ECLI:NL:GHDHA:2024:837

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.327.521/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding van eigenaren van verzakte woning tegen Gemeente wegens niet nakomen waarschuwingsplicht

In deze zaak vorderen de eigenaren van een verzakte woning schadevergoeding van de Gemeente Gouda. De eigenaren stellen dat de Gemeente hen onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's van funderingsschade en verzakkingen. De Gemeente betwist dit en stelt dat de vorderingen zijn verjaard. De rechtbank heeft de vorderingen van de eigenaren afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de vorderingen van de eigenaren zijn verjaard en dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de eigenaren voldoende informatie hebben ontvangen over de funderingssituatie en dat de Gemeente niet verplicht was om hen verder te informeren. De vorderingen worden afgewezen en de eigenaren worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.327.521/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/616053 / HA ZA 21/695
Arrest van 21 mei 2024
in de zaak van

1.[appellant],

2. [appellante],
wonend in [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. R.D. Woltinge, kantoorhoudend in Heerenveen,
tegen
Gemeente Gouda,
zetelend in Gouda,
verweerster,
advocaat: mr. H.J. Doelman, kantoorhoudend in Alphen aan den Rijn.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellanten] en de Gemeente.

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak willen bewoners van een verzakte woning schadevergoeding van de Gemeente. Zij vinden dat de Gemeente duidelijker voor opgetreden funderingsschade en doorgaande verzakkingen had moeten waarschuwen. Volgens de Gemeente heeft zij niet onzorgvuldig gecommuniceerd en zijn de vorderingen daarnaast ook verjaard. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. In dit hoger beroep oordeelt het hof dat de vorderingen verjaard zijn en de Gemeente tegenover de bewoners ook niet onrechtmatig heeft gehandeld.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 25 januari 2023, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2022;
  • de memorie van grieven van [appellanten], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de Gemeente, met bijlagen;
  • de bijlagen 6 tot en met 15 die [appellanten] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 8 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De rechtbank heeft in haar vonnis feiten vastgesteld. [appellanten] hebben onder hun grieven I tot en met III aangevoerd dat die feitenvaststelling gedeeltelijk onvolledig, ongenuanceerd en daardoor misleidend is. Het hof zal, met inachtneming van deze grieven en de reactie daarop van de Gemeente, opnieuw vaststellen welke feiten tussen partijen vast staan. Aldus gaat het hof uit van het volgende.
3.2
[appellanten] zijn eigenaar van de (tussen)woning [adres]. Deze woning maakt onderdeel uit van een blok van woningen. Deze woningen liggen in de wijk Korte Akkeren.
3.3
Vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw heeft de Gemeente grondwater- en zakkingsonderzoeken laten verrichten in onder meer de wijk Korte Akkeren.
3.4
In het kader daarvan heeft Wareco Amsterdam B.V. (hierna: Wareco) onder meer in de periode van 3 november 1981 tot 14 mei 1986 hoogtemetingen verricht aan het [plein] te Gouda. Uit de meetgegevens is gebleken dat bij een groot aantal meetpunten een verzakking is gemeten die gemiddeld uitkomt op 3,3 tot 5,1 mm per jaar. De grenswaarde bedraagt 2 mm per jaar.
3.5
Naar aanleiding van het grondwater- en zakkingsonderzoek zijn bepaalde blokken van woningen/panden aangemerkt als een “verdachte” locatie voor nader onderzoek om vast te stellen of er sprake was van een zodanig probleem dat funderingsherstel nodig was. De Gemeente heeft voor de bewoners van de desbetreffende wijken hierover informatieavonden georganiseerd en de informatie in huis-aan-huisbladen verspreid.
3.6
In 1987 heeft de Gemeente ingrijpende werkzaamheden verricht aan de riolering nabij het [plein].
3.7
Bij brief van 26 november 1991 heeft Wareco aan de Gemeente offerte uitgebracht voor het uitvoeren van funderingsonderzoek aan onder meer de woningen aan het [plein]. Deze woningen waren aangemerkt als een verdachte locatie.
