ECLI:NL:GHDHA:2024:814

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/145
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag bpm en belastingrente met betrekking tot historische nieuwprijs en schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De naheffingsaanslag van € 22.364 werd opgelegd, waarbij ook € 432 belastingrente in rekening werd gebracht. De Inspecteur verminderde de naheffingsaanslag tot € 18.524 na bezwaar. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe van € 2.000 en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de historische nieuwprijs en de inkoopwaarde van de auto in geschil waren. De auto betreft een Chrysler Pacifica Touring L, waarvan de waarde werd betwist op basis van taxatierapporten. De Inspecteur had de waarde vastgesteld op basis van een rapport van de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ), dat de historische nieuwprijs op € 104.837 stelde, zonder rekening te houden met schade. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de belastingrente niet onterecht was geheven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet was gelukt om aan te tonen dat de auto in een andere staat had moeten worden gewaardeerd. De uitspraak werd op 8 mei 2024 gedaan en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/145

Uitspraak van 8 mei 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. Lammers)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 januari 2023, nummer SGR 21/6195.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 22.364 (de naheffingsaanslag). Bij beschikking is € 432 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 18.524. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 181 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een vergoeding wegens immateriële schade toegekend van € 2.000 en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 274 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 6.261 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Chrysler Pacifica Touring L – 3.6 V6 (de auto). De datum van eerste toelating is 16 juni 2016.
2.2.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 4 september 2017 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 72.780 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 40.798 (op basis van koerslijst Eurotaxglass’s voor een Lancia Voyager). Hierop heeft de taxateur € 31.844 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 8.954.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 26 september 2017 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport, gedagtekend 10 oktober 2017. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 104.837 (op basis van een MSRP-berekening) en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 70.708 (op basis van referentievoertuigen). DRZ heeft geen schade in aanmerking genomen. In het rapport staat onder meer:

De auto van de aangever staat geadverteerd op de site van de aangever. Door de tekst die de aangever erbij zet wijzen wij het complete schaderapport af, hieronder in het rood aangegeven.
Hieruit blijkt dat de auto geen schade heeft of heeft gehad in welke vorm dan ook. De foto’s van de advertentie zijn ook in de bijlage te vinden . Of dit ook de foto’s van het voertuig zelf is kunnen we niet achterhalen. De kilometerstand van de aangever van de auto op de site is 29704 miles. Op het rdw blad is de kilometerstand 29737 miles. De vraagprijs van de advertentie is €82.945,- incl. BTW en BPM. Het advies is om nader onderzoek te verrichten voor dit voertuig en aangever.

