ECLI:NL:GHDHA:2024:773

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.333.399/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansluitplicht en transportplicht van netbeheerder in kort geding over netcongestie

In deze zaak heeft [appellante], een bouwbedrijf gevestigd in Katwijk, Liander N.V., een regionale netbeheerder, aangeklaagd in kort geding. [appellante] heeft een nieuwbouwproject gerealiseerd in [plaats 2] met 23 appartementen, waarvoor tijdig elektriciteitsaansluitingen zijn aangevraagd. Ondanks de voltooiing van de appartementen zijn de aansluitingen uitgebleven, wat heeft geleid tot een vordering van [appellante] om Liander te veroordelen de aansluitingen binnen veertien dagen te realiseren. Het hof heeft de vordering afgewezen, maar Liander werd wel verplicht om de snelst mogelijke planning te volgen om de appartementen vóór de bouwvak van 2024 aan te sluiten.

De procedure in hoger beroep begon na een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, die de vorderingen van [appellante] deels had toegewezen en deels had afgewezen. [appellante] voerde aan dat Liander op grond van de Elektriciteitswet 1998 verplicht was om de aansluitingen binnen een redelijke termijn te realiseren, en dat deze termijn inmiddels was overschreden. Liander verweerde zich door te stellen dat er sprake was van overmacht door netcongestie en dat zij afhankelijk was van derden voor de uitvoering van de werkzaamheden.

Het hof oordeelde dat Liander niet kan worden veroordeeld tot het realiseren van aansluitingen binnen een termijn die voor haar onmogelijk is, maar dat zij wel de inspanningsverplichting heeft om de aansluitingen zo snel mogelijk te realiseren. Uiteindelijk werd Liander veroordeeld om de aansluitingen te realiseren binnen een door het hof te bepalen termijn, waarbij het hof rekening hield met de toezeggingen van de Gemeente en de omstandigheden van het geval. De proceskosten werden gecompenseerd, en de veroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.333.399/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/652361 / KG ZA 23-701
Arrest in kort geding van 14 mei 2024
in de zaak van
[appellante],
gevestigd in Katwijk,
appellante,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit, kantoorhoudend in [plaats 1] ,
tegen
Liander N.V.,
gevestigd in Arnhem,
verweerster,
advocaten: mr. R.W. de Vlam en mr. A. Mahmoud, beiden kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante] en Liander.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] heeft in [plaats 2] een nieuwbouwproject gerealiseerd en aan Liander verzocht om tijdig de daarvoor benodigde elektriciteitsaansluitingen te verzorgen. De 23 appartementen zijn inmiddels gereed voor oplevering, maar de aangevraagde aansluitingen zijn uitgebleven.
1.2
In dit kort geding heeft [appellante] gevorderd dat Liander wordt veroordeeld om de aansluitingen alsnog binnen veertien dagen te realiseren. De voorzieningenrechter en het hof hebben die vordering afgewezen. Wel heeft het hof aanleiding gezien om Liander te veroordelen om de (volgens Liander) snelst mogelijke planning te volgen, opdat de appartementen in elk geval vóór de bouwvak 2024 op het elektriciteitsnet zijn aangesloten.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding (met bijlagen) van 5 oktober 2023, tevens houdende memorie van grieven, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 25 september 2023;
  • de memorie van eis in hoger beroep van [appellante] ;
  • de memorie van antwoord van Liander, met bijlagen;
  • de brieven van [appellante] van 25 maart en 2 en 4 april 2024, waarmee [appellante] achtereenvolgens de bijlagen 11 tot en met 20, 21 en 22, voorafgaand aan de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 5 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] is een bouwbedrijf. Liander is een regionale netbeheerder in de zin van de Elektriciteitswet 1998 (Ew) en houdt zich bezig met het beheer en de exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water.
3.2
In 2023 heeft [appellante] voor haar kopers een tweetal nieuwbouwprojecten gerealiseerd. Een daarvan bevindt zich in [plaats 2] en draagt de naam “ [Project I] ”. Dit project bestaat uit 23 appartementen (hierna: [Project I] ). De opleverdatum was voorzien op 1 september 2023.
3.3
Op 21 september 2022, dus ongeveer een jaar vóór de beoogde opleveringsdatum, heeft [appellante] voor deze appartementen bij Liander elektriciteitsaansluitingen aangevraagd. Liander heeft deze aanvraag bevestigd.
3.4
Vanwege het uitblijven van de gevraagde aansluitingen heeft [appellante] Liander bij brief van 20 juli 2023 aangezegd dat de aansluitingen uiterlijk op 1 september 2023 gereed moeten zijn. In de brief stelt [appellante] Liander aansprakelijk voor de door [appellante] en haar kopers te lijden schade indien die datum niet wordt gehaald.
3.5
In haar e-mail van 4 augustus 2023 heeft Liander daarop aan [appellante] laten weten dat het elektriciteitsnet ter plaatse zijn capaciteitsgrens heeft bereikt en dat daarom een netuitbreiding dient plaats te vinden door middel van het realiseren van een extra locatie met een algemeen voedingspunt (AVP). Liander schrijft in haar e-mail onder meer:
“Deze aanpassing op het hoofdnet vergt de nodige tijd. Dit wordt niet alleen veroorzaakt door een forse toename van de gevraagde capaciteit op het elektriciteitsnet, algemeen erkende schaarste van technisch personeel en materiaal, maar ook de netuitbreiding zelf neemt de nodige tijd in beslag.”