3.8
Bij brief van 1 september 1992 heeft de Gemeente aan de bewoners van [plein] 7 tot en met 11 onder meer het volgende meegedeeld:
“Begin februari dit jaar is er een funderingsonderzoek van start gegaan in delen van de Korte Akkeren. Inmiddels is door Wareco ook aan [plein] 7 t/m 13 een funderingsonderzoek uitgevoerd.
Bij deze inspectie, op de hoek bij nr. 13 , werd ruim voldoende waterdekking van de palen geconstateerd. De houtkwaliteit is goed en er werden geen gebreken aan de fundering vastgesteld. Vervolgens is een zakkingsonderzoek gedaan ter plaatse van nr. 13, daaruit blijkt dat het pand niet stabiel staat. Wij vermoeden dat de problematiek zich beperkt tot het hoekpand en er zijn dan ook gesprekken gaande met de eigenaar.
Omdat wij zekerheid willen over de stabiliteit van de overige funderingen onder uw woningblok willen wij hoogtemetingen laten uitvoeren. Hiertoe zullen wij de afdeling Landmeten opdracht geven boutjes aan te brengen. (…)”
3.9
De in deze brief bedoelde hoogtemetingen heeft Wareco verricht in de periode 2 september 1993 tot en met 17 december 1997.
3.1
Bij brief van 27 juli 1993 hebben enkele bewoners van het [plein] bij de gemeenteraad hun zorgen geuit over de funderingsgebreken van de woning aan het [plein] 13 en de mogelijke gevolgen daarvan voor hun woningen, met het verzoek iets te doen aan de situatie.
3.11
Naar aanleiding hiervan heeft de Gemeente aan deze bewoners bij brief van 29 september 1993 het volgende meegedeeld:
“Met het schrijven van de afdeling S.V.M., van de sector Stadsontwikkeling d.d. 1 september 1992, bent u reeds geïnformeerd over het uitgevoerde funderingsonderzoek aan het woningblok waarin u woont, [plein] 7 t/m 13, en de hoogtemetingen die zouden worden uitgevoerd.
Momenteel zijn er enkele gesprekken door de inspekteur van Bouw- en Woningtoezicht (…) met de heer Ligthelm [de toenmalige bewoner van nr. 13, hof] gevoerd en is de noodzaak om maatregelen te treffen nadrukkelijk kenbaar gemaakt.
Over de hoogtemetingen zijn nog geen definitieve conclusies bekend. Wel is duidelijk geworden dat er nodig iets moet gebeuren om ernstige schade aan belendingen te voorkomen.
De heer J.W. Ligthelm is medegedeeld dat hij op basis van de Woningwet door middel van een aanschrijving zal worden gelast om de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.”
3.12
Eveneens op 29 september 1993 heeft de Gemeente de bewoner van [plein] 13 een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Op 27 juli 1993 hebben enkele bewoners van het [plein] een brief aan de gemeenteraad gestuurd omdat zij zich zorgen maken over de kwaliteit van hun woning en in het bijzonder over de gevolgen die dit kan hebben voor hun eigen woning.
Hierbij informeer ik u over het antwoord dat ik heb gegeven op deze brief, zoals u in de bijlage kunt lezen. Het antwoord is gegeven aan de bewoners van het [plein] 7 tot en met 12.
Verder deel ik u mede dat u, zoals de inspekteur van Bouw- en Woningtoezicht (…) aan u heeft kenbaar gemaakt, zult worden aangeschreven op basis van de Woningwet, teneinde u te verplichten onderhoud aan uw woning te plegen.
Volledigheidshalve meld ik u dat het de verwachting is dat er schade zal gaan ontstaan aan de panden van uw buren ten gevolge van het zakken van uw woning. (…)”.
3.13
In 1994 heeft de eigenaar van [plein] 13 herstelwerkzaamheden aan de fundering uitgevoerd, welke werkzaamheden op 1 april 1995 zijn opgeleverd.
