ECLI:NL:GHDHA:2024:884

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
BK-23/146
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot waardevermindering door schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van VOF [X] te [Z] tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 8.907, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

De zaak draait om de waardering van een Ford Mustang Fastback 5.0 GT, die door de belanghebbende is aangekocht en waarvoor een taxatierapport is opgesteld. De belanghebbende stelt dat de taxateur van de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te weinig schade aan de auto heeft vastgesteld, wat zou moeten leiden tot een lagere naheffingsaanslag. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de waardevermindering door schade bij de belanghebbende ligt, en dat deze niet is geslaagd in het bewijs dat de schade in de omvang als door haar gesteld in mindering moet komen bij de waardebepaling van de auto.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de belanghebbende zijn standpunt gewijzigd en verzocht om een proceskostenvergoeding. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende en de Inspecteur afgewogen en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het belanghebbende niet is gelukt om aan te tonen dat er meer schade in aanmerking genomen moet worden dan door de Inspecteur is vastgesteld. De uitspraak is op 25 april 2024 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/146

Uitspraak van 25 april 2024

in het geding tussen:

VOF [X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 januari 2023, nummer SGR 21/8109.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 8.907 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 360 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 332 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Ford Mustang Fastback 5.0 GT (de auto). De datum van eerste toelating is 28 februari 2016.
2.2.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 7 december 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 117.700 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.345 (op basis van referentievoertuigen onder aftrek van een handelsmarge). Hierop heeft de taxateur € 24.845 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 500.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 21 december 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling), gedagtekend 18 december 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 117.700 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 20.840 (koerslijst XRAY Marge). De aftrek wegens schade is vastgesteld op € 4.607 (72% van € 6.398), zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 16.223 bedraagt.
2.4.
Bij de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een misslag van DRZ hersteld en is hij
uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 20.480 in plaats van
€ 20.840. Voor wat betreft de in aanmerking te nemen schade is de Inspecteur uitgegaan van
het rapport van DRZ en heeft hij de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld
op € 15.873 (€ 20.480 - € 4.607). Als bruto-bpm heeft de Inspecteur een bedrag van € 70.695 (het bruto bpm-tarief van 2015) in aanmerking genomen.
2.5.
Belanghebbende heeft op 29 juni 2021 een e-mailbericht aan de Belastingdienst gezonden:
“(…)
Wij hebben deze auto zoveel mogelijk hersteld in verband met keuring RDW [plaats] , daar het niet mogelijk was de auto op te nemen in het kentekenregister bij een lokaal keurings-station, met betrekking tot type goedkeur.
Ook hebben wij ons verschrikkelijk verkeken op de schade, en de auto ook met veel verlies uiteindelijk verkocht aan iemand die geheel op de hoogte is met het schade verleden van de auto en de nog te herstellen delen.
Ondergetekende heeft bij de Domeinen ook aangegeven wat nog hersteld dient te worden en wat nog ontbreekt. Ook de oude delen meegenomen naar de Domeinen, maar daar hadden ze geen boodschap aan en ze hebben er ook niets mee gedaan.
(…)”
2.6.
De auto is op 28 januari 2021 verkocht voor € 28.000. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 16 november 2022 aan zijn gemachtigde het volgende geschreven:
“Geachte,
Naar aanleiding van eerder telefonisch contact bijgevoegd de foto’s van de nog steeds lopende
zaak: oranje Ford Mustang. Uiteindelijk een gebruikte versnellingsbak gevonden en deze
gemonteerd. Maar nu blijkt er ook nog een stuk van de motor afgebroken te zijn. Daarnaast is
de katalysator eveneens defect. Auto staat hier inmiddels al 2 maanden maar de oplossing is
nog niet inzicht.
Laat me het weten als je nog informatie mist.
Hopelijk kan je wat met de extra foto’s.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Eiseres stelt dat de taxateur van DRZ te weinig schade aan de auto heeft vastgesteld en dat
de schade duidelijk blijkt het uit het taxatierapport en de interne werknota met betrekking tot
de versnellingsbak. Ook dient een waardevermindering wegens ex-schade in aanmerking
genomen te worden. De naheffingsaanslag dient daarom te worden vernietigd dan wel,
subsidiair, te worden verminderd tot € 6.582. Verweerder heeft de stellingen van eiseres
