ECLI:NL:GHDHA:2024:816

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/364
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag bpm met betrekking tot schade en niet-originele onderdelen van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 28 maart 2023 een eerdere beslissing heeft genomen over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De naheffingsaanslag van € 5.007 werd opgelegd door de Inspecteur, die de belasting berekende op basis van een forfaitaire afschrijvingstabel. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat er sprake was van waardevermindering van de auto door schade en niet-originele onderdelen. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw gesteld dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schade en de niet-originele onderdelen van de auto. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde van de auto dient te worden verlaagd. Het Hof heeft daarbij opgemerkt dat bij de waardebepaling niet alleen negatieve aspecten, maar ook positieve aspecten in aanmerking moeten worden genomen. De stelling van belanghebbende dat de auto minder waard is door de niet-originele onderdelen werd niet onderbouwd met voldoende bewijs.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten voor de procesvoering werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/364

Uitspraak van 8 mei 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. Lammers)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 maart 2023, nummer SGR 20/7281.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 5.007 (de naheffingsaanslag). Bij beschikking is € 23 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.278. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende is een kostenvergoeding van € 261 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 178 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een vergoeding wegens immateriële schade toegekend van € 1.500 en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 274 griffierecht geheven. Zowel de Inspecteur als belanghebbende hebben een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 5.359 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte BMW 2-serie Coupé M2 (de auto). De datum van eerste toelating is 4 juli 2016.
2.2.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 6 augustus 2019 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 66.334 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.618 (koerslijst XRAY). De handelsinkoopwaarde is verminderd met een schadebedrag van € 11.741 en vermeerderd met een correctie conform de XRAY Matrix van € 300 in verband met normale gebruikssporen. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 14.177.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 15 augustus 2019 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling), gedagtekend 5 september 2019. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 68.169 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.362 (koerslijst AutotelexPro). DRZ heeft geen schade of andere waardeverminderende factoren geconstateerd. In het taxatierapport staat onder meer:
“De CO2 opgave in Autotelex Pro wijkt af van de CO2 opgave van het aangegeven voertuig.
Onderhavig voertuig met 272 kW/371 pk in combinatie met een handmatige versnellingsbak is in
Nederland niet geleverd en tijde van de eerste registratie van dit voertuig. De BMW M2 Coupe
250 kW/341 pk met een handmatige versnellingsbak is het meest vergelijkbare voertuig.
Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden
aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het
voertuig)”
2.4.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd uitgaande van de forfaitaire afschrijvingstabel, omdat dit voor belanghebbende gunstiger is dan afschrijving op basis van een koerslijst. Rekening houdend met een leeftijdskorting van 58,664% heeft de Inspecteur de verschuldigde belasting berekend op € 10.366 en de naheffingsaanslag opgelegd van € 5.007 (€ 10.366 – de op aangifte betaalde bpm van € 5.359).
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op grond van de XRAY-koerslijst vastgesteld op € 26.586. De naheffingsaanslag is naar aanleiding daarvan verminderd tot € 4.278 en de beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met schade en andere factoren die de waarde van de auto verminderen. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat de daksticker is aan te merken als schade dan wel een andere waarde verminderende factor, laten vallen.
8. Eiser stelt dat uit het taxatierapport van [naam taxateur] duidelijk blijkt dat er sprake is van schade. Deze schade is ten onrechte niet erkend door verweerder, aldus eiser.
9. De controlemedewerker van DRZ heeft vastgesteld dat er slechts sprake is van gebruikersschade. Andere schade is niet vastgesteld. De rechtbank ziet in de overgelegde foto’s geen aanleiding om anders te oordelen. Ook met het taxatierapport van [naam taxateur] heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er wel sprake is van schade aan de auto.
10. Eiser stelt verder dat er sprake is van andere factoren die de waarde van de auto verminderen, te weten: de niet-originele stoelen, de niet-originele wielen en het niet-originele stuurwiel. Eiser stelt dat deze niet-originele onderdelen moeten worden vervangen, omdat een koper alleen geïnteresseerd is in een auto met originele onderdelen. Verder stelt eiser dat ook het feit dat er onderhoud moet worden gepleegd, een waarde verminderende factor is.
11. Met betrekking tot de velgen heeft eiser, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat deze niet-origineel zijn. De enkele stelling dat het merk van de velgen daarop wijst, is daartoe onvoldoende. DRZ heeft vastgesteld dat 18 inch velgen origineel bij de auto horen en dat er bij de schouw ook 18 inch velgen onder de auto zaten. Daarom heeft verweerder terecht geen rekening gehouden met het bedrag voor deze banden.
