ECLI:NL:GHDHA:2024:930

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
2200280423
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling van twee uithalers betrokken bij de invoer van 290 kg cocaïne

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de officier van justitie tegen de veroordeling van twee uithalers die betrokken waren bij de verlengde invoer van 290 kg cocaïne. De rechtbank Rotterdam had in eerste aanleg gekozen voor een Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerbehandeling (STMK), waarbij de opgelegde straf als te laag werd beschouwd door de officier van justitie. In het hoger beroep betoogde de advocaat-generaal dat er een verband bestaat tussen de STMK-vorm en de hoogte van de opgelegde straf. Het hof constateert dat de rechtbank niet expliciet heeft toegelicht waarom de STMK-vorm is gekozen en hoe dit de straf heeft beïnvloed. Het hof legt uiteindelijk een hogere straf op dan de rechtbank, waarbij het de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de cocaïne-invoer in overweging neemt. De verdachte, die eerder veroordeeld was en in een proeftijd liep, heeft een essentiële rol gespeeld in de invoer van cocaïne, wat een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en leidt tot andere vormen van criminaliteit. Het hof legt een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002804-23
Parketnummers: 10-130012-23 en 18-285695-20 (TUL)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 2],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen EMD te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en ambulante behandeling. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is beslist omtrent de inbeslaggenomen telefoon, zoals eveneens nader in het vonnis omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 290 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van 290 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- zich (onbevoegd) te begeven op het (besloten) terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de Europaweg te Rotterdam, en/of
- zich aldaar (onbevoegd) in een of meer container(s) op te houden, en/of
- het/de zegel(s) van de container [containernummer 1] en/of de container [containernummer 2] en/of de container [containernummer 3] te verbreken, en/of
- een groot aantal sporttassen met daarin die (pakketten) cocaïne te verplaatsen van de container [containernummer 1] naar container [containernummer 3] en/of
- één of meerdere zegels voorhanden te hebben;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de Europaweg;
3.
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te Rotterdam Maasvlakte, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant] (buitengewoon opsporingsambtenaar van de douane), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte en/of tijdens het boeien ten behoeve van vervoer door zich te bewegen in een tegenovergestelde richting als die [verbalisant] hem trachtte te bewegen en/of te worstelen met verbalisant [verbalisant] en/of (vervolgens) met die verbalisant [verbalisant] ten val te komen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde pols bij die [verbalisant] ten gevolge heeft gehad.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Betekenis en waardering van de door de rechtbank gevolgde “STMK”-werkwijze
Zoals hierboven is overwogen is in de onderhavige zaak het appel afkomstig van de officier van justitie. Het hoger beroep is, kort gezegd, ingesteld omdat de officier van justitie zich niet kon verenigen met de hoogte van de door de rechtbank opgelegde straf. In de appelmemorie wijst zij erop dat de rechtbank in het bestreden vonnis heeft overwogen dat zij, de rechtbank, heeft gekozen voor een vorm van berechting die zijzelf aanduidt als “Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting”, afgekort SMTK. De officier van justitie besluit de appelmemorie met de opmerking “dat het gegeven dat de Rechtbank deze zaak als een ‘STMK’ heeft behandeld niet rechtvaardigt dat een veel lagere straf wordt opgelegd dan in soortgelijke zaken die niet volgens dat stramien worden behandeld”.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal in haar requisitoir de veronderstelling geuit dat er een verband bestaat tussen enerzijds de door de rechtbank gekozen STMK-vorm en anderzijds de hoogte van de aan de verdachte opgelegde straf. Zij heeft voorts betoogd dat dit ook in andere zaken aan de orde is geweest. In dit verband heeft zij opgemerkt: “Het is begrijpelijk dat advocaten vragen om op de STMK te worden geplaatst met een zaak: Je weet dan dat de verdachte een veel lagere straf opgelegd krijgt dan bij gewone kamers van de rechtbank”.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in het bestreden vonnis over de STMK-vorm het volgende heeft overwogen.