Opmerkingen

Chrysler Pacifica 3,6 Touring-L
Leer, navi, stow 'n go, 7-zitplaatsen
Model 2017, opvolger Chrysler Grand Voyager-Town Country, Lancia Voyager.
Incl. clean Carfax, dan kunt u zien dat het geen ex.schade auto is, flood damage of als
wrak geïmporteerd via Litouwen.
Onderweg uit USA.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de bpm berekend op basis van het rapport van DRZ en een extra leeftijdskorting toegekend van € 3.607.
2.5.
In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de historische nieuwprijs verlaagd, schade tot een bedrag van € 12.720 in aanmerking genomen en rekening gehouden met het verhuurverleden van de auto. Ook is de extra leeftijdskorting opnieuw berekend.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“8. In het taxatierapport van eiser wordt onder meer vermeld dat de motor van de auto defect is en dat de sluitingen van de gordels vervangen moeten worden. Aangenomen mag worden dat deze gebreken leiden tot een WOK-status (status “wacht op keuring”). De auto is door de RDW gekeurd op 18 augustus 2017. Er is toen geen WOK-status toegekend aan de auto. Het taxatierapport van eiser is van 4 september 2017. Het kan dus zijn dat deze gebreken zijn ontstaan tussen de keuring door de RDW en de taxatie door [naam taxateur] . Er is immers ook een verschil in mijlen tussen de keuring door de RDW en het taxatierapport van eiser (een verschil van 43 mijl).
9. Gelet op de in het taxatierapport van eiser vermelde gebreken heeft verweerder zich terecht nader op het standpunt gesteld dat er sprake is van essentiële gebreken waardoor met de auto geen gebruik kan worden gemaakt van de weg. Uit de arresten van de Hoge Raad van 26 maart 2021 [1] en 9 april 2021 [2] blijkt dat ingeval aangifte wordt gedaan van een auto met essentiële gebreken er geen recht bestaat op een waardevermindering op grond van artikel 10 Wet Bpm. Dat betekent dat in een dergelijk geval geen aangifte kan worden gedaan met een taxatierapport.
10. Uit het voorgaande volgt dat de naheffingsaanslag, zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd ten aanzien van de verschuldigde Bpm, hoeft dan geen behandeling meer.
11. Eiser heeft ook gesteld dat ten onrechte belastingrente aan hem in rekening is gebracht, omdat er na het rapport van DRZ lang is gewacht met het opleggen van de naheffingsaanslag. Weliswaar kan verweerder geen verklaring geven voor het tijdsverloop, maar het enkele tijdsverloop is geen reden om te constateren dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Ter zitting heeft eiser in dit verband nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft dit evenwel onvoldoende geconcretiseerd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder een uitlating heeft gedaan of handeling heeft verricht die bij eiser het vertrouwen heeft kunnen wekken dat er geen of minder belastingrente in rekening zou worden gebracht.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek op welke bedragen de historische nieuwprijs en de inkoopwaarde van de auto in (on)beschadigde staat dienen te worden vastgesteld. Ook zijn de aftrek schade en de belastingrente in geschil.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de naheffingsaanslag en van de beschikking belastingrente. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Historische nieuwprijs
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto niet in de koerslijst voorkomt en dat daarom het best vergelijkbare voertuig dient te worden gebruikt. Volgens belanghebbende is dat de Lancia Voyager, terwijl de Inspecteur is uitgegaan van de exclusieve Limited edition. De L in de aanduiding van de auto staat niet voor Limited, aldus belanghebbende. Belanghebbende verzoekt de historische nieuwprijs vast te stellen op € 79.885 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 40.798. De Inspecteur stelt daarentegen dat het taxatierapport niet voldoet, omdat de Lancia Voyager niet vergelijkbaar is met de auto. De referenties in het rapport van DRZ geven de handelsinkoopwaarde van de auto beter weer, aldus de Inspecteur. Bovendien is de auto rechtstreeks vanuit de VS in Nederland ingevoerd. Hij is weliswaar in Duitsland gekeurd, maar dit zegt niets over de vraag of de auto daadwerkelijk in een andere EU-lidstaat op de weg heeft gereden.
5.2.1.
Om te beginnen heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de auto in een andere EU-lidstaat op de weg heeft gereden. Dat hij in Duitsland is gekeurd, is onvoldoende. Dit betekent dat belanghebbende voor de auto geen beroep kan doen op artikel 110 VWEU.
5.2.2.