4.Procedure bij (de voorzieningenrechter in) de rechtbank

4.1
[appellante] heeft Liander in kort geding gedagvaard en gevorderd, samengevat, dat Liander wordt veroordeeld om de voor het [Project I] en het andere project ( [project II] in [plaats 1] ) aangevraagde huisaansluitingen op het elektriciteitsnetwerk binnen veertien dagen na het vonnis te realiseren, tegen betaling door [appellante] van de daaraan verbonden kosten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag. Daarnaast heeft [appellante] gevorderd dat Liander wordt veroordeeld in de proceskosten en dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.2
Aan haar vorderingen heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat Liander op grond van artikel 23 lid 4 Ew en artikel 8.11 van de Netcode Elektriciteit [1] als netbeheerder verplicht is om een aansluiting binnen een redelijke termijn te realiseren. Volgens [appellante] volgt uit de toepasselijke regelgeving dat deze ‘redelijke termijn’ achttien weken, in elk geval maximaal 52 weken bedraagt, en zijn beide termijnen inmiddels verstreken.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen met betrekking tot het [project II] toegewezen en die met betrekking tot het [Project I] afgewezen. De proceskosten zijn vanwege die uitkomst gecompenseerd. De voorzieningenrechter overwoog in het kader van [Project I] dat Liander heeft gesteld dat de twee in de omgeving aanwezige AVP’s vol zijn, dat een extra AVP moet worden aangelegd, dat zij daarvoor nog geen geschikte locatie heeft kunnen vinden en dat zij daarover sinds augustus 2023 opnieuw in gesprek is met de gemeente Noordwijk (hierna: de Gemeente). Liander heeft verder aangevoerd dat zij voorbereidende stappen voor een gedoogprocedure heeft genomen en dat daarna nog de nodige werkzaamheden moeten worden verricht. Bij die stand van zaken, waarbij medewerking van derden noodzakelijk is, bestaat volgens de voorzieningenrechter geen zicht op een reële termijn waarbinnen Liander de woningen op spanning kan zetten en is het gevorderde gebod niet toewijsbaar. Dit neemt echter niet weg dat Liander er alles aan moet doen om de betreffende aansluitingen op zo kort mogelijke termijn alsnog op te leveren, aldus de voorzieningenrechter.

