In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De naheffingsaanslag van € 22.364 werd opgelegd, waarbij ook € 432 belastingrente in rekening werd gebracht. De Inspecteur verminderde de naheffingsaanslag tot € 18.524 na bezwaar. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe van € 2.000 en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de historische nieuwprijs en de inkoopwaarde van de auto in geschil waren. De auto betreft een Chrysler Pacifica Touring L, waarvan de waarde werd betwist op basis van taxatierapporten. De Inspecteur had de waarde vastgesteld op basis van een rapport van de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ), dat de historische nieuwprijs op € 104.837 stelde, zonder rekening te houden met schade. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de belastingrente niet onterecht was geheven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet was gelukt om aan te tonen dat de auto in een andere staat had moeten worden gewaardeerd. De uitspraak werd op 8 mei 2024 gedaan en is openbaar gemaakt.