ECLI:NL:GHDHA:2024:9

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
200.322.679/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de opzegging van een managementovereenkomst in het kader van bedrijfsopvolging binnen een familiebedrijf

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen in het kader van de bedrijfsopvolging van een familiebedrijf, waar twee broers als bestuurders optreden. De jongste broer heeft de oudere broer geschorst als bestuurder, omdat hij meent dat de managementovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd vanwege het bereiken van de 67-jarige leeftijd van de oudere broer. De voorzieningenrechter heeft deze schorsing bevestigd, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de jongere broer de bevoegdheid had om de overeenkomst op te zeggen. Het hof wijst op de noodzaak van een bestuursbesluit voor de opzegging van de managementovereenkomst en concludeert dat de oudere broer niet automatisch zijn functie als bestuurder verliest bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de jongere broer af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van de jongere broer legt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.322.679/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/639553 / KG ZA 22/1091
Arrest in kort geding van 16 januari 2024
in de zaak van

1.[naam 1] Beheer B.V.,

gevestigd in Den Haag,
2.
[appellant 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
verweersters in het incidenteel hoger beroep, en
3.
[appellant 3],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen

1.[naam 2] Beheer B.V.,

gevestigd in Den Haag,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
verweersters in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Mussche, kantoorhoudend in Utrecht.
Het hof zal appellanten hierna noemen [naam 1] en [appellant 2] , en tezamen [naam 1] c.s. Geïntimeerden zullen worden aangeduid als [naam 2] en [geïntimeerde 2] en tezamen als [naam 2] c.s. [appellant 3] zal worden aangeduid als [appellant 3] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak betreft een kort geding in het kader van bedrijfsopvolging van een familiebedrijf dat in handen is van (thans nog) twee broers. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van de jongste broer de oudere broer geschorst als bestuurder, omdat hij van oordeel was dat de jongere broer (als zelfstandig bevoegd bestuurder) de managementovereenkomst rechtsgeldig heeft kunnen opzeggen wegens het bereiken van de 67-jarige leeftijd van de oudere broer.
1.2
Het hof oordeelt anders. Naar het voorlopig oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de jongere broer de bevoegdheid had om de managementovereenkomst van de oudere broer op te zeggen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 januari 2023 waarmee [naam 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 6 januari 2023 (hierna: het vonnis);
  • de memorie van grieven van [naam 1] c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord houdende incidenteel appel van [naam 2] c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de bijlagen 8 en 9 die [naam 1] c.s. ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 19 december 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen heeft [naam 1] c.s. haar eerste grief gericht, zonder aan te geven welke specifieke feiten volgens haar onjuist zijn. Het hof gaat daarom aan die grief voorbij. Voor zover [naam 1] c.s. meent dat de voorzieningenrechter niet alle relevante feiten heeft benoemd, faalt haar grief omdat de rechter daartoe ook niet is gehouden. Voldoende is dat de rechter alle aangevoerde feiten weegt. Daartoe verwijst het hof naar zijn beoordeling.
3.2
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) is onderdeel van een familieonderneming die zich bezig houdt met vastgoedbeheer en groothandel in materialen voor (installatie van) verwarming en sanitair. De operationele (groothandel)activiteiten worden voornamelijk verricht vanuit haar 100% dochteronderneming [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) De onderneming heeft verschillende vestigingen en circa 65 werknemers.
De aandelen in [bedrijf 1] worden sinds 10 oktober 2012 gehouden door Stichting Administratiekantoor [bedrijf 1] (hierna: de STAK). [geïntimeerde 2] (geboren op [geboortedatum 1] ), [appellant 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) en hun broer [broer] (geboren op [geboortedatum 3] , hierna: [broer] ) waren op dat moment bestuurders van [bedrijf 1] en van de STAK. Zij hielden ieder via hun persoonlijke holding (respectievelijk [naam 2], [naam 1] en CNB Beheer B.V., verder CNB) een derde deel van de certificaten van de aandelen in [bedrijf 1] .
Op 18 december 2012 hebben [naam 2], [naam 1], CNB, [bedrijf 1] en de STAK een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna: de samenwerkingsovereenkomst), waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere besluitvorming, dividendbeleid en aanbieding van de aandelen. [geïntimeerde 2] , [appellant 2] en [broer] hebben deze overeenkomst ook in privé ondertekend. In de samenwerkingsovereenkomst is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
"Overwegingen
(…)
[appellant 3] , [appellant 2] en [geïntimeerde 2] vormen het bestuur van de Vennootschap, waarbij elke bestuurder zelfstandig bevoegd is de Vennootschap te vertegenwoordigen.
E. De Aandeelhouders beogen via de gezamenlijke deelname in de
Vennootschap, een langdurige samenwerking op persoonlijke titel en op
basis van gelijkwaardigheid, op het gebied van de groothandel, inkoop en
verkoop van (centrale) verwarmingsapparatuur en sanitaire artikelen.
(…)
Artikel 1- Algemeen, definities, interpretatie
1.
Algemeen
Bij tegenstrijdigheid van een bepaling van de statuten van de Vennootschap, de statuten van het Administratiekantoor of de administratievoorwaarden van het Administratiekantoor en een bepaling uit deze overeenkomst, prevaleert de bepaling uit deze overeenkomst, voor zover rechtens mogelijk.