5.Vordering in hoger beroep en verdere ontwikkelingen

5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft negen grieven tegen het vonnis aangevoerd. In hoger beroep heeft zij tevens haar eis vermeerderd door daaraan een subsidiaire vordering toe te voegen. Zij vordert nu, samengevat, dat Liander wordt veroordeeld om alsnog de aangevraagde huisaansluitingen te realiseren, “zulks tegen betaling door [appellante] van de daaraan verbonden kosten en op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat Liander daarmee in gebreke blijft en wel binnen 14 dagen, dan wel [subsidiair] een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn”, alsmede dat Liander wordt veroordeeld in de proceskosten, met wettelijke rente en nakosten en dat deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.2
Volgens [appellante] is de voorzieningenrechter ten onrechte niet uitgegaan van de toepasselijkheid van (artikel 8.11 van) de Netcode Elektriciteit en dient een aangevraagde aansluiting in geval van congestie binnen maximaal 52 weken te worden gerealiseerd (
grieven 1 tot en met 4). Verder voert [appellante] aan dat de voorzieningenrechter in het vonnis is uitgegaan van onjuiste stellingen van Liander nu tijdens het kort geding wel degelijk al zicht bestond op een locatie voor het plaatsten van een extra transformatorstation (hierna ook: trafo of trafostation) en toen dus ook zicht bestond op een reële termijn waarbinnen Liander de woningen van het [Project I] op spanning kon zetten (
grieven 7 en 8). In
grief 9keert [appellante] zich tegen de door de voorzieningenrechter uitgesproken compensatie van proceskosten.
5.3
De
grieven 5 en 6zijn gericht tegen de overwegingen in het vonnis die betrekking hebben op het [project II] . Dat project is in dit hoger beroep niet aan de orde en [appellante] heeft deze grieven tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dan ook ingetrokken.
5.4
Liander heeft tegen de grieven verweer gevoerd. Daarnaast heeft zij zich, voor zover het hof tot het oordeel zou komen dat Liander enige aansluittermijn heeft overschreden, beroepen op overmacht. Zij heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep, althans tot ongegrondverklaring, met de veroordeling van [appellante] in de proceskosten, met wettelijke rente en nakosten, en met de bepaling dat die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
5.5
Op 5 februari 2024 heeft [appellante] Liander in een
tweede kort gedinggedagvaard. Zij heeft daarbij aangevoerd dat [appellante] en haar kopers inmiddels in zodanige nood verkeren dat de tijd hen ontbreekt om het onderhavige hoger beroep af te wachten. In het tweede kort geding heeft [appellante] , samengevat en na wijziging van eis, gevorderd dat Liander, op verbeurte van een dwangsom, wordt veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van dat vonnis de aangevraagde aansluitingen en transport op het elektriciteitsnetwerk te realiseren, “zulks tegen betaling door eiseres van de daaraan verbonden kosten, bestaande uit het plaatsen van een trafo op de door de gemeente Noordwijk ter beschikking gestelde locatie, het aanbrengen van een verbinding tussen het elektriciteitsnet en de hoofdkast van het appartementengebouw, het aanbrengen van een nieuwe bekabeling tussen de hoofdkast en de meterkasten van de afzonderlijke appartementen en het aanbrengen van de meters in de meterkasten”. In haar dagvaarding vermeldt [appellante] onder meer dat de Gemeente bij e-mail van 12 september 2023 (daags na de zitting in het onderhavige kort geding) aan Liander heeft laten weten dat zij goedkeuring gaf aan de plaatsing van een trafostation op het gemeenteperceel gelegen op de hoek van de Jan van Henegouwenweg en de Karel Doormanstraat (hierna: het Hoekpunt). Volgens [appellante] bestaat er geen reden waarom Liander het trafostation hier niet alvast zou kunnen plaatsen. De financiële afwikkeling met de Gemeente kan op een later moment plaatsvinden. In dit (tweede) kort geding heeft de Gemeente zich gevoegd aan de zijde van [appellante] . [appellante] heeft de stukken van dit tweede kort geding in het onderhavige hoger beroep als bijlagen in het geding gebracht.
5.6
Bij vonnis van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5090), dat op verzoek van het hof is overgelegd, heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] in het tweede kort geding afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat uit de door Liander overgelegde planning volgt dat de werkzaamheden in week 33-36 zullen worden afgerond en dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit proces zodanig kan worden versneld dat een afronding, zoals gevorderd, binnen 30 dagen na betekening van het vonnis mogelijk is. Dit laat onverlet, aldus ook de voorzieningenrechter in het tweede kort geding, dat van Liander mag worden verwacht dat zij zich maximaal inspant om de benodigde vergroting van de transportcapaciteit en de aangevraagde huisaansluitingen zo snel mogelijk te realiseren.