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat Lancia en Chrysler verbonden fabrikanten zijn en dat de modellen Voyager en de Pacifica van beide fabrikanten voldoende vergelijkbaar zijn. Op basis van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende van het onjuiste referentievoertuig is uitgegaan. Uit informatie op internet volgt dat de Pacifica de opvolger is van de Voyager. Uit een vergelijking van de auto van belanghebbende en de advertenties en gegevens van het door belanghebbende in de koerslijst gekozen voertuig, de (Lancia) Voyager, blijkt dat de later ontworpen en gebouwde Pacifica moderner, luxer en duurder is dan de (Lancia) Voyager. De advertenties in het rapport van DRZ betreffen het meer luxe en duurdere model (Lancia) Voyager Pacifica. Deze advertenties ondersteunen de door DRZ berekende handelsinkoopwaarde.
5.2.3.
Het Hof acht aannemelijk dat één van de in het taxatierapport van DRZ opgenomen advertenties de auto zelf betreft. Alle gegevens (merk, uitvoering, type, kleur van de carrosserie en van de bekleding, bouwjaar en kilometrage) kloppen en de genoemde verkoper is belanghebbende. Dit strookt ook met het uitgangspunt dat de auto geen Europees model is maar voor de Amerikaanse markt is gebouwd en dus in Nederland niet veel voorkomt. Belanghebbende heeft weliswaar ontkend dat de advertentie de auto betreft, maar het Hof gaat uit van de juistheid van de opmerking in het rapport van DRZ. De lezing die belanghebbende aan de opmerking geeft, is niet juist. Het enige dat DRZ betwijfelt, is of de foto’s in de advertentie van de auto zijn. Niet dat de advertentie over de auto gaat.
5.2.4.
Belanghebbende heeft bovendien aangevoerd dat de motor niet gestart kan worden en dat een airbag is afgegaan, wat betekent dat de auto ten tijde van het opmaken van het taxatierapport in een staat verkeerde waarin hij niet op de weg kon rijden. De Inspecteur heeft uit het taxatierapport afgeleid dat de auto ten tijde van het opstellen van het taxatierapport essentiële gebreken had, zoals airbags die moeten worden vervangen, veiligheidsgordelsluitingen en kapotte achterlichten. Van een auto in een dergelijke staat kan geen aangifte worden gedaan.
5.2.5.
Gelet op het voorgaande ontvalt de bodem aan het taxatierapport van belanghebbende. Het Hof gaat hieronder, meest ten overvloede, nog in op het geschilpunt over de schade.
Waardevermindering
5.3.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.4.
De Inspecteur heeft, naast normale gebruikssporen, schade tot een totaalbedrag van € 12.720 in aanmerking genomen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat meer schade in aanmerking genomen moet worden, namelijk schade aan de motor en schade als gevolg van diefstal. Deze schade dient volgens belanghebbende voor 100% in aanmerking te worden genomen.
5.5.
De Rechtbank heeft in haar overwegingen 8 en 9 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde – al dan niet in beschadigde staat – verder dient te worden verlaagd. Het Hof sluit zich hierbij aan. Belanghebbende heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. Ook ziet het Hof geen aanleiding om het percentage dat in aftrek dient te komen, te verhogen. Het gaat om een gebruikte auto van ruim één jaar oud, die niet opnieuw in nieuwstaat behoeft te worden gebracht.
Belastingrente
5.6.
Tussen de schouw bij DRZ en de aankondiging van de naheffingsaanslag zijn ruim 22 maanden verstreken. Belanghebbende verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC5258, BNB 1993/115) en stelt dat de belastingrente ten onrechte is geheven, omdat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en dan met name het zorgvuldigheids-, het evenredigheids-, het voortvarendheids- en het vertrouwensbeginsel. De Inspecteur brengt hier tegen in, dat hij, los van de naheffingstermijn, niet gehouden is binnen een bepaalde tijd de naheffingsaanslag op te leggen en dat er evenmin beleid is dat hem daartoe dwingt.
5.7.
De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is, dat er beleid bestaat dat de Inspecteur ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende heeft onvoldoende aangedragen voor de stelling dat hij uit uitlatingen van DRZ of de Inspecteur na de schouw heeft mogen afleiden dat geen belastingrente in rekening zou worden gebracht. Het enkele tijdsverloop rechtvaardigt evenmin de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat aan hem geen belastingrente in rekening zou worden gebracht. Van het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente kan ook niet worden gezegd dat het onevenredig is. De Inspecteur heeft namelijk geen beleidsvrijheid ten opzichte van de belastingrente zodat hij ook geen belangenafweging kan maken. De belastingrente volgt immers rechtstreeks uit de wet. Van een schending van het vertrouwensbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is geen sprake.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 8 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.