ECLI:NL:GHDHA:2024:836

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.331.418/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieplichten bij het sluiten van overeenkomsten voor kinderopvang en de toepassing van oneerlijke bedingen

In deze zaak vordert Kinderdagverblijf Njoy Rotterdam B.V. betaling van openstaande facturen voor de opvang van kinderen van verweerster. Verweerster is niet verschenen in de procedure. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of Kinderdagverblijf aan zijn informatieplichten heeft voldaan, zoals vastgelegd in artikel 6:230m en 6:230l BW. De kantonrechter concludeerde dat er ernstige schendingen van deze informatieplichten waren, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van verweerster met 50%.

Het Gerechtshof Den Haag oordeelt echter dat de informatieverplichtingen uit artikel 6:230l BW van toepassing zijn en dat Kinderdagverblijf aan deze verplichtingen heeft voldaan. Het hof wijst de vorderingen van Kinderdagverblijf volledig toe en vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat de overeenkomst tussen Kinderdagverblijf en verweerster niet kan worden aangemerkt als een op afstand gesloten overeenkomst, omdat er een intakegesprek op locatie heeft plaatsgevonden.

Het hof concludeert dat de door Kinderdagverblijf gehanteerde algemene voorwaarden geen oneerlijke bedingen bevatten en dat de vorderingen van Kinderdagverblijf, inclusief de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt de proceskostenveroordeling van de rechtbank en wijst de vorderingen van Kinderdagverblijf toe, waarbij verweerster wordt veroordeeld tot betaling van € 9.258,68 vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.331.418/01
Zaaknummer rechtbank : 9678798 \ CV EXPL 22-4237
Arrest van 21 mei 2024
in de zaak van
Kinderdagverblijf Njoy Rotterdam B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. A.C.M. van der Voet, kantoorhoudend in Zoetermeer,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats] ,
verweerster,
niet verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen Kinderdagverblijf en [verweerster] .

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak vordert Kinderdagverblijf betaling van openstaande facturen voor aan kinderen van [verweerster] verleende opvang. [verweerster] is in deze procedure niet verschenen. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of Kinderdagverblijf tegenover [verweerster] aan zijn informatieplichten bedoeld in art. 6:230m en v BW had voldaan. Volgens de kantonrechter was sprake van verschillende ernstige schendingen van informatieplichten, waarop deze de betalingsverplichting van [verweerster] met 50% heeft verminderd.
1.2
Het hof komt tot het oordeel dat in dit geval hooguit de informatieverplichtingen uit art. 6:230l BW van toepassing zijn en dat Kinderdagverblijf die verplichtingen is nagekomen. Ook is van oneerlijke bedingen niet gebleken. Het hof wijst de vorderingen van Kinderdagverblijf vervolgens geheel toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 augustus 2023, waarmee Kinderdagverblijf in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2023;
  • het op 5 september 2023 tegen [verweerster] verleende verstek;
  • de memorie van grieven van Kinderdagverblijf, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond en procedure bij de rechtbank

3.1
Tussen Kinderdagverblijf en [verweerster] zijn in 2020 voor twee kinderen van [verweerster] overeenkomsten gesloten voor dagopvang gedurende drie weekdagen. Op de overeenkomsten zijn onder meer de naam en het adres van het Kinderdagverblijf vermeld, evenals, onder ‘contractperiode’, de ingangsdatum en einddatum van de overeenkomsten (1 oktober 2020 tot en met 29 augustus 2021 respectievelijk 31 oktober 2022).
3.2
De overeenkomsten zijn [verweerster] digitaal toegestuurd via een eerder door haar aangemaakt ouderportaal en zijn daarin door [verweerster] digitaal aanvaard. Daarvoor waren de overeenkomsten, evenals de bijbehorende algemene voorwaarden, op een intakegesprek op locatie door Kinderdagverblijf met [verweerster] doorgenomen.
3.3
[verweerster] heeft de maandfacturen over de maanden januari tot en met april 2021 niet voldaan.
3.4
Nadat [verweerster] vergeefs was aangemaand, heeft Kinderdagverblijf [verweerster] gedagvaard en gevorderd dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van openstaande facturen, met rente en kosten. [verweerster] is niet verschenen.
3.5
De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of Kinderdagverblijf tegenover [verweerster] aan zijn informatieplichten als bedoeld in art. 6:230m en v BW had voldaan. Volgens de kantonrechter was sprake van verschillende ernstige schendingen van informatieplichten, waarop deze de betalingsverplichting van [verweerster] met 50% heeft verminderd, de vorderingen gedeeltelijk heeft toegewezen en [verweerster] in de kosten heeft veroordeeld.

