ECLI:NL:GHDHA:2024:922

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
200.305.420/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van indirect bestuurder bij leningsovereenkomst van crowdfundingplatform

In deze zaak gaat het om een geschil over de uitleg van een leningsovereenkomst tussen een crowdfundingplatform en een horecabedrijf dat failliet is gegaan. Het crowdfundingplatform heeft de indirect bestuurder van het horecabedrijf aangesproken tot terugbetaling van de lening, met de stelling dat deze zich hoofdelijk heeft verbonden. Het hof heeft in een tussenarrest van 30 mei 2023 HCN c.s. toegelaten tot bewijs. Na bewijslevering concludeert het hof dat de indirect bestuurder zich inderdaad hoofdelijk heeft verbonden voor de terugbetaling van de lening. Het hof overweegt dat de uitleg van de overeenkomst moet plaatsvinden aan de hand van het Haviltex-criterium, waarbij de bedoeling van partijen en de omstandigheden van het geval centraal staan. Het hof oordeelt dat het voor de indirect bestuurder duidelijk moest zijn dat hij hoofdelijk aansprakelijk was, gezien de gesprekken voorafgaand aan de lening en de voorwaarden die daarbij zijn besproken. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van HCN c.s. toe, waarbij Modus Vivendi q.q. hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.305.420/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/615828 / HA ZA 21-283
Arrest van 18 juni 2024
in de zaak van

1.V.O.F. Horeca Crowdfunding Nederland,

gevestigd in Rotterdam,
2.
Hospitality Concept Group B.V.,
gevestigd in Berkel en Rodenrijs,
3.
I.M. Hospitality B.V.,
gevestigd in Den Haag,
4.
Hoog B.V.,
gevestigd in Voorburg,
appellanten,
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld, kantoorhoudend in Waalwijk,
tegen
Modus Vivendi Meerderjarigenbewind B.V.,
gevestigd in Zwijndrecht,
handelend in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene 1],
wonende in Strijen,
verweerster,
advocaat: mr. [betrokkene 2] van Rossen, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal appellante onder 1. HCN en appellante onder 3. I.M. Hospitality noemen en de appellanten gezamenlijk HCN c.s. Geïntimeerde zal worden aangeduid als Modus Vivendi q.q. en [betrokkene 1] als [betrokkene 1].

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak betreft een geschil over (de uitleg van) een overeenkomst van geldlening van een crowdfundingplatform aan een horecabedrijf. Het horecabedrijf is failliet gegaan. Daarna heeft het crowdfundingplatform de indirect bestuurder van het horecabedrijf aangesproken tot terugbetaling van de lening, stellende dat deze de leningsovereenkomst heeft meegetekend voor hoofdelijke aansprakelijkheid. De vraag die beantwoord moet worden is of de indirect bestuurder zichzelf hoofdelijk heeft verbonden voor het terugbetalen van de lening.
1.2
Bij tussenarrest van 30 mei 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:986) heeft het hof HCN c.s. toegelaten tot bewijs. Na bewijslevering oordeelt het hof dat de indirect bestuurder zich inderdaad hoofdelijk heeft verbonden voor het terugbetalen van de lening.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Voor het procesverloop tot het tussenarrest van 30 mei 2023, verwijst het hof naar dat arrest, waarin HCN c.s. is toegelaten tot bewijs.
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor gehouden op 19 oktober 2023;
  • de memorie na enquête van HCN c.s., met bijlage;
  • de memorie van antwoord na enquête van Modus Vivendi q.q.