3.14
Bij fax van 25 augustus 1997 heeft Wareco de Gemeente resultaten van hoogtemetingen doorgegeven. De fax geeft over de acht hoogtemarkeringen het zakkingspatroon in de tijd weer, met als laatste meetmoment 11 juni 1997. De fax bevat een tabel ‘berekening zakkingssnelheid’ over de ‘totale periode’. Bij zes van de acht hoogtemarkeringen is vermeld de zakkingssnelheid over de totale periode hoger is dan de grenssnelheid. Ook bevat de fax een tabel met ‘totale zakking na 25 jaar’ waaronder voor zes van de acht hoogtemarkeringen is vermeld ‘overschrijding maximaal toelaatbare zakking 50 mm’.
3.15
Bij brief van 16 februari 1998 heeft ([medewerker gemeente] namens) de Gemeente aan Wareco het volgende meegedeeld:
“In december 1997 hebben wij met [betrokkene] rond de tafel gezeten en o.a. gesproken over de hoogtemetingen van het woningblok [plein] 11 t/m 13 . Ook na het herstel van nr. 13 door Revac, zet de zakking door. De aandacht heeft zich tijdens dit gesprek met name gericht hoe we moeten omgaan met de voortgaande zetting bij nr. 13 om vervolgens de andere eigenaren te informeren.
Na intern overleg tussen [betrokkene] en inspecteur BWT is besloten dat de zetting bij nr. 13 van dien aard is dat van gemeentewege niet kan worden opgetreden. De motivatie is ook gering “we meten ook nooit andere blokken na herstel weten niet hoeveel die zakken”.
Het lijkt mij goed om de overige eigenaren de uitslag van de hoogtemetingen te geven, zou eind 1997 al gebeuren. Nu staat een woning te koop en men wil duidelijkheid. Wil jij op korte termijn een verhaaltje maken met advies. Alvast veel dank.”
3.16
Naar aanleiding van deze brief heeft Wareco de Gemeente per fax van 16 maart 1998 onder de noemer ‘Resultaten hoogtemetingen markeringen [plein] 7 tot en met 13 te [woonplaats]” gegevens verstrekt over de verrichte hoogtemetingen. De fax bevat over de acht hoogtemarkeringen dezelfde zakkingsgetallen ten opzichte van de nulmeting) als de fax van 25 augustus 1997, aangevuld met een meting van 17 december 1997. In een afzonderlijke tabel ‘berekening zakkingssnelheid over periode na funderingsherstel nummer 13 (periode tussen 24 november 95 en 17 december 1997)’ zijn voor de 8 hoogtemarkeringen zakkingssnelheden vermeld die alle in de genoemde periode na funderingsherstel lager dan de grenssnelheid liggen. De fax bevat tot slot een tabel genaamd ‘Totale zakking na 25 jaar’, waarbij achter de desbetreffende zakkingen is vermeld dat deze ‘toelaatbaar’ zijn.
3.17
Bij brief van 24 april 1998 heeft de Gemeente aan de eigenaren/bewoners van [plein] 7 tot en met 12 het volgende geschreven:
“Zoals u weet zijn in opdracht en voor rekening van de gemeente sinds 1992 periodiek hoogtemetingen uitgevoerd aan uw panden om vast te stellen of er een stabiele situatie bestaat rond de funderingen. Ook na het funderingsherstel van het hoekpand, [plein] 13, zijn nog enkele controlemetingen uitgevoerd. Uit deze metingen blijkt een zeer geringe voortgaande zetting van de gevels. Met de berekende zakkingssnelheden en de daarmee te verwachten totale zakking over een periode van 25 jaar wordt bij geen van de meetpunten het criterium overschreden. Uit berekening van de deflectiegradient (onderlinge zetting) blijkt eveneens geen overschrijding van bijbehorende criteria.
Op basis van de totale meetreeks wordt geconcludeerd dat er momenteel geen aanleiding is om maatregelen aan de fundering te overwegen. Mocht u in de toekomst verschijnselen waarnemen, zoals actieve scheurvorming, die verband kunnen houden met funderingsgebreken, of heeft u naar aanleiding van deze brief vragen, dan kunt u contact opnemen met [medewerker gemeente] (…)”
3.18
Half mei 1998 hebben [appellanten] [plein] 10 gekocht en op 30 oktober 1998 heeft de levering van deze onroerende zaak plaatsgevonden.