4.Vorderingen in hoger beroep

4.1
Kinderdagverblijf is in hoger beroep gekomen en heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. Kinderdagverblijf wil dat het hof zijn vorderingen alsnog geheel toewijst.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Onder grief I betwist Kinderdagverblijf dat de met [verweerster] gesloten overeenkomst kan worden aangemerkt als een op afstand of buiten de verkoopruimte van de handelaar gesloten overeenkomst als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub e en f BW. Volgens Kinderdagverblijf zijn de voor die overeenkomsten geldende informatieplichten daarom niet van toepassing. Voor zover de overeenkomsten wel als zodanig kunnen worden gekwalificeerd, leggen de grieven II tot en met VIII aan het hof voor of Kinderdagverblijf aan zijn informatieplichten heeft voldaan en welke gevolgen aan eventueel vastgestelde schendingen moeten worden verbonden. Tot slot maakt Kinderdagverblijf bezwaar tegen de afwijzing van de helft van zijn vordering en tegen de afwijzing van een deel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente (grieven IX en X).
Toepasselijke rechtsregels
5.2
Het hof stelt vast dat [verweerster] een consument is en Kinderdagverblijf een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in art. 6:230h lid 1 BW.
5.3
Het op grond van de Richtlijn consumentenrechten [1] (hierna: de Richtlijn) ingevoerde art. 6:230m BW verplicht de handelaar om bij op afstand of buiten de verkoopruimte van de handelaar gesloten overeenkomsten in de precontractuele fase aan de consument informatie te verschaffen zodat deze weloverwogen zijn besluit tot het aangaan van de overeenkomst kan nemen. Ingevolge art. 6:230g lid 1 onder e BW is een overeenkomst op afstand: een overeenkomst tussen handelaar en consument gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot en met het moment van het sluiten van de overeenkomst, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand. Blijkens overweging 20 van de considerans bij de Richtlijn bestrijkt de definitie ook situaties waarin de consument de verkoopruimten alleen bezoekt om informatie over de goederen en diensten te vergaren, terwijl vervolgens de onderhandelingen over en de sluiting van de overeenkomst op afstand plaatsvinden. Niet als overeenkomst op afstand wordt aangemerkt een overeenkomst waarover in de verkoopruimten van de handelaar wordt onderhandeld en die uiteindelijk wordt gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand. Voor consumentenovereenkomsten die niet op afstand of buiten de verkoopruimte van de handelaar zijn gesloten, bevat art. 6:230l BW diverse informatieplichten. De rechter moet ambtshalve toetsen of de handelaar jegens de consument heeft voldaan aan de informatieplichten waaraan bij niet-naleving een sanctie is verbonden en aan de (overige) essentiële informatieplichten.
5.4
Het op art. 3 lid 3 sub a van de Richtlijn gebaseerde art. 6:230h lid 2 sub c BW verklaart afdeling 6.5.2b BW (bepalingen voor overeenkomsten tussen handelaren en consumenten) niet van toepassing op overeenkomsten betreffende sociale dienstverlening, met inbegrip van (onder meer) ‘kinderzorg’. De Engelse en Duitse taalversies van art. 3 lid 3 sub a van de Richtlijn hanteren hiervoor de woorden ‘childcare’, respectievelijk ‘Kinderbetreuung’ (kinderopvang).
5.5
In overweging 29 van de considerans bij de Richtlijn wordt de achtergrond voor de uitzondering van art. 3 lid 3 sub a als volgt toegelicht [onderstrepingen hof]:
“Sociale diensten hebben wezenlijk verschillende kenmerken die weerspiegeld worden in sectorspecifieke wetgeving, deels op het niveau van de Unie en deels op nationaal niveau. Sociale diensten zijn enerzijds diensten ten behoeve van mensen die bijzonder kwetsbaar zijn of een laag inkomen hebben en mensen en gezinnen die hulp nodig hebben bij het verrichten van routinematige dagelijkse taken, en anderzijds diensten ten behoeve van alle mensen die een bijzondere behoefte hebben aan hulp, ondersteuning, bescherming en aanmoediging in een specifieke levensfase. Het gaat o.m. om
diensten voor kinderenen jongeren, diensten voor hulp aan gezinnen, alleenstaande ouders en ouderen, alsmede diensten voor migranten. Sociale diensten omvatten zowel korte als langdurige zorg, bijvoorbeeld diensten die worden verleend door thuiszorgdiensten, of in verblijven voor begeleid wonen en in rusthuizen of residentiële woonvormen („verzorgingstehuizen”). Sociale diensten omvatten niet alleen de diensten die worden verleend door de staat op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, door dienstverrichters die hiervoor gemachtigd zijn door de staat, of door liefdadigheidsinstellingen die door de staat zijn erkend, maar