gemotiveerd weersproken en zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag terecht
en tot het juiste bedrag is opgelegd.
5. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres.[1] Met de verwijzing naar het taxatierapport is zij in dat bewijs niet geslaagd nu niet alle daarin genoemde schade is aangetroffen door DRZ. Ter zitting heeft eiseres verder gesteld dat ten tijde van de aangifte de versnellingsbak nog steeds stuk was en dat DRZ ten onrechte daarvoor geen waardevermindering in aanmerking heeft genomen. Volgens eiseres moet daaraan een schadebedrag van afgerond € 4.000 (inclusief BTW) worden toegekend. De rechtbank stelt echter vast dat in de schadecalculatie bij het taxatierapport de versnellingsbak niet wordt genoemd als te vervangen of de repareren bestanddeel. Eiseres heeft op zitting gewezen op de tot de stukken van het geding behorende calculatie van 21 december 2020 waarin is vermeld dat de versnellingsbak nog binnen moet komen. Uit het DRZ rapport blijkt echter dat de auto voor de schouw op 21 december 2020 aldaar rijdend is aangekomen. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd dan ook niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte geen schade in aanmerking is genomen voor de versnellingsbak.
6. Vaststaat dat de auto in het verleden ernstige schade heeft opgelopen. Eiseres heeft echter, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat om die reden een waardevermindering aan de auto moet worden toegekend van € 17.655 dan wel € 4.000. De verwijzing naar de door eiseres overgelegde TMV richtlijn is daarvoor onvoldoende nu die slechts ruwe forfaits bevat waarvan niet duidelijk is waarop die zijn gebaseerd. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat in het taxatierapport hierover niets is vermeld en dus ook de taxateur van eiseres kennelijk geen aanleiding heeft gezien tot een dergelijke vermindering.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek op welk bedrag de inkoopwaarde van de auto in beschadigde staat dient te worden vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert, na een wijziging van standpunten ter zitting van het Hof:
  • tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 11.678, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op een bedrag van € 6.800 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 6.468.
Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingetrokken dat rekening dient te worden gehouden met het schadeverleden van de auto.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering wegens schade
5.1.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.2.
De beoordelaar van DRZ heeft, naast normale gebruikssporen, schade tot een bedrag van € 6.398 aangetroffen, en hiervan € 4.607 (72%) in aanmerking genomen. Het betreft hier vooral spuitkosten. De toekenning/afwijzing van de schade is in het rapport onderzoek waardebepaling per onderdeel toegelicht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat meer schade in aanmerking genomen moet worden, namelijk schade aan de versnellingsbak ter grootte van € 4.195. Deze schade dient volgens belanghebbende voor 100% in aanmerking te worden genomen.
5.3.
De Rechtbank heeft in haar overweging 5 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een hoger bedrag aan schade in aanmerking moet worden genomen. De foto’s die belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd, overtuigen het Hof niet van het tegendeel. Niet duidelijk is wanneer de foto’s zijn gemaakt. Het Hof vermoedt in 2022, gelet op de inhoud van het e-mailbericht van 16 november 2022 (het e-mailbericht) van belanghebbende aan zijn gemachtigde, omdat daarin staat dat de auto sinds twee maanden in de garage staat (zie 2.6). Anders dan de gemachtigde stelt, kan uit de foto’s niet worden afgeleid dat de reparatie de auto betreft. Er zijn onderdelen te zien, maar behalve op de eerste foto is geen oranje Ford Mustang en/of het kenteken van de auto te zien. De inhoud van het e-mailbericht is evenmin aanleiding om alsnog een hoger bedrag aan schade in aftrek toe te laten, omdat dit e-mailbericht bijna twee jaar na de aangifte is verstuurd en niets zegt over de staat van de auto ten tijde van het belastbare feit. Uit het feit dat de auto in januari 2021 is verkocht, leidt het Hof af dat wel degelijk met de auto kon worden gereden. De door belanghebbende overgelegde informatie van internet met betrekking tot de auto (bidfax.info), geprint op 21 juli 2021, brengt het Hof ook niet tot een ander oordeel, omdat de auto in de aldaar afgebeelde staat niet op de weg wordt toegelaten en niet zou zijn goedgekeurd door de RDW omdat daaraan essentiële gebreken kleven. Het Hof voegt hieraan toe dat de Inspecteur stevige kritiek heeft geuit op het taxatierapport van belanghebbende, wat het Hof heeft gesterkt in de beslissing om geen hoger bedrag aan schade in aanmerking te nemen. De naheffingsaanslag is vermoedelijk eerder te laag dan te hoog. Aan het verzoek van belanghebbende om 100% van de schade aan de versnellingsbak in aanmerking te nemen in plaats van de standaard 72%, komt het Hof niet toe.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 25 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.