Rolnummer: 22-002803-23
Parketnummers: 10-130079-23 en 10-104269-21 (TUL)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[medeverdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf en omtrent de inbeslaggenomen telefoon, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 290 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van 290 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
- zich (onbevoegd) te begeven op het (besloten) terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de Europaweg te Rotterdam, en/of
- zich aldaar (onbevoegd) in een of meer container(s) op te houden, en/of
- het/de zegel(s) van de container [containernummer 1] en/of de container [containernummer 2] en/of de container [containernummer 3] te verbreken, en/of
- een groot aantal sporttassen met daarin die (pakketten) cocaïne te verplaatsen van de container [containernummer 1] naar container [containernummer 3] en/of
- één of meerdere zegels voorhanden te hebben;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de Europaweg.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Betekenis en waardering van de door de rechtbank gevolgde “STMK”-werkwijze
Zoals hierboven is overwogen is in de onderhavige zaak het appel afkomstig van de officier van justitie. Het hoger beroep is, kort gezegd, ingesteld omdat de officier van justitie zich niet kon verenigen met de hoogte van de door de rechtbank opgelegde straf. In de appelmemorie wijst zij erop dat de rechtbank in het bestreden vonnis heeft overwogen dat zij, de rechtbank, heeft gekozen voor een vorm van berechting die zijzelf aanduidt als “Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting”, afgekort SMTK. De officier van justitie besluit de appelmemorie met de opmerking “dat het gegeven dat de Rechtbank deze zaak als een ‘STMK’ heeft behandeld niet rechtvaardigt dat een veel lagere straf wordt opgelegd dan in soortgelijke zaken die niet volgens dat stramien worden behandeld”.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal in haar requisitoir de veronderstelling geuit dat er een verband bestaat tussen enerzijds de door de rechtbank gekozen STMK-vorm en anderzijds de hoogte van de aan de verdachte opgelegde straf. Zij heeft voorts betoogd dat dit ook in andere zaken aan de orde is geweest. In dit verband heeft zij opgemerkt: “Het is begrijpelijk dat advocaten vragen om op de STMK te worden geplaatst met een zaak: Je weet dan dat de verdachte een veel lagere straf opgelegd krijgt dan bij gewone kamers van de rechtbank”.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in het bestreden vonnis over de STMK-vorm het volgende heeft overwogen.
De hierna te citeren passage heeft een plaats gekregen in hoofdstuk 5 van het vonnis (Strafmotivering), onder het kopje
Vooraf: “De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een vorm van berechting waarin wordt gestreefd naar een snelle berechting en waarin bovendien de nadruk explicieter ligt op de met strafoplegging na te streven strafdoelen. Naast vergelding, waar maatschappelijk vaak het zwaartepunt ligt, wil de rechtbank ook de andere doelen van straf goed voor ogen houden: speciale preventie, generale preventie en resocialisatie. Deze vorm van berechting wordt aangeduid als de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ (STMK). Een belangrijk thema van zo’n zitting is ‘naar de toekomst te kijken’. Hierbij past een zekere reflectie op het heden en het verleden. Daarbij heeft de verdachte nadrukkelijk ook een eigen rol. Als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, inzicht kan geven in de oorzaken van zijn gedrag en kan reflecteren op zijn handelen, zet hij daarmee een eerste stap op de weg terug naar de maatschappij.”
Na deze passage volgen, nog steeds in het kader van hoofdstuk 5, de onderdelen ‘Eis van de officier van justitie’, ‘De beoordeling’, ‘Conclusie’ en ‘Wettelijke voorschriften’. Het onderdeel ‘De beoordeling’ is verder onderverdeeld in de (klassieke) subonderdelen ‘Ernst van de feiten’, ‘Persoonlijke omstandigheden’ en ‘Passende straf’.
Het valt het hof op dat de rechtbank in geen van de laatstgenoemde subonderdelen een expliciete verbinding legt met de toepassing van de STMK-vorm, zoals zij die kennelijk voorstaat. De vraag op welke manier en in welke mate deze – door
de rechtbankgekozen– vorm heeft bijgedragen aan de uiteindelijke uitkomst (de ‘Passende straf’) blijft hierdoor grotendeels onbeantwoord. Juist waar mag worden verondersteld dat de rechtbank zelf die bijdrage van belang acht (anders had immers de overweging “
Vooraf”achterwege kunnen blijven), is het spijtig dat die expliciete verbinding ontbreekt. Als die verbinding er wel zou zijn geweest, dan zou de strafmotivering – als ‘redenering’ – mogelijk beter tot haar recht gekomen zijn. In de bewuste overweging is, met andere woorden, wel sprake van vooropgestelde uitgangspunten, maar hoe die uitgangspunten in het concrete geval zijn toegepast en gewogen blijft onduidelijk. Zeker nu de strafmotivering overigens een klassieke structuur heeft, is niet kenbaar waar de gekozen vorm voor zwaartepunten heeft gezorgd en evenmin waarom deze vorm door de rechtbank is gekozen.
In dat verband vermag het hof derhalve voorshands niet in te zien of en in hoeverre de STMK-vorm een andere wijze van beoordeling met zich brengt - of met zich zou moeten brengen - dan zaken die op een reguliere wijze worden afgedaan. Immers, in alle gevallen heeft te gelden dat alle door de rechtbank genoemde strafdoelen bij de beoordeling dienen te worden betrokken, waarvan vergelding, speciale preventie, generale preventie en resocialisatie onderdeel uitmaken. Hetzelfde geldt overigens voor de proceshouding van een verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, waaronder diens leeftijd, strafblad en eventuele zelfreflectie. Uit de voornoemde overweging van de rechtbank zou kunnen worden opgemaakt dat de rechtbank - indien er door haar voor wordt gekozen om de STMK-vorm toe te passen - bepaalde strafdoelen reeds
op voorhandondergeschikt wenst te maken aan andere. Indien dat het geval zou zijn, acht het hof dit onwenselijk, gelet op het feit dat bij iedere zaak een integrale beoordeling als voornoemd dient plaats te vinden.