3.19
In of omstreeks 2004 hebben [appellanten], na het verkrijgen van vergunning, een aanbouw aan de woning geplaatst. Deze aanbouw is met de woning verenigd, maar deelt niet de fundering van de woning.
3.2
Medio 2017 hebben [appellanten] geconstateerd dat de aanbouw losscheurde van de woning.
3.21
Hierover hebben [appellanten] contact gezocht met de Gemeente, voor het eerst bij e-mail van 4 oktober 2017, waarin onder meer het volgende is geschreven:
“In 1998 hebben wij ons huis aan het [plein] 10 te [woonplaats] gekocht. In het verleden was het huizenblok gaan zakken, maar er waren maatregelen getroffen en er was gemonitord. Wij dachten dat wij de aankoop hadden gedaan met de verzekering dat uit onderzoek was gebleken dat de situatie stabiel was. Sinds anderhalf tot twee jaar merken wij verandering in de situatie en sinds een tijdje zien we op verschillende punten een duidelijke scheuring tussen ons huis en de in 2005 geplaatste aanbouw. Ook bij [plein] 13 en [plein] 11 ervaart men verandering in de situatie. Zo heeft de bewoner van [plein] 11 alle vloeren waterpas gelegd en dat is nu een goed ijkpunt.
De afwijking uit het verleden zat vooral in de linkervoorhoek. Het lijkt erop dat het huis/blok nu in zijn geheel naar voren ‘duikt’.
(…)
Wat ons met name opvalt, is dat de situatie jarenlang stabiel was of leek en er tijdens en na de bouw van de woontorens aan de overzijde van de weg geen zichtbare schade ontstond. Pas sinds anderhalf tot twee jaar geleden merken wij verandering waarbij we ook nog hebben gedacht aan eventuele werking van het stucwerk van de aanbouw. Graag komen we met u in contact over mogelijke oorzaken en oplossingen.”
3.22
Op 30 maart 2018 schreef [appellanten] aan de Gemeente:
“(…) Op 28 februari 1995 heeft het Instituut voor Funderingscontrole (IFCO BV) eindverslag funderingsverbetering [plein] 13 opgeleverd. De uitvoering van de funderingsversterking is gedaan door Revac B.V. In de inleiding staat: ‘In verband met een immer toenemende scheefstand van genoemd pand diende het draagvermogen van de fundering, op gezag van Bouwtoezicht van de Gemeente Gouda, te worden vergroot teneinde het pand voor verder scheefzakken te behoeden’.
Dat het rapport van Wareco niet meer in het bezit van de gemeente Gouda is, is natuurlijk erg jammer. Maar wellicht kunnen de stukken van IFCO en Revac meer duidelijkheid verschaffen. Zou Bouw(- en woning)toezicht deze stukken nog wel kunnen terugvinden?
Het is in ieder geval vast positief dat er geen sprake was van houtrot en dat de palen deugdelijk onder de muren staan.”
3.23
Op 6 april 2018 heeft de Gemeente aan [appellanten] laten weten dat zij niet meer beschikte over de onderzoeksrapporten van Wareco uit de jaren ’80.
3.24
In augustus 2018 heeft de Gemeente hoogtemetingen laten verrichten aan de woningen aan het [plein].
3.25
In opdracht van [appellanten] heeft drs. T.S. Bresser (hierna: Bresser) aan de hand van de op dat moment beschikbare meetgegevens van Wareco (over de jaren 1993 tot en met 2018) een rapport opgesteld over de oorzaak van de verzakking bij [plein] 10 . Dit rapport is uitgebracht op 3 december 2018.
3.26
Bij brief van 19 juni 2019 hebben [appellanten] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor schade door het in 1998 onjuist althans onvolledig inlichten van [appellanten] althans de toenmalige bewoners van [plein] 10 over de noodzaak van funderingsherstel.
3.27
Op 24 juli 2019 heeft de Gemeente (alsnog) de onderzoeksrapporten van Wareco uit de jaren ’80 aan [appellanten] toegezonden.