(…)
Artikel 3 —Aanbieden van aandelen
1. (... )
2.Aanvullende aanbiedingsverplichting
Onverminderd het bepaalde in de B.V. Statuten is een Aandeelhouder verplicht haar Aandelen aan te bieden als ten aanzien van die Aandeelhouder en/of een Partij in privé zich het volgende voordoet:
(.. . )
c. als de managementovereenkomst tussen een Aandeelhouder en de Vennootschap wordt opgezegd als gevolg van pensionering van de natuurlijke persoon die op grond van de managementovereenkomst de feitelijke werkzaamheden bij de Vennootschap uitvoert;
(…)
3. De aandelen gelden als aangeboden op het moment waarop zich een
hiervoor omschreven situatie ten aanzien van een Partij voordoet.
Artikel 8 - Bestuur
1. Het Bestuur bestaat per de datum van het aangaan van deze overeenkomst
uit de Partijen in privé.
(…)
3. Bij het besturen van de Vennootschap en de met haar verbonden onderneming handelt het Bestuur naar de aanwijzingen van de Algemene Vergadering betreffende de algemene lijnen van het te voeren financiële, sociale, economische en personeelsbeleid.
4. De Algemene Vergadering zal onmiddellijk na het ondertekenen van deze overeenkomst aan het Bestuur meedelen dat de volgende besluiten de goedkeuring van de Algemene Vergadering nodig hebben:
a. (…)
e. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van de Vennootschap of een afhankelijke maatschappij met een andere rechtspersoon of vennootschap, waaronder begrepen het toe- en uittreden als vennoot in een vennootschap, als deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de Vennootschap;
f. (…)
Op 18 december 2012 heeft [bedrijf 1] met zowel [naam 2], [naam 1] als CNB afzonderlijk managementovereenkomsten gesloten. De inhoud van elk van deze managementovereenkomsten is gelijkluidend en daarin staat, voor zover hier relevant, de volgende tekst:
"Artikel 4. Duur en beëindiging van de overeenkomst. Terugtreding
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door ieder van de Partijen te allen tijde worden beëindigd door schriftelijke opzegging aan de andere Partij met inachtneming van een opzegtermijn van zes (6) maanden en alleen tegen het einde van het boekjaar van de Vennootschap.
2. In afwijking van het in artikel 4 lid 1 bepaalde heeft de Vennootschap het recht deze overeenkomst, zonder dat enige opzegtermijn in acht behoeft te worden genomen, bij aangetekende brief aan Management B.V. op te zeggen, indien:
(i) Management B.V. of de [broer] een materiële verplichting voortvloeiende uit en/of verbandhoudende met deze overeenkomst niet, niet tijdig en/of niet geheel nakomt, en na daartoe schriftelijk te zijn gesommeerd door de Vennootschap niet alsnog binnen veertien (14) dagen na de datum van bedoelde sommatie haar/zijn verplichtingen is nagekomen; (... )
(xii) per één januari van het jaar volgend op het jaar dat de [broer] de leeftijd van zevenenzestig (67) jaar heeft bereikt (pensionering);
(xiii) van de Vennootschap in redelijkheid niet kan worden gevergd deze
overeenkomst voort te zetten.
3. (…)
4. Bij het einde van deze overeenkomst legt Management B.V., op eerste verzoek van de algemene vergadering van aandeelhouders van de Vennootschap, alle functies neer welke zij ter uitvoering van deze overeenkomst vervult bij de Vennootschap.”
Op 1 januari 2014 is [broer] in goed overleg teruggetreden als bestuurder van [bedrijf 1] en van de STAK. CNB heeft haar certificaten aangeboden en verkocht aan [bedrijf 1] . Vanaf dat moment zijn [geïntimeerde 2] en [appellant 2] de bestuurders van [bedrijf 1] en van de STAK en houden zij – via hun persoonlijke holdings [naam 2] en [naam 1] – ieder de helft van de certificaten van de STAK.
In december 2019 zijn [appellant 2] en zijn zoons [appellant 3] en [zoon appellant 2] , uitgenodigd door [geïntimeerde 2] en zijn zoons [zoon geïntimeerde twee 1] en [zoon geïntimeerde twee 2] voor het voeren van overleg om te komen tot de bedrijfsopvolging van de ondernemingen naar de volgende generatie. [geïntimeerde 2] heeft aangegeven te willen komen tot een splitsing van de onderneming in groothandelsactiviteiten en vastgoedactiviteiten. Tijdens de opvolgende gesprekken hebben beide partijen aangegeven in dat geval de groothandelsactiviteiten te willen overnemen.
Op 9 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant 2] , [zoon appellant 2] en [appellant 3] , [geïntimeerde 2] en notaris [notaris] . In het door de notaris van deze bespreking gemaakte verslag staat het volgende:
“ [notaris] opent de bespreking met een korte samenvatting van de huidige afspraken zoals deze tot stand zijn gekomen in december 2012.
Onderdeel van deze afspraken is dat er op grond van de managementovereenkomst en samenwerkingsovereenkomst een aanbiedingsverplichting ontstaat indien de managementovereenkomst eindigt door opzegging door [bedrijf 1] B.V. per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin [appellant 2] 67 jaar is geworden.
Vervolgens verzoekt [notaris] aan [appellant 2] en [geïntimeerde 2] hun standpunten weer te geven met betrekking tot die afspraken uit 2012 en hun visies weer te geven over de toekomst van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV.
De visie van [appellant 2] is samengevat weergegeven als volgt:
1)
[appellant 2] vindt dat de overeenkomst uit 2012 waarin staat dat op 67-jarige leeftijd een aanbiedingsplicht van de aandelen ontstaat geen recht doet aan de intenties die er toen waren en hij wil terug naar de gedachten van toen, in de periode dat [broer] nog aandeelhouder was.
2)
[appellant 2] wil van tafel schuiven wat er toen is afgesproken en vindt dat er vanuit de beide families van [appellant 2] en [geïntimeerde 2] tenminste één opvolger moet komen.
3)
(…)
5)
[appellant 2] ziet mogelijkheden om de eigendomsverhoudingen en de bestuursverhoudingen van elkaar te scheiden.
De visie van [geïntimeerde 2] is samengevat weergegeven als volgt:
1)