6.Beoordeling in hoger beroep

Verplichtingen netbeheerder

6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat op Liander als netbeheerder op grond van artikel 16 Ew de verplichting rust (1) om een derde die daarom verzoekt op de grondslag van artikel 23 Ew te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde elektriciteitsnet (hierna: aansluitplicht) en (2) om ten behoeve van deze derde op de grondslag van artikel 24 Ew het transport van elektriciteit uit te voeren (hierna: transportplicht).
De verzochte voorziening
6.2
Onder verwijzing naar de hiervoor vermelde verplichtingen van Liander heeft [appellante] in dit hoger beroep
primairgevorderd dat Liander wordt veroordeeld tot aansluiting binnen veertien dagen (het hof begrijpt: na datum arrest) en
subsidiairbinnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn. Volgens [appellante] geldt de in artikel 23, lid 4 Ew neergelegde verplichting voor de netbeheerder om de aansluiting te realiseren “binnen een redelijke termijn” ook voor de transportplicht, zelfs als daarvoor, zoals hier, geen of onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Verder heeft [appellante] aangevoerd dat uit de toepasselijke regelgeving volgt dat voor die “redelijke termijn” een maximum aantal weken geldt.
6.3
Bij de beoordeling van de vorderingen van [appellante] neemt het hof tot uitgangspunt dat Liander niet kan worden veroordeeld tot het realiseren van aansluitingen binnen een termijn die voor haar onmogelijk is om na te komen of waarvan de nakoming met inachtneming van de omstandigheden van het geval in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd [2] . Dat laat onverlet dat [appellante] mogelijk recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van enige ‘redelijke termijn’ door Liander, maar gelet op de verzochte voorlopige voorziening is die vraag in dit kort geding niet aan de orde.
Primair: binnen veertien dagen?
6.4
Liander heeft aangevoerd dat het hoe dan ook niet mogelijk is om de aansluitingen binnen de primair verzochte termijn van veertien dagen te realiseren. Daarbij heeft zij erop gewezen dat zij pas op 14 november 2023 van de Gemeente de definitieve coördinaten met betrekking tot het Hoekpunt heeft ontvangen, dat zij pas daarna is kunnen beginnen met de werkzaamheden ten behoeve van het op dat perceel te plaatsen trafostation en dat zij bij die werkzaamheden afhankelijk is van omstandigheden die buiten haar invloedssfeer liggen.
6.5
Ten tijde van de zitting in het tweede kort geding (28 februari 2024) stelde Liander zich op het standpunt dat die werkzaamheden, mede gezien de bouwvak in week 31 tot en met 33, pas in week 36 van 2024 konden zijn afgerond. Na afloop van die zitting zijn partijen opnieuw met elkaar in overleg getreden. Dat overleg heeft geresulteerd in een e-mail van 18 maart 2024, waarin naar aanleiding van de getoonde bereidheid van de Gemeente om de vergunningenprocedure te versnellen, namens Liander aan de Gemeente en [appellante] een nieuw planningsvoorstel is gedaan. Dat voorstel komt erop neer dat het door Liander voorziene werkproces aldus wordt verkort, dat de geplande oplevering van de aansluitingen wordt vervroegd van week 36 naar week 28, dus vóór de aanvang van de bouwvak. Liander heeft bij haar voorstel in die zin een slag om de arm gemaakt dat zij ervan afhankelijk is of derden erin slagen hun bijdragen op tijd te leveren en of de benodigde kritieke
resourcesbinnen Liander zelf conform de planning beschikbaar komen.
6.6
[appellante] is niet akkoord gegaan met het nieuwe planningsvoorstel van Liander. Volgens haar is gezien de door de Gemeente toegezegde medewerking een verdere versnelling haalbaar. Zij meent dat het werkproces van Liander op zo’n manier kan worden ingekort dat de geplande oplevering van de aansluitingen kan plaatsvinden in week 20 van 2024. [appellante] wijst er in dat verband op dat de Gemeente alle benodigde vergunningen en toestemmingen inmiddels heeft verleend.
6.7
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is voorshands niet aannemelijk geworden dat een verdere versnelling van het opleveringsproces kan worden bereikt dan namens Liander is voorgesteld in de e-mail van 18 maart 2024. In de voorgestelde nieuwe planning heeft Liander rekening gehouden met (1) de versnelling die kan worden bereikt door de aanzienlijk versnelde vergunningverlening door de Gemeente en (2) de versnelling die kan worden bereikt doordat zij erin is geslaagd om het werk bij “een kleinere aannemer” onder te brengen die in staat is het werk snel uit te voeren. Met de door [appellante] genoemde omstandigheid dat de benodigde vergunningen en toestemmingen inmiddels al zijn verleend is in dit nieuwe voorstel dus al rekening gehouden. Liander heeft verder uiteengezet dat