3.28
Deze onderzoeksrapporten heeft Bresser betrokken in een herziene versie van zijn rapport van 31 maart 2020. In dat rapport heeft Bresser, kort gezegd, geconcludeerd dat de zettingssnelheid bij een aantal meetpunten in het blok woningen aan het [plein] over de periode 1981 tot en met 2018 vrijwel continu boven de 2 mm/jaar zijn gebleven.
3.29
De Gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellanten] hebben de Gemeente gedagvaard. Zij hebben gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de Gemeente jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en de Gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 67.142,86 als schadevergoeding, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. Volgens [appellanten] heeft de Gemeente nagelaten de bewoners van het [plein] (volledig) te informeren over de geconstateerde zakkingen en de noodzaak voor het treffen van maatregelen, in het bijzonder in de brief van 24 april 1998. Hiermee heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [appellanten], die op deze onjuiste informatie hebben vertrouwd bij hun beslissing om [plein] 10 te kopen. Volgens hen moet de Gemeente daardoor hun kosten van funderingsherstel vergoeden.
4.2
De Gemeente heeft zich tegen de vorderingen verweerd. Zij heeft onder meer betwist dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld en dat [appellanten] door de aan de gemeente verweten correspondentie schade heeft geleden. Daarnaast heeft de Gemeente zich erop beroepen dat de vorderingen verjaard zijn.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellanten] zijn in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens zijn met het vonnis. Zij hebben verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. [appellanten] vorderen hetzelfde als bij de rechtbank.

6.Beoordeling in hoger beroep

Verjaring

6.1
Volgens de Gemeente zijn de vorderingen van [appellanten] verjaard. Zij vorderen vergoeding van schade die zij als gevolg van de brief van 24 april 1998 van de Gemeente en de daarop door hen genomen aankoopbeslissing hebben geleden. Toen zij de Gemeente op 19 juni 2019 aansprakelijk stelden, waren meer dan twintig jaar sinds het versturen van die brief verlopen, zodat de vorderingen zijn verjaard, aldus de Gemeente.
6.2
[appellanten] hebben betwist dat de vorderingen verjaard zijn. Zij hebben betoogd en ter zitting nader toegelicht dat hun schadevorderingen op twee onderscheiden gronden zijn gebaseerd, namelijk zowel de onjuiste informatieverstrekking in de brief van 24 april 1998 als het feit dat de Gemeente nadien heeft nagelaten hen alsnog juist te informeren. Volgens [appellanten] zijn voor de eerste grond weliswaar meer dan twintig jaar verlopen, maar is in zoverre het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De tweede grond is het nalaten van de Gemeente om (alsnog) juist te informeren. Dit nalaten vormt een voortdurende onrechtmatige toestand waarvoor iedere dag een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. De daarop gebaseerde schadevorderingen zijn daarom niet verjaard, aldus [appellanten]
Verjaring vordering onjuiste informatievoorziening tot en met de aankoop
6.3
Het hof stelt voorop dat op grond van art. 3:310 lid 1 BW een rechtsvordering tot vergoeding van schade in ieder geval verjaart door verloop van 20 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Tussen de brief van 24 april 1998 en de aansprakelijkstelling in juni 2019 zijn meer dan twintig jaar verlopen. De vordering tot vergoeding van herstelkosten die [appellanten] niet zouden hebben gehad als de Gemeente hen in de brief van 24 april 1998 anders had geïnformeerd en zij de woning niet hadden gekocht, is daarmee in beginsel verjaard. Hetzelfde geldt voor zover [appellanten] vergoeding van deze schade vorderen op grond van het verwijt dat de Gemeente in de periode vóór de brief van 24 april 1998 de toenmalige bewoners van het woonblok (willens en wetens) onvoldoende heeft geïnformeerd. Daarmee behoeft geen bespreking meer of eventueel onrechtmatige informatieverstrekking aan de toenmalige bewoners in de periode vóór 24 april 1998 ook [appellanten] aangaat.
