechtenis in 2019 in verband met onder andere het voorhanden hebben van verdovende middelen, van welke detentie de verdachte op de hoogte was. Voorts had de betrokkenheid van [medeverdachte 5]bij een partij oud ijzer die vanuit Zuid-Amerika was overgebracht naar Nederland de verdachte argwanend moeten maken. Door [medeverdachte 5]desondanks wel de ruimte te geven om gebruik te maken van de loods aan de [adres bedrijfsnaam 1], heeft de verdachte nagelaten enige vorm van toezicht uit te oefenen.
Beoordeling door het hof
Het hof stelt voorop dat indien een verdachte zich geen rekenschap behoeft te geven van aanwezigheid van een verboden middel, hem die aanwezigheid niet valt te verwijten. In dat geval is er geen sprake van verwijtbare onwetendheid (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD1317).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op de [adres bedrijfsnaam 1] te [plaats] zijn de bedrijven [bedrijfsnaam 2] (postadres) en [bedrijfsnaam 1] gevestigd. Van deze bedrijven was de verdachte – al dan niet formeel – (deels) eigenaar. In deze hoedanigheid bezocht de verdachte af en toe de loods.
[betrokkene 1] had de dagelijkse leiding bij [bedrijfsnaam 1]. [bedrijfsnaam 1] huurde personeel in, onder andere van het uitzendbureau [naam uitzendbureau], waarvan de medeverdachte [medeverdachte 5] eigenaar was. In die hoedanigheid kwam [medeverdachte 5] ook in de loods (soms dagelijks, soms weken niet). Een deel van de uitzendkrachten verbleef in het werkhuis aangrenzend aan de loods op de [adres bedrijfsnaam 1]. Vaststaat dat meerdere personen gedurende de dag in de loods kwamen.
Uit de bewezenverklaring volgt dat cocaïne aanwezig is geweest, maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in de loods.
Dat de verdachte op de hoogte was van de aanhouding van [medeverdachte 5] in 2019 verband met verdovende middelen en met diens betrokkenheid bij een transport van een partij oud ijzer uit Zuid-Amerika, maakt naar het oordeel van het hof niet dat sprake is van verwijtbare onwetendheid met betrekking tot de (tijdelijke) aanwezigheid van cocaïne in de loods van [bedrijfsnaam 1] in april en mei 2020. De verdachte was goed bevriend met [medeverdachte 5] die hem had bezworen niets met drugs van doen te hebben. Bovendien was [medeverdachte 5] eind 2019 geschorst uit de voorlopige hechtenis.
Dat [medeverdachte 5] in de loods kwam omdat er uitzendkrachten van zijn bedrijf werkzaam waren, maakt niet dat de verdachte er op bedacht had moeten zijn dat zijn loods zou kunnen worden gebruikt in verband met strafbare feiten, meer specifiek overtredingen van de Opiumwet. Die omstandigheid betekende voor zover het hof uit het dossier en het verhandelde te terechtzitting heeft kunnen afleiden, slechts dat [medeverdachte 5] af en toe in de loods aanwezig was. Dit is – mede gelet op hetgeen het hof in het voorgaande aan feiten en omstandigheden heeft afgeleid – onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van verwijtbare onwetendheid.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt.
De verdachte is derhalve ter zake van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. TH.W.H.E. Schmitz,
mr. K. Versteeg en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. R. van Eekeres en mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juni 2024.