De hierna te citeren passage heeft een plaats gekregen in hoofdstuk 5 van het vonnis (Strafmotivering), onder het kopje
Vooraf: “De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een vorm van berechting waarin wordt gestreefd naar een snelle berechting en waarin bovendien de nadruk explicieter ligt op de met strafoplegging na te streven strafdoelen. Naast vergelding, waar maatschappelijk vaak het zwaartepunt ligt, wil de rechtbank ook de andere doelen van straf goed voor ogen houden: speciale preventie, generale preventie en resocialisatie. Deze vorm van berechting wordt aangeduid als de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ (STMK). Een belangrijk thema van zo’n zitting is ‘naar de toekomst te kijken’. Hierbij past een zekere reflectie op het heden en het verleden. Daarbij heeft de verdachte nadrukkelijk ook een eigen rol. Als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, inzicht kan geven in de oorzaken van zijn gedrag en kan reflecteren op zijn handelen, zet hij daarmee een eerste stap op de weg terug naar de maatschappij.”
Na deze passage volgen, nog steeds in het kader van hoofdstuk 5, de onderdelen ‘Eis van de officier van justitie’, ‘De beoordeling’, ‘Conclusie’ en ‘Wettelijke voorschriften’. Het onderdeel ‘De beoordeling’ is verder onderverdeeld in de (klassieke) subonderdelen ‘Ernst van de feiten’, ‘Persoonlijke omstandigheden’ en ‘Passende straf’.
Het valt het hof op dat de rechtbank in geen van de laatstgenoemde subonderdelen een expliciete verbinding legt met de toepassing van de STMK-vorm, zoals zij die kennelijk voorstaat. De vraag op welke manier en in welke mate deze – door
de rechtbankgekozen– vorm heeft bijgedragen aan de uiteindelijke uitkomst (de ‘Passende straf’) blijft hierdoor grotendeels onbeantwoord. Juist waar mag worden verondersteld dat de rechtbank zelf die bijdrage van belang acht (anders had immers de overweging “
Vooraf”achterwege kunnen blijven), is het spijtig dat die expliciete verbinding ontbreekt. Als die verbinding er wel zou zijn geweest, dan zou de strafmotivering – als ‘redenering’ – mogelijk beter tot haar recht gekomen zijn. In de bewuste overweging is, met andere woorden, wel sprake van vooropgestelde uitgangspunten, maar hoe die uitgangspunten in het concrete geval zijn toegepast en gewogen blijft onduidelijk. Zeker nu de strafmotivering overigens een klassieke structuur heeft, is niet kenbaar waar de gekozen vorm voor zwaartepunten heeft gezorgd en evenmin waarom deze vorm door de rechtbank is gekozen.
In dat verband vermag het hof derhalve voorshands niet in te zien of en in hoeverre de STMK-vorm een andere wijze van beoordeling met zich brengt - of met zich zou moeten brengen - dan zaken die op een reguliere wijze worden afgedaan. Immers, in alle gevallen heeft te gelden dat alle door de rechtbank genoemde strafdoelen bij de beoordeling dienen te worden betrokken, waarvan vergelding, speciale preventie, generale preventie en resocialisatie onderdeel uitmaken. Hetzelfde geldt overigens voor de proceshouding van een verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, waaronder diens leeftijd, strafblad en eventuele zelfreflectie. Uit de voornoemde overweging van de rechtbank zou kunnen worden opgemaakt dat de rechtbank - indien er door haar voor wordt gekozen om de STMK-vorm toe te passen - bepaalde strafdoelen reeds
op voorhandondergeschikt wenst te maken aan andere. Indien dat het geval zou zijn, acht het hof dit onwenselijk, gelet op het feit dat bij iedere zaak een integrale beoordeling als voornoemd dient plaats te vinden.
Daarbij komt dat dit hof in een eerder arrest (ECLI:NL:GHDHA:2023:2074) er reeds op heeft gewezen dat het hof - mede vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid - moeite heeft met het
on the processwillekeurig aanwijzen van - naar het lijkt - geprivilegieerden, die aan de STMK mee mogen doen, hetgeen temeer geldt nu die selectie - op voorhand - door de rechtbank en niet door openbaar ministerie plaatsvindt en advocaten hun cliënten daarvoor kunnen aanmelden bij de rechtbank. Dit klemt temeer indien het zo zou zijn dat het gevolg van deelname aan het STMK-traject zou zijn dat - zoals gesteld door de advocaat-generaal - aan verdachten standaard lagere straffen zouden worden opgelegd dan aan verdachten die de rechtbank daarvoor niet selecteert en waarvoor de LOVS-oriëntatiepunten worden gehanteerd, die naar het zich laat aanzien doorgaans tot hogere straffen leiden.