ook de diensten van particuliere dienstverleners.De bepalingen van deze richtlijn zijn niet geschikt voor sociale diensten, die derhalve dienen te worden uitgesloten van het toepassingsgebied ervan.”
5.6
In de MvT bij het wetsvoorstel ter implementatie van de Richtlijn wordt hierover opgemerkt (Kamerstukken II 2012/13, 33520, nr. 3, p. 24):
“Onderdeel c sluit sociale dienstverlening («sociale zorg») uit van het toepassingsbereik van de richtlijn. Volgens de bijhorende overweging gaat het bij sociale diensten om diensten voor mensen die bijzonder kwetsbaar zijn, een laag inkomen hebben en die hulp nodig hebben bij het verrichten van routinematige dagelijkse taken, alsmede om diensten ten behoeve van alle mensen die een bijzondere behoefte hebben aan hulp, ondersteuning, bescherming en aanmoediging in een specifieke levensfase, zoals
kinderen, jongeren, ouderen, alleenstaande ouders en migranten. Het gaat hierbij
onder meerom schuldsanering, gezinsondersteuning, thuiszorg en langdurige verpleging. Tegen deze achtergrond zal ook de zorg voor geestelijke gehandicapten uitgezonderd zijn van deze richtlijn. Het gaat bij deze uitsluiting om sociale diensten
ongeacht of deze worden verleend door particulierenof door publieke instanties (overweging 29 van de richtlijn).”
5.7
Gezien hetgeen hiervoor onder 5.4 tot en met 5.6 over de in art. 6:230h lid 2 onderdeel c BW opgenomen uitzondering is vermeld, is het de vraag of de onderhavige overeenkomst voor kinderopvang wel onder het toepassingsbereik van afdeling 6.5.2b BW valt. Het hof tekent hierbij aan dat de Richtlijn op dit punt verschilt van de Dienstenrichtlijn waarvoor wel geldt dat reguliere kinderopvang niet onder de uitzondering van sociale dienstverlening (kinderzorg) valt (vgl. Kamerstukken I 2008/09, 31579, C, p. 14-15).
Schending van informatieplichten?
5.8
De vraag of de tussen Kinderdagverblijf en [verweerster] gesloten overeenkomst onder het toepassingsbereik van afdeling 6.5.2b valt, kan in dit geval echter onbeantwoord blijven omdat – ook als veronderstellenderwijs van toepasselijkheid van deze afdeling zou worden uitgegaan – Kinderdagverblijf aan zijn daarin neergelegde informatieplichten heeft voldaan.
5.9
Daarbij is allereerst van belang dat de met [verweerster] gesloten overeenkomst, zoals hierna wordt toegelicht, in dit geval niet kan worden aangemerkt als een op afstand of buiten de verkoopruimte van de handelaar gesloten overeenkomst.
5.1
Volgens de onweersproken stellingen van Kinderdagverblijf is de overeenkomst met [verweerster] tot stand gekomen op de bij Kinderdagverblijf gebruikelijke wijze. Daarbij dient een geïnteresseerde klant zich eerst aan te melden en in te schrijven op de website van Kinderdagverblijf, waarmee een ouderportaal wordt aangemaakt. Vervolgens ontvangt de ouder digitaal een voorlopig contract en een uitnodiging voor een intake op de locatie van het kinderdagverblijf naar keuze. Tijdens dit gesprek wordt de ouder geïnformeerd over de werkwijze van het kinderdagverblijf en worden het (voorlopig) contract en de algemene voorwaarden doorgenomen. De ouder kan dit direct op locatie ondertekenen of binnen vijf dagen een via het ouderportaal beschikbaar en door Kinderdagverblijf al ondertekend exemplaar goedkeuren, waarmee de overeenkomst (digitaal) wordt aangegaan. [verweerster] heeft van de laatstgenoemde mogelijkheid gebruikgemaakt.
5.11
Uit deze onweersproken gang van zaken volgt dat niet is voldaan aan de voor het aannemen van een overeenkomst op afstand geldende voorwaarde, dat tot en met het sluiten van de overeenkomst
uitsluitendvan communicatiemiddelen op afstand gebruik is gemaakt (art. 6:230g lid 1 sub e BW). Het (na eerdere aanmelding) op locatie plaatsgevonden intakegesprek en het daarbij doornemen van de conceptovereenkomst en (algemene) voorwaarden sluit aan bij het in overweging 20 van de considerans bij de Richtlijn genoemde geval van een – niet als overeenkomst op afstand aan te merken – overeenkomst waarover in de verkoopruimten van de handelaar wordt onderhandeld en die uiteindelijk wordt gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand.
5.12