12. Met betrekking tot het stuurwiel heeft DRZ vastgesteld dat er sprake is van een optie die behoort tot een pakket. Dit stuurwiel kan dus optioneel worden geleverd bij de auto. Met betrekking tot de stoelen heeft DRZ vastgesteld dat er weliswaar geen sprake is van stoelen die origineel worden geleverd bij de auto, maar dat wel sprake is van BMW stoelen. Wat daar verder ook van zij, eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door deze stoelen en dit stuurwiel de auto minder waard is. De enkele stelling dat een koper alleen originele onderdelen wil, is daartoe onvoldoende.
13. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de omstandigheid dat er onderhoud moet worden gepleegd, maakt dat de auto minder waard is. Dat er eens in de zoveel tijd onderhoud moet worden gepleegd, is inherent aan het gebruik van een auto.
14. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 24 februari 2020. Ten tijde van deze uitspraak zijn derhalve drie jaar en, naar boven afgerond, twee maanden verstreken. De redelijke termijn is dus overschreden met een jaar en twee maanden. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 1.500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding komt voor 1/14e deel, ofwel € 107, voor rekening van verweerder en voor 13/14e deel, ofwel € 1.393, voor rekening van de Minister.
17. Nu aan eiser een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor van 0.5). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Voor de deskundige wordt geen proceskostenvergoeding toegekend omdat het beroep op zichzelf ongegrond is verklaard en de kostenvergoeding alleen wordt toegekend wegens de overschrijding van de redelijke termijn.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek is in geschil of de Inspecteur terecht geen waardevermindering in aanmerking heeft genomen.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering
5.1.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.2.
Belanghebbende stelt dat DRZ ten onrechte geen waardevermindering in aanmerking heeft genomen. In de eerste plaats wijst belanghebbende hierbij op de niet originele onderdelen van de auto, namelijk de stoelen, de wielen en het stuurwiel. Omdat de koerslijstwaardering is gebaseerd op een origineel voertuig, wijkt de auto daar in zoverre van af en is sprake van een waardevermindering, aldus belanghebbende. In de tweede plaats verwijst belanghebbende naar de in het taxatierapport geconstateerde schade aan onder meer de lak en de voorbumper. De waardeverminderingen moeten volgens belanghebbende voor 100% in aanmerking worden genomen.
5.3.
De Rechtbank heeft in haar overwegingen 9 tot en met 13 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde dient te worden verlaagd. Het Hof sluit zich hierbij aan. Het Hof voegt hier het volgende aan toe.
5.4.
Anders dan de gemachtigde bepleit, dienen bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van een voertuig niet alleen de negatieve aspecten in aanmerking te worden genomen, maar ook de positieve. Dat de auto over afwijkende elementen beschikt, zoals een sportstuur, sportieve kuipstoelen en speciale banden/velgen voor deelname aan ijsrally’s, maakt nog niet dat deze minder waard is dan een soortgelijk voertuig met originele elementen. Zo heeft de gemachtigde niet betwist dat het in de auto aanwezige stuur meer waard is dan het originele stuur. De stoelen zijn weliswaar niet van normaal leder, maar wel van alcantara, wat volgens de Inspecteur zelfs duurder is. Dat de stoelverwarming zou ontbreken, wat de Inspecteur betwist, aangezien in de originele versie wel stoelverwarming aanwezig is, weegt wellicht op tegen de eerder genoemde waardevermeerderingen. De velgen zijn van het merk BMW, hoewel niet horend bij de onderhavige uitvoering. De lichtmetalen wielen verkeren volgens het taxatierapport van belanghebbende in een redelijke staat. Op de foto’s is daaraan niets bijzonders te zien. Zoals eerder overwogen, rust de bewijslast op belanghebbende. Het Hof acht niet aannemelijk gemaakt dat de auto door de afwijkende elementen in de handel inderdaad minder opbrengt dan volledig originele exemplaren. Belanghebbende had bijvoorbeeld aan de hand van de inkoopfactuur en eventueel bewijs dat op de auto is afgedongen aannemelijk kunnen maken dat er wel een waardeverminderend effect van deze afwijkingen uitgaat.
5.5.
De overige schade heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt. Op de – niet al te duidelijke – foto’s in het taxatierapport van belanghebbende zijn enkel een paar krassen en putjes te zien. Het Hof vindt deze sporen niet ongebruikelijk voor een voertuig van deze leeftijd (ruim 3 jaar) met 22.733 kilometer op de teller.
Beschikking belastingrente
5.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 8 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.