6.4
De verzoeken om informatie in oktober 2017 en maart 2018 hebben de op 25 april 1998 aangevangen verjaring niet gestuit. Voor stuiting is vereist een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). De gemeente behoefde uit deze verzoeken om informatie over het funderingsonderzoek en herstel redelijkerwijs niet te begrijpen dat [appellanten] de Gemeente daarvoor een verwijt maakten en zij zich ondubbelzinnig een tegen de Gemeente in te roepen recht op schadevergoeding voorbehielden. Uit de reactie van de Gemeente op deze verzoeken blijkt ook niet dat de Gemeente de mededelingen van [appellanten] in die zin heeft opgevat. Evenmin is er grond om vast te stellen dat, zoals [appellanten] ook hebben betoogd, de Gemeente op grond van wat zij zelf in 2017/2018 wist wel had moeten begrijpen dat de verzoeken van [appellanten] op enig moment tot een aansprakelijkheidstelling zouden leiden.
6.5
Het verjaringsberoep van de Gemeente is, zoals hierna nader wordt toegelicht, ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Gelet onder meer op het belang van de rechtszekerheid bij de verjaringstermijnen kan daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn (vgl. HR 28 april 2000, ECLI:HR:2000:AA5635), zoals (in bijzondere gevallen) bij schade die pas na het verstrijken van de verjaringstermijn kon worden geconstateerd.
6.6
[appellanten] beschikten over de aan de eigenaren/bewoners van de panden [plein] 7 t/m 12 te Gouda gerichte brief van 24 april 1998 van de Gemeente waarin toen de verwachting wed uitgesproken dat de zakkingen gedurende 25 jaar binnen de toelaatbare grenzen zouden blijven. Hen was 2006, zoals ter zitting is besproken, in ieder geval één van beide faxen van Wareco verstrekt met daarin alle meetgegevens van de hoogtemarkeringen tot en met (in ieder geval) juni 1997. Volgens de eigen stellingen van [appellanten] raakten zij vóór het verstrijken van de verjaringstermijn, in ieder geval in 2017 toen de aanbouw zich losmaakte van de woning, op de hoogte van (mogelijk) opnieuw opgetreden zakkingen en problemen met de fundering. Uitgaand van hun eigen stellingen dat de in 2017 opgetreden schade het gevolg is van funderingsproblemen van het woonblok (en niet van de aanbouw) wisten zij toen dat de door de Gemeente uitgesproken verwachting niet was uitgekomen. Dat zij voor het verstrijken van de verjaringstermijn de geconstateerde schade met verzakkingen in verband brachten blijkt ook uit de toen aan de Gemeente gerichte verzoeken om nadere informatie. Tegen deze achtergrond is niet komen vast te staan dat [appellanten] niet in staat waren om de Gemeente binnen de verjaringstermijn aan te spreken op grond van hun stelling dat zij onjuist waren geïnformeerd.
6.7
Dat [appellanten] de Gemeente niet binnen de verjaringstermijn heeft kunnen aanspreken omdat de Gemeente welbewust informatie zou hebben achtergehouden is evenmin komen vast te staan. Dit volgt nog niet uit de omstandigheid dat een gemeenteambtenaar op 6 april 2018 meedeelde dat de gemeente niets meer had van het project en nadien toch stukken voorhanden bleken die de Gemeente vervolgens aan [appellanten] heeft gestuurd. Dat de toegestuurde stukken toen niet waren geanonimiseerd maakt dit niet anders. De overige omstandigheden die volgens [appellanten] een beroep op de verjaringstermijn opzij moeten zetten, zijn eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep en daarmee te laat aangevoerd. Overigens acht het hof die omstandigheden ook niet van dien aard dat zij in dit geval een uitzondering op toepassing van de 20-jarige verjaringstermijn rechtvaardigen.