Gelet op het vorenstaande gaat het hof uit van de strafmotivering louter zoals zij is weergegeven in het onderdeel ‘De beoordeling’ en gaat het voorbij aan de overweging “
Vooraf”. Dit betekent dus niet dat die overweging geen behartigenswaardige elementen bevat, maar wel dat die overweging, althans wat het hof betreft, onvoldoende in verband kan worden gebracht met de rest van de strafmotivering.
Dit leidt ertoe dat het hof deze zaak, in het bijzonder op het punt van de op te leggen straf, op de gebruikelijke wijze zal beoordelen, namelijk door te bezien of het zich met de strafmotivering (lees: ‘De beoordeling’) van de rechtbank kan verenigen en zo nee, door gemotiveerd te bepalen welke straf - met inachtneming van alle omstandigheden van dit concrete geval - passend en geboden wordt geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte en zijn mededaders zijn in de hoedanigheid van ‘uithaler’ betrokken geweest bij de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte heeft samen met zijn mededaders wederrechtelijk (in een container) verbleven op het haventerrein in Rotterdam en heeft vervolgens samen met anderen tassen met 290 kilo cocaïne uit een container gehaald en verplaatst naar een andere (switch)container.
Alhoewel de rol van de verdachte als uithaler substantieel kleiner is dan van degenen die dergelijke transporten organiseren, heeft hij niettemin een essentiële rol gespeeld in het op de Nederlandse markt brengen van cocaïne. Harddrugs vormen niet alleen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, maar het gebruik ervan en de handel daarin leidt niet zelden tot andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Daarnaast leveren de activiteiten rondom deze cocaïnetransporten een enorme kostenpost op voor de havens, de haventerreinen, de bedrijven werkzaam in de containersector, de douane en politie en justitie. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en zich slechts door eigen financieel gewin laten leiden.
De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Door zijn verzet heeft hij letsel toegebracht aan een Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de douane, die gewoon haar werk deed. Door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
19 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, doch niet voor soortgelijke feiten. Het hof heeft in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft voorts acht geslagen op een rapport van de reclassering van 25 juli 2023. Gezien het feit dat de verdachte bij de reclassering zo goed als niets heeft willen verklaren over zijn betrokkenheid bij het aan hem tenlastegelegde, heeft de reclassering niet of nauwelijks in beeld kunnen krijgen welke risicofactoren ten grondslag hebben gelegen aan het delictgedrag. Volgens de reclassering is duidelijk geworden dat de verdachte het leven in detentie niet meer wil voor zichzelf en dat hij graag ondersteuning wil krijgen en behandeling wil volgen om tot gedragsverandering te komen en niet te recidiveren. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Zij adviseren om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert voorts om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling bij De Waag, of een soortgelijke zorgverlener.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een positieve toekomst voor zich ziet, dat hij nu graag de juiste keuzes wil gaan maken en dat hij niet meer met politie en justitie in aanraking wil komen. Hij heeft gezegd dat hij aan zichzelf wil werken en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden accepteert.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, waarin voor het invoeren van meer dan 20 kilogram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meer dan 60 maanden wordt genoemd en indien dit geschiedt in georganiseerd verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 72 maanden.
Het hof zal echter afwijken van het oriëntatiepunt en een (fors) lagere gevangenisstraf opleggen, gelet op de rol van de verdachte bij de invoer, zijn jeugdige leeftijd en zijn proceshouding.
Anderzijds acht het hof, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, in samenhang bezien met het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten in een proeftijd van een eerdere veroordeling liep, een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat – zoals de rechtbank eerder ook heeft overwogen – de samenleving veel last ondervindt van de gevolgen van drugshandel en voor de bedrijven die gelieerd zijn aan de havens, de invoer van drugs en de veelvuldige aanwezigheid van uithalers op het haventerrein een ware plaag vormt. Dit brengt mee dat een aan de verdachte op te leggen straf niet uitsluitend, maar zeker ook in de sleutel zal moeten staan van het strafdoel generale preventie.
Het hof zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Hierdoor beoogt het hof de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Ter voorkoming van recidive zullen aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de hierna te melden bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen telefoon (Apple iPhone 7, wit van kleur, IMEI [IMEI-nummer]), is een beslissing daarop door het hof niet meer aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 138aa en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:

- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21 te Groningen, wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich in het kader van delictpreventie laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. R. Brand, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 mei 2024.