Tot slot wijst het hof op de uitlating van de verdachte ten tijde van zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie rond 23.40 uur aan het politiebureau Zuidplein te Rotterdam. De verdachte zei: “Ik ben geen verdachte wat jij zegt, ik heb het gedaan, ik heb haar vermoord”… “Ik weet wat ik gedaan heb. Ik heb haar vermoord. Maar ik heb haar niet gegijzeld gehouden. Mijn vrouw had mij en onze dochter afgezet bij het ziekenhuis, omdat ik mij
niet goed voelde. Mijn vrouw ging toen weg om boodschappen te gaan doen. Zij zei iets van “ik doe meteen boodschappen voor twee of drie dagen”. Weet u, ik ben vorige week ook in het Maasstadziekenhuis geweest.
De dokters hebben mijn bloed onderzocht en zij zeiden tegen mij “meneer volgens ons heeft u spierafbouwende middelen in uw bloed”. En dat is raar, want ik blow alleen af en toe, maar dat soort dingen gebruik ik niet. Later zeiden ze dat ik ook of mogelijk amfetaminen in mijn bloed heb zitten. Ik gebruik helemaal geen cocaïne of dat soort drugs. Ik ben in een paar weken meer dan
8 kilo afgevallen en ik voel me al een tijdje opgejaagd ofzo. En dat is gek want ik ben van mezelf heel erg lui. Ik denk dus dat mijn vrouw mij al een tijdje probeert te vergiftigen. Ik denk zelf dat ze mij iets geeft. Ga maar kijken thuis, want ik denk dat ze iets in de koffie, de melk of de suiker doet en dat dan aan mij geeft. Weet u,
mijn vrouw zit in de prostitutie, ze is van lichte zeden, en ik wilde gewoon niet dat mijn meisje daarmee in aanraking zou blijven komen. Daarom heb ik het gedaan. Mijn vrouw wilde haar meenemen naar Spanje en daar verder gaan. En dat heb ik haar nu allemaal bespaard. Ik vind het heel erg voor jullie, maar ik voel die pijn nog veel
erger. Ik heb haar vermoord” (p.32 van het dossier).
Het hof stelt vast dat ook deze uitlating van de verdachte kort na het tenlastegelegde is gedaan.
Hieruit blijkt volgens het hof wederom dat de verdachte, ondanks de bij hem aanwezige waanstoornis, nog steeds in staat was de hierboven beschreven belangenafweging te maken. Door gebruik te maken van de term ‘vermoord’ geeft de verdachte prijs dat hij begrijpt dat zijn daad wederrechtelijk was, maar voor hem verkiesbaar boven het voortduren van het zogenaamde misbruik zoals hij dat beleefde. Dat begrip van de wederrechtelijkheid wordt naar het oordeel van het hof bevestigd door zijn uitlating dat hij het heel erg vindt voor anderen, maar dat hij die pijn zelf nog erger voelt.