[geïntimeerde 2] is het niet eens met de visie van [appellant 2] weergegeven onder 1) en vindt dat de afspraken uit 2012 (waaronder die m.b.t. de aanbiedingsplicht bij de leeftijd van 67 jaar) ongewijzigd van toepassing zijn en moeten blijven.
2)
[geïntimeerde 2] geeft aan een afvaardiging uit beide families nooit zo te hebben zien zitten. [geïntimeerde 2] geeft aan dat je moet kunnen en willen samenwerken. Dat moet een vrije keuze zijn. [zoon geïntimeerde twee 1] en [zoon geïntimeerde twee 2] hebben aangegeven dat zij graag samen het bedrijf voortzetten zonder [zoon appellant 2] en [appellant 3] voor zover het betreft het verwarmingsbedrijf.
3)
[geïntimeerde 2] geeft aan dat hij, anders dan [appellant 2] , de aandelen wil overdragen aan de ondernemers zelf en dus geen scheiding voorstaat van eigendom en bestuur. [geïntimeerde 2] denkt dat dit ook financieel haalbaar is.
4)
(…)”
Bij aangetekende brief van 4 april 2022 heeft [geïntimeerde 2] namens [bedrijf 1] de managementovereenkomst met [naam 1] opgezegd per 1 januari 2023 in verband met het bereiken van diens 67-jarige leeftijd door [appellant 2] .
i. Bij brief van 6 april 2022 heeft [appellant 2] aan [geïntimeerde 2] bericht dat [geïntimeerde 2] – gelet op het bepaalde in artikel 8 onder e van de samenwerkingsovereenkomst – niet bevoegd was de managementovereenkomst op te zeggen en heeft [appellant 2] , voor het geval opzegging van de managementovereenkomst wel zonder bestuursbesluit mogelijk zou zijn, ook als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] , op zijn beurt de managementovereenkomst met [naam 2] opgezegd tegen de vroegst mogelijke datum. Vervolgens hebben partijen nog enige tijd met elkaar gecorrespondeerd.
Op 2 november 2022 heeft [naam 2], namens [bedrijf 1] , [naam 1] gesommeerd om te bevestigen dat [naam 1] artikel 2 lid 3 van de managementovereenkomst zal nakomen door haar managementdiensten alleen nog te laten uitvoeren door [appellant 2] en niet (meer) mede door [appellant 3] , de zoon van [appellant 2] .
Bij brief van 8 november 2022 heeft [appellant 2] , namens [bedrijf 1] , aan [naam 1] bericht dat [bedrijf 1] toestemming aan [naam 1] geeft voor het inzetten van [appellant 3] , dat zij de sommatie van 2 november 2022 intrekt en dat zij de opzegging van de managementovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [naam 1] ook intrekt.
Bij brief van 18 november 2022 heeft [geïntimeerde 2] , namens [bedrijf 1] , de managementovereenkomst met [naam 1] zowel per direct als (nogmaals) per 1 januari 2023 opgezegd met een beroep op artikel 4 lid 2 sub i, sub xii en sub xiii van de managementovereenkomst. Vervolgens heeft [appellant 2] bij brief van 6 december 2020, namens [bedrijf 1] , aan [naam 1] geschreven dat de opzegging van de managementovereenkomst wordt ingetrokken.
[naam 1] c.s. is een procedure gestart tegen [bedrijf 1] en de STAK, waarbij zij o.a. het (al dan niet door [geïntimeerde 2] genomen) besluit van [bedrijf 1] tot opzegging van de managementovereenkomst met [naam 1] bestrijdt. Mr. Mussche heeft zich gesteld namens [bedrijf 1] en een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie ingediend. [naam 1] c.s. heeft zich daarna primair op het standpunt gesteld dat mr. Mussche niet kan optreden namens [bedrijf 1] en dat [bedrijf 1] gehouden is ex artikel 2:15 lid 4 BW een verzoek te richten aan de voorzieningenrechter tot het aanwijzen van een persoon die ter zake het geding in de plaats van het bestuur treedt.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[naam 2] c.s. heeft [naam 1] c.s. en [appellant 3] gedagvaard en gevorderd om, kort samengevat,
I. [appellant 2] met onmiddellijke ingang na het in dezen te wijzen vonnis te ontslaan als bestuurder van [bedrijf 1] , althans hem te schorsen als bestuurder van [bedrijf 1] , althans het stem- en/of vergaderrecht van [appellant 2] in het bestuur van [bedrijf 1] te schorsen, totdat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan over zijn bestuurspositie;
II. [appellant 2] te verbieden om (i) [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] in rechte te vertegenwoordigen totdat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan over zijn bestuurspositie, (ii) zich nog langer toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] totdat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan over zijn bestuurspositie;
III. [naam 1] c.s. te verbieden nog langer te faciliteren of toe te laten dat [appellant 3] zich toegang verschaft tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IV. [appellant 3] te verbieden om zich nog langer toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. Drie deskundigen te benoemen, waaronder ten minste één accountant, met de opdracht de prijs van de door [naam 1] in [bedrijf 1] gehouden certificaten vast te stellen;
VI. [naam 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot de dag van algehele voldoening.
4.2
Daartoe voerde [naam 2] c.s. – samengevat – het volgende aan. Allereerst stelt zij dat [geïntimeerde 2] namens [bedrijf 1] de managementovereenkomst met [appellant 2] rechtsgeldig heeft opgezegd per 18 november 2022 of in ieder geval per 1 januari 2023. Daarmee is volgens haar de basis komen te ontvallen aan de bestuurspositie van [appellant 2] en is [appellant 2] vanaf dat moment niet langer statutair bestuurder van [bedrijf 1] . Op grond van artikel 4 lid 2 onder xii van de managementovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [naam 1] en artikel 3 lid 2 onder c van de samenwerkingsovereenkomst moet [appellant 2] volgens [naam 2] c.s. zijn bestuursfunctie neerleggen en moet [naam 1] de certificaten in [bedrijf 1] aanbieden, zodat [naam 1] kan worden uitgekocht als certificaathouder. Daarnaast stellen [naam 2] c.s. dat [naam 1] haar verplichting uit artikel 2 lid 3 van de managementovereenkomst niet nakomt, omdat zij een wezenlijk deel van de opdracht laat verrichten door [appellant 3] , de zoon van [appellant 2] , terwijl daar geen voorafgaande schriftelijke toestemming voor is verleend.