Evenmin is sprake van een buiten de verkoopruimte van de handelaar gesloten overeenkomst als bedoeld in art. 6:230 lid 1 sub f BW. De overeenkomst met [verweerster] , die zij thuis via het ouderportaal heeft gesloten, is niet in gelijktijdige aanwezigheid van de handelaar buiten de verkoopruimte gesloten of onmiddellijk nadat zij door de handelaar buiten de verkoopruimte was aangesproken. De overeenkomst is evenmin in het kader van een door Kinderdagverblijf georganiseerde excursie gesloten.
5.13
Grief I is dan ook gegrond voor zover daarin wordt aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte de overeenkomst als een op afstand gesloten overeenkomst heeft aangemerkt en deze aan art. 6:230m BW heeft getoetst.
5.14
Voor anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten bevat afdeling 6.5.2b in art. 6:230l BW aan aantal informatieplichten voor de handelaar. Uit de door Kinderdagverblijf gegeven toelichting en overgelegde stukken volgt genoegzaam dat zij tegenover [verweerster] aan die (essentiële) informatieplichten heeft voldaan. In de tijdens het intakegesprek met [verweerster] doorgenomen (concept)overeenkomsten is zij op duidelijke en begrijpelijke wijze geïnformeerd over de essentialia en de duur van de overeenkomsten: het tussen 1 oktober 2020 en 29 augustus 2021, respectievelijk 1 oktober 2020 en 31 oktober 2022 aan haar kinderen bieden van kinderopvang op de in de overeenkomst genoemde weekdagen tegen betaling van de daarbij vermelde maandtermijnen. Tevens zijn naam en adres (inclusief telefoonnummer) van Kinderdagverblijf vermeld. Verder beschrijft artikel 15 van de met [verweerster] doorgenomen en haar opgestuurde algemene voorwaarden op begrijpelijke wijze de gehanteerde klachtenprocedure. Met dit alles is voldaan aan de informatieplichten van art. 6:230l sub a, b, c, d (deels) en f BW, terwijl voor het overige van toepasselijkheid van de onderdelen d (deels), e, g en h van deze bepaling niet is gebleken.
Oneerlijke bedingen
5.15
Tot slot moet – ongeacht of afdeling 6.5.2b BW van toepassing is – de tussen Kinderdagverblijf en [verweerster] gesloten consumentenovereenkomst ambtshalve worden getoetst op de aanwezigheid van oneerlijke bedingen die verband houden met het voorwerp van het geding (Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten; HvJEU 11 maart 2020, ECLI:EU:C:2020:188, Lintner).
5.16
Kinderdagverblijf vordert in deze procedure betaling van facturen, rente over de hoofdsom vanaf 16 december 2021 en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De desbetreffende door Kinderdagverblijf gehanteerde (algemene) voorwaarden zijn geen oneerlijke bedingen in de zin van art. 6:233 aanhef en onder a BW en art. 3 van Richtlijn 93/13/EEG. Art. 13 lid 5 en 6 van de algemene voorwaarden van Kinderdagverblijf sluit aan bij de wettelijke (verzuim)regeling. Verder heeft Kinderdagverblijf zijn vordering voor de buitengerechtelijke kosten gebaseerd op art. 6:96 lid 5 BW en het Besluit Buitengerechtelijke Incassokosten. Het hof is ook niet gebleken dat Kinderdagverblijf in zijn voorwaarden een daarvan afwijkende (oneerlijke) regeling hanteert.
Slotsom
5.17
De grieven I tot en met IX slagen voor zover zij opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat Kinderdagverblijf is tekortgeschoten in op haar rustende informatieplichten en de hoofdsom daarom moet worden verminderd, en behoeven voor het overige geen bespreking. De door Kinderdagverblijf ingestelde vordering in hoofdsom is voldoende onderbouwd en komt het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal volledig worden toegewezen. De gevorderde en overeenkomstig art. 6:96 lid 6 BW bij ‘veertiendagenbrief’ van 16 september 2021 aangezegde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, evenals de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom. Ook grief X slaagt.
5.18
De conclusie is dat het hoger beroep van Kinderdagverblijf slaagt. Daarom zal het hof het vonnis, behoudens de daarin ten laste van [verweerster] uitgesproken proceskostenveroordeling, vernietigen en de vorderingen van Kinderdagverblijf alsnog toewijzen. Het hof zal [verweerster] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2023 uitgesproken proceskostenveroordeling, vernietigt dat vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
- veroordeelt [verweerster] om aan Kinderdagverblijf te betalen € 9.258,68 vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 8.189,14 vanaf 16 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Kinderdagverblijf begroot op € 905,32 voor verschotten en € 858,- voor salaris van de advocaat, alsmede € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, J.J. Dijk en A.A. Bootsma en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, PbEU 2011, L 304/64.