3.Beoordeling in hoger beroep

3.1
Bij zijn tussenarrest heeft het hof overwogen dat de vraag of [betrokkene 1] zich bij het tekenen van de leningsovereenkomst op 12 april 2017 hoofdelijk – naast Le Bonheur B.V. en [betrokkene 1] Beheer B.V. – heeft verbonden tot terugbetaling van de lening, moet worden beantwoord aan de hand van het zogenoemde
Haviltex-criterium.
3.2
Dat betekent dat niet enkel doorslaggevend is de omstandigheid dat op basis van de tekst van die leningsovereenkomst, niet zonneklaar is dat [betrokkene 1] als indirect bestuurder van Le Bonheur ook als schuldenaar heeft te gelden. Meer nog gaat het om de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval – in onderlinge samenhang – van belang. Zo is bijvoorbeeld ook van belang tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zulke partijen kan worden verwacht.
3.3
Volgens HCN c.s. was het voor [betrokkene 1] volstrekt duidelijk dat het de bedoeling was dat hij als ondernemer in privé hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de lening, omdat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [betrokkene 1] in privé tussen partijen aan de orde is geweest bij het opstellen van de pitch voorafgaande aan het sluiten van de leningsovereenkomst, en dat deze dimensie ook door de notaris voorafgaande aan de ondertekening van de overeenkomst nog eens expliciet is besproken.
3.4
Het hof heeft HCN c.s. daarom toegelaten tot bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat het voor [betrokkene 1] duidelijk was dat hij zich met het ondertekenen van de leningsovereenkomst hoofdelijk bond als medeschuldenaar.
3.5
HCN c.s. heeft in dat kader [betrokkene 2] doen horen. [betrokkene 2] is (indirect, via I.M. Hospitality) vennoot van HCN. [betrokkene 2] verklaarde dat hij weliswaar niet bij het intakegesprek met [betrokkene 1] op kantoor aanwezig is geweest, maar dat deze gesprekken altijd hetzelfde verlopen. Een dergelijk gesprek begint altijd met een voorstelronde, waarna HCN uitlegt hoe het bedrijf werkt en welke voorwaarden gelden voor een financiering, zoals hoofdelijke aansprakelijkheid, 20% eigen vermogen en verpanding van de inventaris. Deze voorwaarden zijn ook vermeld op de website in de algemene voorwaarden. Na het intakegesprek wordt een intentieverklaring opgesteld, daar zit ook een document bij waarin de stukken worden genoemd die nog moeten worden aangeleverd. De intentieverklaring is door [betrokkene 1] op 10 maart 2017 getekend. De hoofdelijkheid was daarin op dezelfde wijze verwoord als in de leningsovereenkomst. Daarna wordt een pitch opgesteld die op de website wordt gepubliceerd. De pitch heeft een standaardopbouw (waar is de financiering voor bedoeld etc.). Het stuk over de ondernemer en het (horeca)concept wordt door de ondernemer zelf opgesteld. De ondernemer kan ook dingen aanpassen. De ondernemer krijgt een link naar de pitch, zodat hij in zijn eigen omgeving al financiering kan binnenhalen. Dat verliep bij [betrokkene 1] erg succesvol. Bijna de helft van de financiering is op deze wijze binnengehaald.
3.6
Daarna is de leningsovereenkomst opgesteld. Dit is een standaardformulier, waarop wordt ingevuld wie de partijen zijn en om welke bedragen het gaat. Daarbij worden door HCN nooit woorden weggestreept, ook niet waar staat “bestuurder/vennoot” of even verder “bestuurder(s)/vennoot/vennoten”. In de overeenkomst waar het nu om gaat staan Le Bonheur en [betrokkene 1] Beheer B.V. (verder: [betrokkene 1] Beheer) als ondergetekenden. [betrokkene 1] staat daar niet vermeld. Dit was bij HCN de gebruikelijke gang van zaken, aldus nog steeds [betrokkene 2].
3.7
[betrokkene 2] verklaarde daarover dat het bedrijf is begonnen in 2014. HCN heeft toen naar vergelijkbare platformen gekeken, naar hoe de overeenkomsten eruit zagen en aan de hand daarvan de door haar gebruikte overeenkomst opgesteld. Daar zijn geen advocaten aan te pas gekomen. De in het geding zijnde overeenkomst is door (zijn collega) [betrokkene 3] ingevuld, er staat – zoals op alle leningsovereenkomsten – een gescande handtekening van [betrokkene 2] op. De overeenkomst wordt vervolgens naar de notaris gezonden, de ondernemer krijgt geen afschrift, zo verklaarde [betrokkene 2].
3.8
