ECLI:NL:RBDHA:2024:5090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/09/660411 / KG ZA 24-70
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot realisatie van aansluitingen op elektriciteitsnetwerk in kort geding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisende partij] en Liander N.V., waarbij de vordering van [eisende partij] tot realisatie van 24 huisaansluitingen op het elektriciteitsnetwerk werd afgewezen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Lasschuit, had Liander N.V. gedagvaard omdat de aansluitingen voor een nieuwbouwproject aan [Straatnaam 1] te [plaats 2] niet tijdig waren gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de werkzaamheden binnen de gevorderde termijn van 30 dagen konden worden uitgevoerd. Liander had aangegeven dat er eerst een uitbreiding van de transportcapaciteit moest plaatsvinden, wat niet binnen de gevraagde termijn mogelijk was. De Gemeente Noordwijk, die zich aan de zijde van de eiseres had gevoegd, had ook geen bezwaar tegen de voeging, maar Liander betwistte het belang van de Gemeente bij de voeging. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eisende partij] afgewezen, omdat niet was aangetoond dat Liander niet voldoende voortvarend had gehandeld. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de eiseres en de Gemeente, die hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/660411 / KG ZA 24-70
Vonnis in kort geding van 11 april 2024
in de zaak van
[eisende partij]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. D.G. Lasschuit te Leiden,
tegen:
LIANDER N.V.te Arnhem,
gedaagde,
advocaten mrs. R.W. de Vlam en A. Mahmoud te Amsterdam,
waarin zich aan de zijde van eiseres heeft gevoegd:
GEMEENTE NOORDWIJKte Noordwijk,
advocaat mr. W. Lever te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisende partij] ’, ‘Liander’ en ‘de Gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 februari 2024, met producties 1 tot en met 18;
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties 1 tot en met 7;
- de akte van [eisende partij] houdende overlegging productie 19 en wijziging van eis;
- de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 22;
- de brief van mr. Lasschuit van 27 februari 2024, met producties 20 en 21;
- de brief van mr. Lasschuit van 27 februari 2024, met productie 22;
- de op 28 februari 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eisende partij] , Liander en de Gemeente pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden tot 28 maart 2024 om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot afspraken te komen. [eisende partij] en de Gemeente hebben op 25 maart 2024 gevraagd vonnis te wijzen. Liander heeft bij e-mail van 26 maart 2024 bericht dat het gaat zoals [eisende partij] het wil. Vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.Het incident tot voeging

2.1.
De Gemeente heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van [eisende partij] . [eisende partij] heeft ter zitting verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Liander heeft zowel bij incidentele conclusie van antwoord als ter zitting bezwaar gemaakt tegen de voeging. Volgens Liander heeft de Gemeente geen belang bij voeging, omdat de uitkomst van deze kortgedingprocedure geen consequenties heeft voor de rechtspositie van de Gemeente. Na een korte schorsing van de zitting heeft de voorzieningenrechter de incidentele vordering van de Gemeente toegewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat is voldaan aan de in artikel 217 Rv geformuleerde vereisten voor voeging. De Gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van een voor [eisende partij] ongunstige uitspraak in dit geding. De Gemeente is immers eigenaar van de grond waarop door Liander een transformatorstation mag worden geplaatst en de Gemeente is er inmiddels door zowel de kopers van de appartementen als Liander op aangesproken dat dit transformatorstation tot op heden niet is geplaatst. Daarmee heeft de Gemeente voldoende gesteld om het vereiste belang bij de gevorderde voeging te kunnen aannemen. Daarnaast staan de eisen van een goede procesorde niet aan toewijzing van de incidentele vordering in de weg. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat de gevorderde voeging aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
[eisende partij] houdt zich onder meer bezig met het aannemen van bouwwerken op het gebied van de burgerlijke- en utiliteitsbouw. Liander houdt zich bezig met het beheer en de exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water.
3.2.
[eisende partij] heeft het nieuwbouwproject ‘ [het Project] ’ aan [Straatnaam 1] te [plaats 2] gerealiseerd, bestaande uit 23 woonappartementen met bijbehorende parkeergarage en bergingen. De op 1 september 2023 geplande oplevering van dit project heeft tot op heden geen doorgang kunnen vinden als gevolg van het feit dat de op 21 september 2022 door [eisende partij] bij Liander aangevraagde 24 huisaansluitingen voor elektriciteit nog niet zijn gerealiseerd.
3.3.