5.De beslissing van de voorzieningenrechter

5.1
De voorzieningenrechter heeft – zakelijk en verkort weergegeven – [appellant 2] met onmiddellijke ingang geschorst als bestuurder van [bedrijf 1] en hem verboden om gedurende de schorsing in het bijzonder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in rechte te vertegenwoordigen en zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [naam 1] c.s. in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen jegens [appellant 3] zijn afgewezen.
5.2
De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat artikel 4 lid 2 onder xii van de managementovereenkomst [bedrijf 1] een ongeclausuleerde bevoegdheid geeft om deze overeenkomst op te zeggen zodra [appellant 2] 67 jaar is geworden. Het afspraakkader is volgens de voorzieningenrechter duidelijk en niet is gebleken dat partijen met die tekst iets anders hebben bedoeld dan dat in de overeenkomst letterlijk is te lezen. Voor [appellant 2] had bij het aangaan van de managementovereenkomsten duidelijk moeten zijn dat [geïntimeerde 2] als hij zou menen dat [appellant 2] , zodra hij 67 jaar zou zijn geworden, uit de onderneming zou moeten stappen, hij [appellant 2] daartoe zou kunnen dwingen en dat hij dan de reële waarde voor zijn certificaten zal ontvangen, vastgesteld door deskundigen. In deze contractuele constructie past het dat de enkele wilsverklaring van [geïntimeerde 2] tot beëindiging van de managementovereenkomst en de mededeling daarvan, namens [bedrijf 1] , aan [naam 1] c.s. het door [geïntimeerde 2] gewenste rechtsgevolg teweeg brengt, zonder dat daartoe een besluit van het bestuur van [bedrijf 1] vereist is. Het beroep van [naam 1] c.s. op de ongedaanmaking van de opzegging door [appellant 2] is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Nu de managementovereenkomst naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geëindigd per 1 januari 2023, is [appellant 2] gehouden ontslag te nemen als bestuurder en zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] te staken en is [naam 1] gehouden haar certificaten aan te bieden. Nu [naam 1] c.s. weigert aan deze verplichtingen te voldoen, rechtvaardigt dat het treffen van eerder genoemde voorlopige voorziening, aldus de voorzieningenrechter. Voor het benoemen van drie deskundigen zag de voorzieningenrechter geen aanleiding.
5.3
De vorderingen jegens [appellant 3] heeft de voorzieningenrechter afgewezen, omdat het met het eindigen van de managementovereenkomst van [appellant 2] per 1 januari 2023 en de schorsing van [appellant 2] als bestuurder, het voor [naam 1] c.s. feitelijk niet meer mogelijk is om aan [appellant 3] toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .

6.Vorderingen in hoger beroep

6.1
[naam 1] c.s. is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [naam 1] c.s. wil dat het hof de vorderingen van [naam 2] c.s. alsnog afwijst en [naam 2] c.s. veroordeelt tot terugbetaling van hetgeen [naam 1] c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [naam 2] c.s. heeft voldaan, met veroordeling van [naam 2] c.s. in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.
6.2
[naam 1] c.s. voert daartoe in essentie aan dat er geen besluit is van [bedrijf 1] tot het opzeggen van de managementovereenkomst met [naam 1]. De managementovereenkomst met [naam 1] is dan ook niet rechtsgeldig opgezegd, zodat [naam 1] ook niet gehouden is haar certificaten van aandelen in [bedrijf 1] aan te bieden aan [naam 2]. De voorzieningenrechter heeft daarom ten onrechte [appellant 2] voor onbepaalde tijd geschorst als bestuurder van [bedrijf 1] en het [appellant 2] ten onrechte verboden [bedrijf 1] en haar werkmaatschappij te vertegenwoordigen en zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en operationele bedrijfsactiviteiten.
6.3
[naam 2] c.s. vordert in incidenteel hoger beroep – na wijziging/vermeerdering van eis en zakelijk weergegeven –:
i. [appellant 2] te ontslaan als bestuurder van [bedrijf 1], althans de bekrachtiging van zijn schorsing als bestuurder van [bedrijf 1] met het gebod aan [appellant 2] om binnen 7 dagen nadat arrest is gewezen ontslag te nemen als bestuurder van [bedrijf 1], op straffe van verbeurte van een dwangsom;
ii. [appellant 2] te schorsen als bestuurder van de STAK;
iii. [naam 1] c.s. te gebieden binnen 7 dagen nadat arrest is gewezen volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan bindende waardering van de certificaten van [naam 1] door drie onafhankelijke deskundigen, waarvan er een door [naam 1] c.s. wordt benoemd, een door [naam 2] c.s., welke deskundigen gezamenlijk een derde deskundige benoemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
iv. [naam 1] c.s. te gebieden volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan overdracht van de certificaten aan [bedrijf 1] tegen de prijs die wordt vastgesteld door de voornoemde deskundigen, op straffe van een dwangsom;
v. voorwaardelijk, te weten indien de schorsing van [appellant 2] wordt beëindigd terwijl hij niet wordt ontslagen, [naam 1] c.s. te verbieden te faciliteren of toe te laten dat [appellant 3] zich toegang verschaft tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
vi. voorwaardelijk, te weten indien de schorsing van [appellant 2] wordt beëindigd terwijl hij niet wordt ontslagen, [appellant 3] te verbieden zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom.
6.4
[naam 2] c.s. stelt daartoe – kort samengevat – dat als het hof zou menen dat ontslag geen passende voorziening is in kort geding, [appellant 2] moet worden geboden zelf af te treden als bestuurder van [bedrijf 1], omdat de afspraken tussen partijen geen ruimte laten voor een redelijke andere uitleg. Omdat [appellant 2] er niet voor terugdeinst om zijn positie als STAK-bestuurder te misbruiken om zijn belangen als bestuurder en (indirect) kapitaalverstrekker van [bedrijf 1] te dienen, heeft [geïntimeerde 2] ook een spoedeisend belang bij schorsing van [appellant 2] als STAK-bestuurder. Binnen afzienbare tijd dienen immers de jaarrekeningen te worden vastgesteld, de winst te worden bestemd en dient [bedrijf 1] de certificaten van [naam 1] over te nemen. Al deze besluiten vereisen instemming van de algemene vergadering en dus van de STAK. Omdat uit artikel 3 lid 3 van de samenwerkingsovereenkomst volgt dat de certificaten van [naam 1] vanwege de opzegging van de managementovereenkomst al gelden als aangeboden, dient de prijs van de certificaten te worden bepaald op de wijze als geregeld in de statuten. Aangezien [appellant 2] niet bereid is gebleken mee te werken aan onderlinge prijsvaststelling, dient de prijs in principe te worden vastgesteld door drie deskundigen, van wie ten minste één accountant. Een verzoek moet worden gericht aan de kantonrechter te Den Haag, tenzij partijen in onderling overleg een of meer deskundigen benoemen. Ter zitting bij de voorzieningenrechter kwamen partijen overeen om af te zien van benoeming door de kantonrechter, zij spraken af dat beide partijen een deskundige zouden aanwijzen, welke deskundigen gezamenlijk een derde deskundige zouden aanwijzen. Deze wijze van waardering zou plaatsvinden indien de schorsing van [appellant 2] in dit hoger beroep in stand zou blijven. [appellant 2] lijkt echter de gemaakte afspraak op de lange baan te willen schuiven. Bovendien koppelt [appellant 2] de waardering nadrukkelijk los van – wat hij noemt – het aanbieden van de aandelen. Daarover zal volgens hem een bodemprocedure gevoerd moeten worden. [appellant 2] miskent daarbij volgens [geïntimeerde 2] dat aanbod en aanvaarding al hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen spoedeisend belang zou zijn bij de benoeming van deskundigen, omdat niet is gebleken dat interventie door de kantonrechter niet zou kunnen worden afgewacht. [geïntimeerde 2] heeft wel belang bij waardering op korte termijn. Zo stelt hij (aanzienlijke) investeringen in groot onderhoud en verduurzaming van diverse bedrijfspanden uit totdat er (meer) zekerheid is over de toekomst van [bedrijf 1] .