Nalaten alsnog de bewoners juist te informeren
6.8
Voor zover [appellanten], als tweede grond voor aansprakelijkheid, de Gemeente verwijten na 1998 te hebben nagelaten hen alsnog te informeren over de (reeds opgetreden en nog op te treden) funderingsschade, hebben zij niet voldoende toegelicht en onderbouwd dat zij daardoor schade hebben geleden. Gesteld noch gebleken is dat zij de reeds verrichte aankoop van het huis toen nog ongedaan hadden kunnen maken. Verder is niet gebleken dat [appellanten], als de Gemeente hen na 1998 alsnog de volgens hen juiste informatie had verstrekt, daadwerkelijk met lagere kosten voor funderingsherstel zouden zijn geconfronteerd dan waarvan zij in deze procedure vergoeding vorderen. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat zij dan in een eerder stadium met partieel funderingsherstel hadden mogen (en zouden hebben) volstaan, hebben zij niet onderbouwd en toegelicht dat dit (ook op iets langere termijn) tot lagere herstelkosten zou hebben geleid. Dit had van hen mogen worden verwacht nu, zoals ook blijkt uit hun eigen producties, het partieel funderingsherstel in dit geval juist tot aanvullende schade zou hebben kunnen leiden.
6.9
Ook als (veronderstellenderwijs) ervan wordt uitgegaan dat de Gemeente na 1998 [appellanten] alsnog hadden moeten informeren is dus niet komen vast te staan dat Metselaar door het achterwege laten daarvan schade heeft geleden. Daarmee kan in het midden blijven of deze tweede aansprakelijkheidsgrond (het nalaten van de Gemeente) een voortdurende onrechtmatige toestand vormt en of daarop gebaseerde schadevorderingen (wegens nalaten binnen de twintig jaar voor de aansprakelijkstelling) wel of niet zijn verjaard.
Onrechtmatigheid van het handelen van de Gemeente
6.1
Los van het hiervoor gegeven oordeel over de verjaring, zijn de vorderingen ook op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar en falen de desbetreffende grieven IV tot en met IX.
6.11
In het midden kan blijven of de informatievoorziening in de periode voordat [appellanten] als aspirant kopers in beeld kwamen jegens hen onrechtmatig zou kunnen zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de Gemeente bij de informatieverstrekking aan de (toenmalige) bewoners namelijk niet onzorgvuldig gehandeld.
6.12
Allereerst heeft de Gemeente voldoende onderbouwd dat zij eind jaren ’80 in huis-aan-huis bladen informatie over de verrichte onderzoeken heeft verspreid en daarvoor informatieavonden heeft georganiseerd. [appellanten] hebben niet toegelicht voor welke andere wijze van informatieverstrekking de Gemeente had moeten kiezen. Bovendien hebben zij niet (voldoende) uitgelegd waarom eventueel tekortschietende informatievoorziening in de jaren ’80 gelet op de daarna in de jaren ’90 voortgezette onderzoeken, voor [appellanten] schade zou (kunnen) hebben veroorzaakt.
6.13
De Gemeente heeft evenmin onrechtmatig gehandeld door, zoals [appellanten] stellen, in haar brief van 1 september 1992 “evident onjuiste” informatie te verstrekken omdat zij op grond van de metingen in de jaren ‘80 en ‘90 op de hoogte zou zijn van de ernstige situatie met betrekking tot de fundering en de schade toen al zou zijn opgetreden.
6.14
Zo is niet komen vast te staan dat de in de mededelingen in de brief van 1 september 1992 onjuist zijn, de Gemeente van enige onjuistheid wist of had moeten weten en zij ten opzichte van de bewoners anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan.
6.15
Het aan de brief voorafgegane rapport van Wareco van het op 15 april 1992 plaatsgevonden ‘funderingsonderzoek [plein] 13’, waarop [appellanten] zich ter zitting hebben beroepen, bevat metingen onder meer over de toestand van het funderingshout/beton en de diepte van de palen ten opzichte van de grondwaterstand. De conclusie van dit rapport luidt “Geen gebreken aan de fundering vastgesteld” (getypt) met de (handgeschreven) toevoeging “wat betreft de houtkwaliteit” en daaronder eveneens handgeschreven “doorgaande zakking aan het pand door onvoldoende draagvermogen”. Anders dan [appellanten] menen, zijn deze bevindingen niet in strijd met de in de brief van 1 september 1992 gedane mededelingen. In de (onder 3.8 weergegeven) brief wordt immers, naast de geconstateerde voldoende waterdekking en houtkwaliteit, ook gesproken over bij nr. 13 verricht zakkingsonderzoek, daaruit gebleken instabiliteit en de noodzaak van nader onderzoek naar de stabiliteit van de funderingen in de rest van het woonblok. De bewoners werden op deze manier geïnformeerd dat mogelijk ook in de rest van het woonblok van funderingsproblemen sprake was, waarvoor nader onderzoek werd ingezet.