[eisende partij] heeft Liander bij brief van 20 juli 2023 gesommeerd de huisaansluitingen uiterlijk op 1 september 2023 te realiseren en, voor het geval niet (tijdig) aan die sommatie wordt voldaan, Liander uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming aansprakelijk gesteld voor alle schade die [eisende partij] en de 23 individuele kopers daardoor lijden en nog zullen lijden.
3.4.
Liander heeft bij e-mail van 4 augustus 2023 in reactie op de sommatiebrief van 20 juli 2023 aan [eisende partij] bericht dat het elektriciteitsnet ter plaatse zijn capaciteitsgrens heeft bereikt, waardoor er onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is en netuitbreiding dient plaats te vinden. In deze e-mail geeft Liander te kennen dat een netuitbreiding, waarbij onder meer een extra algemeen voedingspunt (AVP) gerealiseerd moet worden, de nodige tijd vergt en dat zij al enige tijd met de Gemeente in overleg is over een geschikte locatie voor dit AVP. Daarbij heeft Liander vermeld dat als de werkzaamheden en het verkrijgen van de benodigde materialen volgens planning verlopen, de netuitbreiding door middel van plaatsing van een transformatorstation naar verwachting op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 kan plaatsvinden, maar dat aan die verwachting geen rechten kunnen worden ontleend.
3.5.
[eisende partij] heeft Liander bij dagvaarding van 25 augustus 2023 in kort geding gedagvaard. In die procedure vorderde [eisende partij] onder meer een veroordeling van Liander om de 24 huisaansluitingen alsnog te realiseren. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vordering bij vonnis van 25 september 2023 afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:
3.6.
[eisende partij] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 25 september 2023. Op dit hoger beroep is nog niet beslist.
3.7.
Bij e-mail van 12 september 2023 heeft de Gemeente aan [eisende partij] bericht dat zij Liander een locatievoorstel heeft gedaan voor de plaatsing van een transformatorstation ten behoeve van het project [het Project] . Daarbij gaat het om een aan de Gemeente in eigendom toebehorend stuk grond op de hoek van de [Straatnaam 1] met de [Straatnaam 2] te [plaats 2] . Op 14 november 2023 heeft de Gemeente de exacte coördinaten van dit stuk grond aan Liander verstrekt.
3.8.
Liander is met de Gemeente in onderhandeling getreden over de vestiging van een eeuwigdurend opstalrecht op het door de Gemeente voor de plaatsing van het transformatorstation aangewezen stuk grond. Deze onderhandelingen hebben niet tot overeenstemming geleid. Liander heeft inmiddels een verzoek ingediend bij de minister van Infrastructuur en Waterstaat tot het opleggen van een gedoogplicht. In het kader van de gevoerde onderhandelingen heeft de Gemeente Liander verzocht om vooruitlopend op het bereiken van overeenstemming over een opstalrecht c.q. de beslissing op het aan de minister gedane verzoek direct tot plaatsing van het transformatorstation over te gaan.
3.9.
Bij e-mail van 23 februari 2024 heeft Liander als volgt aan [eisende partij] bericht:
“Woensdag a.s. ontmoeten wij elkaar wellicht op de rechtbank in Den Haag. Liander kan helaas niet aan uw vorderingen voldoen. Desalniettemin stel ik u graag op de hoogte van de huidige planning. De verwachting is dat de trafo in week 35/36 van dit jaar zal worden geplaatst en ingepast en dat aangevraagde aansluitingen in [het Project] dan meteen daarna op spanning kunnen worden gezet. Voor de goede orde merk ik hierbij op dat lopende gedoogprocedure in dit verband niet van belang is omdat Liander de trafo in dit geval ook zal plaatsen als er nog geen gedoogbeschikking is.”

4.Het geschil

4.1.
[eisende partij] vordert, daarbij gesteund door de Gemeente, na wijziging van eis – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Liander op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis op kosten van [eisende partij] alsnog de gevraagde aansluitingen en transport op het elektriciteitsnetwerk te realiseren, bestaande uit a) het plaatsen van een transformatorstation op de daartoe door de Gemeente ter beschikking gestelde locatie, b) het aanbrengen van een verbinding tussen het elektriciteitsnet en de hoofdkast van het appartementengebouw, c) het aanbrengen van nieuwe bekabeling tussen de hoofdkast en de meterkasten van de afzonderlijke appartementen en d) het aanbrengen van de meters in de meterkasten, een en ander met veroordeling van Liander in de proceskosten.
4.2.