7.Beoordeling in hoger beroep

Eiswijziging

7.1
[naam 1] c.s. heeft tegen bovengenoemde eiswijziging van [naam 2] c.s. bezwaar gemaakt stellende dat de eiswijzing in strijd is met de goede procesorde en [naam 1] c.s. in haar verdediging bemoeilijkt omdat toelating van de eiswijziging haar berooft van een instantie.
7.2
Het hof gaat aan dit bezwaar voorbij. Gelet op het bepaalde in de artikelen 130 Rv jo 353 lid 1 Rv is een eiswijziging in hoger beroep in beginsel toegestaan. Het enkele feit dat de wederpartij door de eiswijziging een instantie mist, is onvoldoende voor het oordeel dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde.
Vorderingen ten aanzien van [appellant 3]
7.3
Het hof stelt vast dat [appellant 3] niet in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis in kort geding en dat [naam 2] c.s. evenmin tijdig in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis voor zover daarin de vorderingen ten aanzien van [appellant 3] zijn afgewezen. Dit betekent dat [naam 2] c.s. niet ontvankelijk is in haar vorderingen ten aanzien van [appellant 3] .
Uitleg van artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst
7.4
Het geschil dat partijen verdeeld houdt is in essentie terug te voeren op de vraag of aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [geïntimeerde 2] als bestuurder van [bedrijf 1] de managementovereenkomst van [appellant 2] rechtsgeldig heeft opgezegd. Als dit het geval is, dan rijst de vraag of – in afwachting van de uitkomst van de bodemzaak – voorzieningen gewenst zijn en zo ja welke.
7.5
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit het geval is, en heeft daartoe geoordeeld dat artikel 4 lid 2 onder xii van de managementovereenkomst die ongeclausuleerde bevoegdheid biedt en dat [geïntimeerde 2] zelfstandig bevoegd was daarvan gebruik te maken.
7.6
[naam 1] c.s. is met haar grieven opgekomen tegen dit oordeel. Zij wijst er daartoe op dat in de managementovereenkomst in artikel 4 lid 1 een algemene opzeggingsbevoegdheid is opgenomen met een opzegtermijn van zes maanden. In het tweede lid is hierop slechts een uitzondering gemaakt in die zin dat [bedrijf 1] onder bepaalde omstandigheden het recht heeft de overeenkomst op te zeggen met een andere opzegtermijn/zonder opzegtermijn. Een bijzondere opzegbevoegdheid bij het bereiken door [appellant 2] (of [geïntimeerde 2] ) van de leeftijd van 67 jaar volgt hieruit volgens [naam 1] c.s. niet. De voorzieningenrechter heeft volgens [naam 1] c.s. verder miskend dat de managementovereenkomst uitsluitend kan worden opgezegd door [bedrijf 1] en door [naam 1] en dat daartoe een bestuursbesluit nodig is. De voorzieningenrechter heeft volgens [naam 1] c.s. verder ten onrechte overwogen dat voor [appellant 2] bij het aangaan van de managementovereenkomst duidelijk had moeten zijn dat als [geïntimeerde 2] zou menen dat [appellant 2] – nadat hij 67 zou zijn geworden – uit de onderneming zou moeten stappen, [geïntimeerde 2] hem daartoe zou kunnen dwingen. Als hem dat duidelijk zou zijn geweest, zou hij de managementovereenkomst nooit hebben ondertekend, aldus nog steeds [naam 1] c.s.
7.7
Nu partijen van mening verschillen over de vraag hoe artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst is te verstaan, is de eerste vraag die het hof heeft te beantwoorden hoe deze bepaling – conform de Haviltex-maatstaf – dient te worden uitgelegd.
7.8
Naar het voorshands oordeel van het hof kan in de tekst van artikel 4 lid 2 onder xii van de managementovereenkomst geen bijzondere opzeggingsmogelijkheid worden gelezen als door [naam 2] c.s. bepleit (dat overeengekomen is dat zodra [appellant 2] de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt hij moet aftreden als bestuurder van [bedrijf 1] per 1 januari van het volgend kalenderjaar en dat [naam 1] op dat moment haar certificaten in [bedrijf 1] ter overname moet aanbieden). Veeleer valt het tweede lid te begrijpen als een bijzondere regeling voor het moment waartegen de opzegging in de genoemde bijzondere situaties kan plaatsvinden. Het hof stelt verder vast dat [naam 2] c.s. geen omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat partijen bij het aangaan van de managementovereenkomst in 2012 – in afwijking van de letterlijke tekst – de door haar thans bepleite uitleg hebben voorgestaan.
7.9
Naar de mening van [naam 1] c.s. spoort de uitleg die [naam 2] c.s. aan artikel 4 lid 2 sub xii van de managementovereenkomst wenst te geven, niet met de beoogde ”
langdurige samenwerking op persoonlijke titel en op basis van gelijkwaardigheid”als genoemd in de considerans (onder E.) van de samenwerkingsovereenkomst. Naar het oordeel van het hof heeft [naam 1] c.s. hier een punt: indien het de bedoeling zou zijn dat de onderneming uiteindelijk aan [geïntimeerde 2] zou toevallen (zodat uiteindelijk de zonen van [geïntimeerde 2] met uitsluiting van de zonen van [appellant 2] de onderneming zouden kunnen voortzetten), zou dat immers afdoen aan de gelijkwaardigheid. Daarbij komt dat als het daadwerkelijk de bedoeling zou zijn geweest dat de onderneming – na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door [appellant 2] – als [geïntimeerde 2] dat zou wensen aan [geïntimeerde 2] zou toevallen, het in de rede had gelegen dit op een niet voor misverstanden vatbare wijze in de managementovereenkomst op te nemen en in ieder geval bij het sluiten van die overeenkomst te bespreken. [naam 1] c.s. heeft er – onweersproken – op gewezen dat de notaris die de stukken heeft opgesteld, bij het ondertekenen van de managementovereenkomst de bepaling niet heeft toegelicht in de zin als door [naam 2] c.s. bepleit. [appellant 2] heeft verder – onweersproken – betoogd dat als hij begrepen zou hebben dat dit de bedoeling was van artikel 4 lid 2, hij de managementovereenkomst niet zou hebben getekend.