[notaris], die als notaris is opgetreden in deze zaak, verklaarde als getuige, dat hij (voorafgaande aan het getuigenverhoor) de in het geding zijnde leningsovereenkomst nog eens had bekeken en dat op pagina 1 van die overeenkomst staat: “Le Bonheur alsmede haar bestuurder”, en niet “ook haar indirect bestuurder”. Dit had wel gemoeten, want het is immers de bedoeling van HCN dat alle betrokken partijen hoofdelijk worden verbonden voor de aangegane schuld. Als de lening wordt aangegaan door een besloten vennootschap met een moedermaatschappij, dan is het de bedoeling dat niet alleen die moedermaatschappij hoofdelijk verbonden wordt, maar ook haar bestuurder. Dat is bij elke financiering hetzelfde. Dat is dus niet helemaal goed verwoord in de kop van de overeenkomst. [notaris] verklaarde verder dat hij de leningsovereenkomst niet zelf opstelt, maar deze wel laat tekenen, tegelijk met het passeren van de pandakte. [notaris] denkt dat hij bij het tekenen van de leningsovereenkomst heeft opgemerkt dat de handtekening van [betrokkene 1] in privé ontbrak, en daarom op de tekenpagina met de hand heeft aangevuld met de woorden “de heer [betrokkene 1] in privé” . Door deze toevoeging was het voor [notaris] duidelijk dat [betrokkene 1] in privé ook partij was bij de overeenkomst.
3.9
De andere handtekening was, zo verklaarde [notaris], voor Le Bonheur, vertegenwoordigd door [betrokkene 1] B.V. Wat hem betreft hoeft niet per vennootschap een handtekening te worden gezet als de ene vennootschap wordt vertegenwoordigd door de ander. [notaris] verklaarde dat hij – omdat hij had geconstateerd dat de hoedanigheid van [betrokkene 1] in privé niet werd genoemd – [betrokkene 1] met de toevoeging “in privé” heeft laten tekenen. Dat betekent dan dat niet getekend is in de hoedanigheid van bestuurder. De handtekening moet dus wel de privé gebondenheid betreffen. Iets anders kan hij daar niet bij bedenken. Het moet volgens [notaris] ook voor [betrokkene 1] duidelijk zijn geweest, omdat hij bij het aangaan van een financiering hoofdelijkheid altijd heel nadrukkelijk bespreekt, juist vanwege de verstrekkende gevolgen die hoofdelijkheid kan hebben. Hij herinnert zich niet precies deze zaak, maar omdat hij altijd bij elke zaak bespreekt wat hoofdelijkheid inhoudt en van welke partij, moet dat hier ook gebeurd zijn. Voorlichten waar mensen voor tekenen is immers een van zijn kerntaken als notaris.
3.1
[notaris] verklaarde verder dat zijn notariskantoor altijd de stukken die het van HCN krijgt doorneemt. Dat doet [notaris] niet zelf, maar dit wordt gedaan door een medewerker. Soms wordt er een fout uitgehaald. Dat is dit keer niet gebeurd. De in het geding zijnde fout is volgens [notaris] op meerdere manieren te herstellen. Hij heeft dat gedaan door op de ondertekenpagina op te nemen dat [betrokkene 1] ook in privé gebonden is. Hij verklaarde dat hij aldus niet heeft geprobeerd de inhoud van de akte te wijzigen, hij probeerde een fout te herstellen. Hij heeft waarschijnlijk niet opgemerkt dat (ook) op de aanvangspagina de naam van [betrokkene 1] ontbrak. Als hij een inhoudelijke wijziging had willen doorvoeren, had hij contact moeten zoeken met HCN, aldus steeds [notaris].
3.11
[betrokkene 1] heeft afgezien van contra-enquête.
3.12
Mede op basis van de getuigenverklaringen, acht het hof – ondanks het ontbreken van een vermelding van [betrokkene 1] als indirect bestuurder, dan wel als partij B2 in privé als ondergetekende van de leningsovereenkomst – voldoende aangetoond dat [betrokkene 1] moet hebben begrepen en ook heeft begrepen dat het de bedoelding van HCN was dat hij zou tekenen voor persoonlijke hoofdelijke gebondenheid. De getuigen verklaarden immers dat de voorwaarde van hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder in privé uitdrukkelijk aan de orde is geweest bij het intakegesprek voor de lening bij HCN en ook besproken is door de notaris bij het ondertekenen van de leningsakte. Bovendien wordt ook in de pitch hoofdelijke aansprakelijkheid van “de ondernemer” vermeld. Het ligt in de rede dat daarmee [betrokkene 1] in privé wordt bedoeld. Dat [betrokkene 2] zelf niet bij het intakegesprek aanwezig is geweest en [notaris] zich het tekenen niet meer precies kon herinneren, maakt dit niet anders. Beide getuigen verklaarden immers dat zo’n gesprek altijd op eenzelfde manier verloopt, hetgeen het hof aannemelijk acht.