Daarbij komt dat dit hof in een eerder arrest (ECLI:NL:GHDHA:2023:2074) er reeds op heeft gewezen dat het hof - mede vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid - moeite heeft met heton the processwillekeurig aanwijzen van - naar het lijkt - geprivilegieerden, die aan de STMK mee mogen doen, hetgeen temeer geldt nu die selectie - op voorhand - door de rechtbank en niet door openbaar ministerie plaatsvindt en advocaten hun cliënten daarvoor kunnen aanmelden bij de rechtbank. Dit klemt temeer indien het zo zou zijn dat het gevolg van deelname aan het STMK-traject zou zijn dat - zoals gesteld door de advocaat-generaal - aan verdachten standaard lagere straffen zouden worden opgelegd dan aan verdachten die de rechtbank daarvoor niet selecteert en waarvoor de LOVS-oriëntatiepunten worden gehanteerd, die naar het zich laat aanzien doorgaans tot hogere straffen leiden. Gelet op het vorenstaande gaat het hof uit van de strafmotivering louter zoals zij is weergegeven in het onderdeel ‘De beoordeling’ en gaat het voorbij aan de overweging “
Vooraf”. Dit betekent dus niet dat die overweging geen behartigenswaardige elementen bevat, maar wel dat die overweging, althans wat het hof betreft, onvoldoende in verband kan worden gebracht met de rest van de strafmotivering.
Dit leidt ertoe dat het hof deze zaak, in het bijzonder op het punt van de op te leggen straf, op de gebruikelijke wijze zal beoordelen, namelijk door te bezien of het zich met de strafmotivering (lees: ‘De beoordeling’) van de rechtbank kan verenigen en zo nee, door gemotiveerd te bepalen welke straf - met inachtneming van alle omstandigheden van dit concrete geval - passend en geboden wordt geacht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededaders zijn in de hoedanigheid van ‘uithaler’ betrokken geweest bij de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte heeft samen met zijn mededaders wederrechtelijk (in een container) verbleven op het haventerrein in Rotterdam en heeft vervolgens samen met anderen tassen met 290 kilo cocaïne uit een container gehaald en verplaatst naar een andere (switch)container.
Alhoewel de rol van de verdachte als uithaler substantieel kleiner is dan van degenen die dergelijke transporten organiseren, heeft hij niettemin een essentiële rol gespeeld in het op de Nederlandse markt brengen van cocaïne. Harddrugs vormen niet alleen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, maar het gebruik ervan en de handel daarin leidt niet zelden tot andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Daarnaast leveren de activiteiten rondom deze cocaïnetransporten een enorme kostenpost op voor de havens, de haventerreinen, de bedrijven werkzaam in de containersector, de douane en politie en justitie. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en zich slechts door eigen financieel gewin laten leiden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
19 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, doch niet voor soortgelijke feiten. Het hof heeft in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een rapport van de reclassering van 5 juli 2023. Het rapport houdt onder meer het volgende in. Er is bij de verdachte sprake van beneden gemiddelde intelligentie en een disharmonisch
intelligentieprofiel. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor psychische en/of persoonlijkheidsproblematiek, maar dat moet nog verder worden onderzocht. De verdachte is in dit kader aangemeld bij Neuroscan en er heeft een intakegesprek plaatsgevonden. De verdachte wordt begeleid door Humanitas Homerun. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling bij Neuroscan of een soortgelijke forensische zorgverlener en een contactverbod met de medeverdachten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het voortgangsverslag van de reclassering van 3 mei 2024. Uit het verslag volgt dat het reclasseringstoezicht en de begeleiding door Humanitas Homerun weer zijn opgestart, vanaf het moment dat de verdachte uit detentie is gekomen. Daarnaast heeft er opnieuw een intakegesprek plaatsgevonden bij Neuroscan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het ten tijde van de feiten mentaal niet goed met hem ging, maar dat hij nu graag vooruitgang wil boeken met behulp van de reclassering en begeleiding. De verdachte heeft aangegeven dat hij open staat voor de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, waarin voor het invoeren van meer dan 20 kilogram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meer dan 60 maanden wordt genoemd en indien dit geschiedt in georganiseerd verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 72 maanden.
Het hof zal echter afwijken van het oriëntatiepunt en een (fors) lagere gevangenisstraf opleggen, gelet op de rol van de verdachte bij de invoer en zijn jeugdige leeftijd.
Anderzijds acht het hof, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, in samenhang bezien met het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten in een proeftijd van een eerdere veroordeling liep, een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat – zoals de rechtbank eerder ook heeft overwogen – de samenleving veel last ondervindt van de gevolgen van drugshandel en voor de bedrijven die gelieerd zijn aan de havens, de invoer van drugs en de veelvuldige aanwezigheid van uithalers op het haventerrein een ware plaag vormt. Dit brengt mee dat een aan de verdachte op te leggen straf niet uitsluitend, maar zeker ook in de sleutel zal moeten staan van het strafdoel generale preventie.
Het hof zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Hierdoor beoogt het hof de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Ter voorkoming van recidive zullen aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de hierna te melden bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen telefoon (Apple iPhone 8, rosé van kleur, IMEI [IMEI-nummer]), is een beslissing daarop door het hof niet meer aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door Neuroscan of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zijn medewerking blijft verlenen aan de begeleiding vanuit Humanitas Homerun, zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.