7.1
De omstandigheid dat [broer] wel is uitgetreden (de managementovereenkomst is beëindigd en hij ontslag heeft genomen als bestuurder, terwijl CNB haar certificaten heeft aangeboden) na het bereiken van de 67-jarige leeftijd, vormt – anders dan [naam 2] c.s. meent – geen aanwijzing dat de uitleg die [naam 2] c.s. geeft aan artikel 4 lid 2 sub xii de uitleg is die partijen bij het aangaan van managementovereenkomst hebben voorgestaan. Zoals ter zitting door partijen is bevestigd wilde [broer] immers zelf uit het bedrijf stappen en is hij in goed onderling overleg teruggetreden. Hij is daartoe niet gedwongen met een opzegging op grond van artikel 4 lid 2 sub xii van de managementovereenkomst.
7.11
In het verslag van het overleg van 9 april 2021 kan evenmin een aanknopingspunt worden gevonden voor het door [naam 2] c.s. bepleite standpunt. In dat verslag is immers opgenomen dat [appellant 2] meent dat een aanbiedingsplicht van de aandelen geen recht doet aan de intenties die er toen (het hof neemt aan dat bedoeld is in 2012) waren en hij wil terug naar de gedachten van toen, in de periode dat [broer] nog aandeelhouder was.
7.12
Het argument van [naam 2] c.s. dat – als de uitleg van [naam 1] c.s. zou worden gevolgd – artikel 4 lid 2 in de praktijk een dode letter zou zijn, omdat in dat geval [appellant 2] altijd zou kunnen voorkomen dat [bedrijf 1] gebruik maakt van de in artikel 4 lid 2 gegeven bevoegdheid wordt verworpen. Ten tijde van het aangaan van de managementovereenkomst was sprake van een driekoppig bestuur, waarbij het risico van een patstelling als waar [naam 2] c.s. op wijst niet speelde. Van een praktisch betekenisloze bepaling kan alleen daarom al niet worden gesproken.
7.13
Met [naam 1] c.s. is het hof van oordeel dat het gelet op het bepaalde in artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst (de bepaling dat het bestuur voor het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van de Vennootschap met een andere rechtspersoon of vennootschap de goedkeuring van de algemene vergadering nodig heeft), niet in de rede ligt dat artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst zodanig moet worden uitgelegd dat [geïntimeerde 2] als bestuurder van [bedrijf 1] – zonder dat daartoe nadere besluitvorming van het bestuur of de algemene vergadering nodig is – de managementovereenkomst van [appellant 2] kan opzeggen. Onder het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking is immers mede te verstaan het aangaan of beëindigen van een managementovereenkomst. Datzelfde geldt voor het bepaalde in artikel 4 lid 4 van de managementovereenkomst:
op verzoek van de algemene vergadering van aandeelhouderslegt de managementvennootschap alle functies neer. Daarbij past niet een uitleg van artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst die inhoudt dat deze overeenkomst kan worden opgezegd door (in feite alleen) [geïntimeerde 2] , met als gevolg dat [appellant 2] gehouden is al zijn functies neer te leggen. Deze uitleg strookt evenmin met het bepaalde in artikel 7.5 van de statuten van de STAK, waarin ten aanzien van besluiten tot ontslag van een bestuurder van [bedrijf 1] is voorgeschreven dat deze door het bestuur van de STAK slechts geldig genomen kunnen worden met algemene stemmen in een vergadering waar alle bestuursleden aanwezig zijn.
7.14
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat artikel 4 lid 2 onder xii zodanig moet worden uitgelegd dat [geïntimeerde 2] , als bestuurder van [bedrijf 1] , zelfstandig bevoegd is de managementovereenkomst van [naam 1]/ [appellant 2] op te zeggen wegens het bereiken van de 67-jarige leeftijd, met als gevolg het aftreden van [appellant 2] als bestuurder van [bedrijf 1] .
7.15
Een en ander klemt nog meer, omdat [naam 2] c.s. ter zitting de vraag van het hof of haar benadering dat een besluit van [bedrijf 1] niet nodig is, impliceert dat voor een opzegging van artikel 4 lid 1 van de managementovereenkomst hetzelfde zou gelden, niet wenste te beantwoorden. Volgens [naam 2] c.s. was deze kwestie niet aan de orde. Dit wekt verbazing: [naam 2] c.s. zelf heeft in haar inleidende dagvaarding onder 4.2 immers gewezen op de brief van [appellant 2] van 6 april 2022 (prod. 6 bij inl dagv), waarin hij schrijft:
“Indien er een bevoegdheid bestaat om als zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 1] B.V. de managementovereenkomst op te zeggen zoals gedaan in jouw schrijven van 4 april 2022, zeg ik hierbij in mijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 1] B.V, namens [bedrijf 1] B.V. de managementovereenkomst tussen [bedrijf 1] B.V. en [naam 2] Beheer B.V. op tegen de vroegst mogelijke datum met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden op grond van artikel 4 van de managementovereenkomst tussen [bedrijf 1] B.V. en [naam 2] Beheer B.V.
Hierbij wordt voor dat geval door [naam 1] Beheer B.V. verzocht om aanbieding van de door [naam 2] Beheer B.V, gehouden certificaten van aandelen in [bedrijf 1] B.V. op basis van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub k van de samenwerkingsovereenkomst.”
Als de uitleg die [naam 2] c.s. voorstaat voor artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst, zou worden doorgetrokken naar artikel 4 lid 1 van de managementovereenkomst, zou dat tot de (onaannemelijke) uitkomst leiden dat ook de managementovereenkomst van [geïntimeerde 2] inmiddels is beëindigd. Dit betekent tevens dat naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging van de managementovereenkomst van [appellant 2] door [geïntimeerde 2] onder verwijzing naar artikel 4 lid 2 onder i of sub xiii stand houdt.