3.13
[betrokkene 1] heeft dit een en ander niet als getuige weersproken: Modus Vivendi q.q. heeft – hoewel zij daartoe de gelegenheid heeft gehad – ervan afgezien [betrokkene 1] als getuige te doen horen. Modus Vivendi q.q. heeft weliswaar weersproken dat een en ander vooraf met [betrokkene 1] is besproken, maar doordat [betrokkene 1] niet als getuige is gehoord, heeft het hof – en ook HCN c.s. – hem daarover niet onder ede kunnen bevragen. Dit geldt ook voor het verweer van Modus Vivendi q.q. dat [betrokkene 1] meende dat hij de handtekening onder het kopje “in privé” heeft gezet als bestuurder van [betrokkene 1] B.V. Dit dient voor risico van Modus Vivendi q.q. te komen. Dit geldt temeer omdat [betrokkene 1] een ervaren ondernemer is (volgens de pitch sinds 1998) en hoofdelijke aansprakelijkheid van de (indirect) bestuurder een volstrekt gangbare voorwaarde is bij een bedrijfslening.
3.14
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat HCN c.s. is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. De omstandigheid dat [betrokkene 2] een partijgetuige is staat daaraan niet in de weg: de verklaring van [betrokkene 2] staat immers niet op zich.
3.15
Daar moet worden aangenomen dat het altijd de bedoeling is geweest van HCN c.s. om [betrokkene 1] hoofdelijk te binden, faalt het verweer van Modus Vivendi q.q. dat de notaris niet zelfstandig de leningakte mag wijzigen. De notaris heeft immers slechts een door hem gesignaleerde fout hersteld, zij het op een ongelukkige wijze.
3.16
Nu grief 2 slaagt ([betrokkene 1] is hoofdelijk schuldenaar), dient het hof zich – in het kader van de devolutieve werking – te buigen over het in eerste aanleg gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer van Modus Vivendi q.q. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit verweer faalt. Anders dan in faillissement levert het proces-verbaal van de verificatievergadering na beëindiging van de wettelijke schuldsanering zonder schone lei geen executoriale titel op voor de daarin vermelde vorderingen.
Conclusie en proceskosten
3.17
De conclusie is dat het hoger beroep van HCN c.s. slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen. Omdat de hoogte van de door HCN c.s. ingestelde inleidende vorderingen niet gemotiveerd is bestreden, zal het hof deze vorderingen – ook ten aanzien van Modus Vivendi q.q. – toewijzen.
3.18
Vernietiging van het bestreden vonnis brengt met zich dat hetgeen HCN c.s. uit hoofde van dat vonnis aan Modus Vivendi q.q. heeft betaald, onverschuldigd is betaald en in beginsel moet worden terugbetaald. Van terugbetaling kan uiteraard alleen sprake zijn, indien HCN c.s. daadwerkelijk aan Modus Vivendi betalingen heeft gedaan. Dat dit het geval is, is niet komen vast te staan. Modus Vivendi q.q. heeft dit weersproken, waarna HCN c.s. geen bewijs van betaling heeft overgelegd. Dit betekent dat het hof de vordering tot terugbetaling niet zal toewijzen.

4.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021 voor zover tussen partijen gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Modus Vivendi q.q. hoofdelijk om binnen twee dagen na betekening van dit arrest aan HCN c.s. te betalen een bedrag van € 35.404,96, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 19 september 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Modus Vivendi q.q. hoofdelijk aan HCN c.s. te betalen een bedrag van € 1.129,50 aan buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt Modus Vivendi q.q. hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van HCN c.s. tot op 20 oktober 2021 begroot op € 109,71 aan explootkosten, € 2.076,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Modus Vivendi q.q. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van HCN c.s. tot op heden begroot op € 108,41 aan explootkosten; € 2.135,- griffierecht en € 3.927,50 (2,5 punt, tarief III) aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, G.C. de Heer en H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken door mr. C.A. Joustra, rolraadsheer, op 18 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.