6.16
De Gemeente heeft vervolgens door Wareco voor het hele blok op verschillende meetpunten onderzoek naar de zakkingen laten uitvoeren. Op grond van de bevindingen uit dit onderzoek is de bewoner van nr. 13 funderingsherstel opgedragen, na de afronding waarvan Wareco voor het gehele woonblok heeft vastgesteld dat de zakkingssnelheid toen binnen aanvaardbare grenzen bleef.
6.17
Dat, zoals [appellanten] aanvoeren, in 1995 na het bij nr. 13 verrichte funderingsherstel voor het hele woonblok al sprake zou zijn van onomkeerbare ernstige funderingsschade waarvan de Gemeente kennis droeg en waarvoor zij de bewoners had moeten waarschuwen, is niet komen vast te staan. Voor zover [appellanten] hierbij op de doorgaande zakkingen doelen kan de Gemeente, zoals hiervoor is overwogen, niet worden verweten de bewoners hierover onvoldoende te hebben ingelicht. Voor zover [appellanten] hierbij het oog hebben op andere (zakkings)schade aan het pand, hebben zij deze schade niet geconcretiseerd en – kennelijk – bij aankoop en in de jaren daarna ook niet opgemerkt.
6.18
De Gemeente heeft, naar aanleiding van de vorige eigenaar van [plein] 10 in maart 1998 gedane verzoek om informatie, aan Wareco om duiding van de door haar inmiddels verrichte hoogtemetingen gevraagd. Wareco heeft daarop specifiek gekeken naar de gegevens over de periode vanaf het in 1995 bij nr. 13 plaatsgevonden funderingsherstel tot de laatste meting van 17 december 1997. Dat Wareco bij de toen gemaakte berekening van de zakkingssnelheid niet het eerste meetpunt na het funderingsherstel (22 mei 1995) heeft meegenomen, doet er niet aan af dat de zakkingssnelheid gedurende de (meer dan) twee jaren tussen 24 november 1995 en 17 december 1997 minder dan 2 mm per jaar bedroeg en daarmee binnen de norm bleef. Zoals ter zitting met partijen is besproken, is het niet meegenomen meetpunt van 22 mei 1997 kennelijk de reden dat TM Adviesbureau haar rapport van 7 februari 2024 schrijft dat de zettingssnelheden hoger zijn dan de snelheden die Wareco stelde. Dit vormt geen grond om te concluderen dat de Gemeente moest hebben geweten dat de zakkingssnelheden boven de norm vielen. Dat doet immers niet af aan het feit dat gedurende een periode van meer dan twee jaren na het bij nr. 13 plaatsgevonden funderingsherstel de zakkingssnelheid minder dan de grenswaarde van 2 mm per jaar bedroeg.
6.19
[appellanten] hebben onder grief IV aangevoerd dat de bewijslast moet worden omgedraaid, maar hebben niet toegelicht welke (concrete) feiten de Gemeente volgens hen zou moeten bewijzen of welke nadere stukken of gegevens ontbreken die de Gemeente volgens hen naar voren zou moeten brengen. In wezen legt de grief het hof opnieuw de vraag voor of de Gemeente op grond van alle inmiddels vaststaande feiten en correspondentie kan worden verweten dat zij met betrekking tot de funderingsproblematiek de bewoners van [plein] 7 tot en met 13 (welbewust) onjuiste, onvolledige of anderszins misleidende informatie heeft verstrekt. Die vraag heeft het hof hiervoor al ontkennend beantwoord.
Conclusie en proceskosten
6.2
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellanten] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 26 oktober 2022 van de rechtbank Den Haag;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.135,- voor griffierecht en € 4.426,- voor salaris van de advocaat, alsmede € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag, respectievelijk, wat het bedrag van € 92,- betreft, na de datum van betekening;
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, G. Dulek-Schermers en R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.