7.16
Anders dan door [naam 2] c.s. betoogd, is het hof van oordeel dat in de tekst van artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst niet al het bestuursbesluit kan worden gelezen dat [appellant 2] gehouden is terug te treden na het bereiken van de 67-jarige leeftijd. In artikel 4 lid 2 sub xii is immers slechts bepaald dat de Vennootschap het recht heeft de managementovereenkomst op te zeggen tegen 1 januari van het jaar volgend op het jaar dat [appellant 2] de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt. Het is met andere woorden een bevoegdheidsbepaling. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de managementovereenkomst van [appellant 2] dient te worden opgezegd of van rechtswege eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 67 jaar, noch dat de Vennootschap al besloten heeft van dat recht gebruik te maken. Het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub xii van de managementovereenkomst kan daarom niet worden aangemerkt als een (indirect extern) bestuursbesluit buiten vergadering.
7.17
Ook het betoog van [naam 2] c.s. dat [appellant 2] niet aan de besluitvorming had kunnen deelnemen wegens een tegenstrijdig belang (artikel 2:239 lid 6 BW) en [geïntimeerde 2] , als enige stemgerechtigde bestuurder, namens het bestuur van [bedrijf 1] zou hebben kunnen besluiten tot opzegging van de managementovereenkomst met [naam 1], kan haar niet baten. Het hof is met [naam 1] c.s. van oordeel dat ten aanzien van [geïntimeerde 2] evenzeer sprake is van een (indirect) tegenstrijdig belang bij het besluit tot opzegging van de managementovereenkomst met [naam 1] nu dit is ingegeven door het persoonlijke belang van [geïntimeerde 2] om de certificaten van [naam 1] in [bedrijf 1] te (laten) verkrijgen, waardoor sprake is van omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn (geweest) op de besluitvorming van [geïntimeerde 2] als bestuurder, dat hij zich op grond van het bepaalde in artikel 2:239 lid 6 BW niet in staat had mogen achten het belang van [bedrijf 1] en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen (zie het Bruil-arrest, HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033). Het besluit wordt in een dergelijk geval genomen door de algemene vergadering van [bedrijf 1] (artikel 9.7 lid 2 van de statuten van [bedrijf 1] ), zijnde de STAK bestaande uit [geïntimeerde 2] en [appellant 2] als bestuurders.
7.18
Nu het hof het gelet op het voorgaande voorshands onvoldoende aannemelijk acht dat de bodemrechter zal oordelen dat artikel 4 lid 2 van de managementovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat deze bepaling aan [geïntimeerde 2] de zelfstandige bevoegdheid verschaft de managementovereenkomst van [appellant 2] op te zeggen zonder dat daartoe nadere besluitvorming noodzakelijk is, valt niet in te zien dat de redelijkheid en billijkheid zouden nopen tot een ander oordeel.
7.19
Voor het treffen van voorzieningen als door [naam 2] c.s. gevorderd, ziet het hof daarom onvoldoende grond. Deze voorzieningen zijn immers alle gestoeld op de veronderstelling dat de managementovereenkomst met [naam 1] rechtsgeldig door [geïntimeerde 2] is opgezegd. Het enkele feit dat vanwege de ontstane situatie binnen het bestuur van [bedrijf 1] noodzakelijke besluiten blijven liggen, rechtvaardigt niet het treffen van de gevraagde voorzieningen.
Conclusie en proceskosten
7.2
De conclusie is dat het principale hoger beroep slaagt en het incidentele hoger beroep faalt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen en de gevraagde voorzieningen alsnog afwijzen. De door [naam 1] c.s. gevorderde terugbetaling van de door haar krachtens het vonnis van de voorzieningenrechter aan [naam 2] c.s. betaalde bedragen, is als door [naam 2] c.s. inhoudelijk niet bestreden voor toewijzing vatbaar. Het hof zal [naam 2] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van zowel het principale als het incidentele hoger beroep.
7.21
Het hof zal [naam 2] c.s. niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen ten aanzien van [appellant 3] . [naam 2] c.s. zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant 3] , tot op heden begroot op nihil.

8.Beslissing

Het hof:
  • verklaart [naam 2] c.s. niet-ontvankelijk in haar vorderingen ten aanzien van [appellant 3] ;
  • veroordeelt [naam 2] c.s. in de proceskosten van [appellant 3] , tot op heden begroot op nihil;
  • vernietigt het tussen [naam 2] c.s. en [naam 1] c.s. gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 6 januari 2023,
en opnieuw rechtdoende:
- wijst af de door [naam 2] c.s. gevraagde voorzieningen ten aanzien van [naam 1] c.s.;
- veroordeelt [naam 2] c.s. tot terugbetaling aan [naam 1] c.s. van al hetgeen [naam 1] c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [naam 2] c.s. heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van betaling tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [naam 2] c.s. in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [naam 1] c.s. tot op heden begroot op € 676,-- aan griffierecht en € 1.016,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [naam 2] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [naam 1] c.s. tot op heden begroot op € 104,02 aan explootkosten, € 783,-- aan griffierecht, € 2.366,-- aan salaris advocaat in het principaal appel, € 1.183,-- aan salaris advocaat in het incidenteel appel en € 173,-- aan nasalaris, te verhogen met € 90,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. de Heer, mr. M.J. van der Ven en mr. S.A. Kruisinga en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.