zij voor de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden afhankelijk is van de planning van de aangezochte “kleinere aannemer” en dat deze aannemer behalve het [Project I] ook andere projecten moet bedienen, waarover Liander geen zeggenschap heeft. Daarnaast heeft Liander aangevoerd dat diverse andere projecten in den lande (al enige tijd) wachten op aansluiting op het elektriciteitsnet. Terecht heeft zij in dat verband gewezen op haar wettelijke verplichting om zich te onthouden van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie zij een aansluit- en transportverplichting heeft (artt. 23, lid 3 en 24, lid 3 Ew). Voor Liander bestaat daarom ook geen mogelijkheid om haar aannemers te gebieden het [Project I] met voorrang op te pakken. Dat zou immers ten koste gaan van andere projecten die op aansluiting wachten en dus op een schending van de verplichting van Liander om voor alle aanvragers een gelijk speelveld aan te houden.
6.8
Gelet op de door Liander geschetste omstandigheden kan naar voorlopig oordeel van het hof van haar in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de aangevraagde huisaansluitingen realiseert binnen veertien dagen na de datum van dit arrest, zoals primair gevorderd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de in eerste aanleg ingediende vordering van [appellante] met betrekking tot het [Project I] terecht heeft afgewezen. De daartegen gerichte grieven van [appellante] slagen dus niet.
Subsidiair: binnen een door het hof te bepalen termijn?
6.9
Het hof ziet om meerdere redenen aanleiding om Liander te veroordelen om de voor het [Project I] aangevraagde huisaansluitingen te realiseren binnen de door [appellante] in hoger beroep alsnog subsidiair verzochte ‘in goede justitie te bepalen termijn’. In de eerste plaats geldt dat [appellante] tijdig, dat wil zeggen een jaar vóór de geplande opleveringsdatum van het [Project I] , aan Liander heeft verzocht om de voor dat project benodigde elektriciteitsaansluitingen te verzorgen. Daarnaast rust op Liander de wettelijke verplichting om die aansluitingen te realiseren en het daarvoor benodigde transport te verzorgen, terwijl Liander daarin monopolist is en [appellante] dus geen mogelijkheid heeft om een andere partij te verzoeken om aansluiting op het elektriciteitsnet. Verder moet er in het licht van de voor de aansluitplicht geldende “redelijke termijn” van worden uitgegaan dat op Liander de inspanningsverplichting rust om de aangevraagde aansluitingen, ook in geval van congestie, binnen een zo snel als redelijkerwijs mogelijke termijn te realiseren. Ten slotte heeft in dit geval met het oog op de toezeggingen van de Gemeente, het inmiddels gereedgekomen trafostation en de door Liander gevonden ‘kleinere aannemer’ te gelden dat week 28 kan worden gezien als redelijkerwijs haalbaar, zij het onder de voorwaarden en met het voorbehoud zoals weergegeven in de e-mail van Liander van 18 maart 2024.
6.1
Het hof zal Lander daarom veroordelen om de voor het [Project I] aangevraagde huisaansluitingen te realiseren binnen de termijn, onder de voorwaarden en met het voorbehoud als door Liander vermeld in haar e-mail aan [appellante] van 18 maart 2024. Het hof ziet geen reden om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
Conclusie en proceskosten
6.11
Het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis van 25 september 2023 slaagt niet. De in hoger beroep vermeerderde vordering zal worden toegewezen als hierna vermeld.
6.12
Partijen zijn over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld, zodat het hof aanleiding ziet om ook de proceskosten van het hoger beroep te compenseren.

7.Beslissing

Het hof:

  • Bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 25 september 2023;
  • Veroordeelt Liander om de voor [Project I] aangevraagde huisaansluitingen te realiseren binnen de termijn, onder de voorwaarden en met het voorbehoud als genoemd in het e-mailbericht van 18 maart 2024 van (de raadsman van) Liander aan (de raadsman van) [appellante] ;
  • Wijst het in hoger beroep anders of meer gevorderde af;
  • Compenseert de proceskosten van het hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen daarvan de eigen kosten draagt;
  • Verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.A.M. van Waesberghe, J.J. Dijk en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 8 juni 2023, kenmerk ACM/UIT/594445 tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, onder a, juncto 32, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 betreffende de aansluitvoorwaarden elektriciteit en de aansluittermijn voor kleinverbruikers.
2.Verg: Hoge Raad 21 mei 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5738, NJ 1977/73, m.nt. G.J. Scholten (Oosterhuis/Unigro).