Daartoe voert [eisende partij] – samengevat – het volgende aan. In het vonnis van 25 september 2023 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Liander er alles aan dient te doen om de betreffende aansluitingen alsnog op een zo kort mogelijke termijn op te leveren. Aan die opdracht heeft Liander zich niet gehouden, nu zij zes maanden na het beschikbaar stellen door de Gemeente van een locatie nog altijd niet tot plaatsing van het benodigde transformatorstation is overgegaan. Van het door Liander gestelde tekort aan transportcapaciteit is volgens [eisende partij] geen sprake en daarom moet worden uitgegaan van een termijn van 18 weken voor het realiseren van de aansluitingen en het bijbehorende transport. Ook als wel sprake is van een tekort aan transportcapaciteit, geldt volgens [eisende partij] een termijn van maximaal 52 weken voor het realiseren van de aansluitingen en het bijbehorende transport. Aan geen van beide termijnen is voldaan. Volgens [eisende partij] is inmiddels sprake van onwil van en machtsmisbruik door Liander, nu Liander de huidige situatie uitsluitend in stand laat met het doel om tegen gunstigere voorwaarden bij de Gemeente een opstalrecht te bedingen. Liander trekt zich daarbij volgens [eisende partij] de belangen van de kopers van de appartementen op geen enkele wijze aan. Pas onder druk van deze kortgedingprocedure is Liander volgens [eisende partij] in beweging gekomen. Daarbij heeft Liander zich ten onrechte op overmacht beroepen. Volgens [eisende partij] kan het gevorderde binnen de gevorderde termijn van 30 dagen door Liander worden gerealiseerd.
4.3.
Liander voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Vooropgesteld wordt dat partijen van mening verschillen over de vraag binnen welke termijn Liander gehouden was om het transport en de huisaansluitingen na de daartoe op 21 september 2022 door [eisende partij] ingediende aanvraag te realiseren. [eisende partij] heeft zich daarbij onder verwijzing naar bepalingen uit de Elektriciteitswet en de Netcode Elektriciteit primair op het standpunt gesteld dat hiervoor een termijn van achttien weken gold en subsidiair een termijn van maximaal 52 weken, hetgeen Liander op haar beurt heeft weersproken. Deze discussie tussen partijen behoeft in het kader van dit kort geding niet te worden beslecht. Het antwoord op de vraag of Liander tot nu toe voldoende voortvarend te werk is gegaan, kan mogelijk een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of Liander door [eisende partij] en/of de appartementseigenaren aansprakelijk kan worden gehouden voor haar/hen geleden schade als gevolg van het feit dat de beoogde opleverdatum van [het Project] van 1 september 2023 niet is gehaald. In deze procedure ligt die vraag niet ter beantwoording voor. [eisende partij] vordert in deze procedure immers geen schadevergoeding maar het realiseren van zowel het transport van elektriciteit als de huisaansluitingen op het elektriciteitsnet ten behoeve van [het Project] binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis.
5.2.
Hoewel partijen dus van mening van mening verschillen over de vraag binnen welke termijn zowel het transport als de aansluitingen na het moment van aanvraag dienden te worden gerealiseerd, is tussen hen niet in geschil dat Liander daartoe thans zo snel mogelijk dient over te gaan. Het meest verstrekkende verweer van Liander is dat het transport niet binnen de gevorderde termijn van 30 dagen kan worden gerealiseerd, omdat sprake is van een gebrek aan transportcapaciteit (congestie) op het desbetreffende deel van het elektriciteitsnetwerk. Er dient volgens Liander eerst een netuitbreiding plaats te vinden. Daartoe dient volgens haar een nieuw transformatorstation te worden geplaatst en vervolgens dient een elektriciteitsnet naar en vanuit dat station te worden aangelegd. Liander heeft onderstaand overzicht overgelegd van de werkzaamheden die volgens haar in dat verband dienen te worden uitgevoerd, met daarbij een indicatie van het moment waarop die werkzaamheden zullen zijn afgerond. Daarbij heeft Liander benadrukt dat geen van die werkzaamheden kan worden versneld.
5.3.
[eisende partij] heeft zich bij dagvaarding op het standpunt gesteld dat van een tekort aan transportcapaciteit geen sprake is. Dat standpunt heeft zij in het licht van de gemotiveerde betwisting door Liander onvoldoende onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisende partij] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het transport binnen de gevorderde termijn van 30 dagen door Liander kan worden gerealiseerd. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat niet is gesteld of gebleken dat Liander werkzaamheden heeft opgesomd, die niet behoeven te worden verricht. De voorzieningenrechter gaat voor wat betreft de nog te verrichten werkzaamheden dus uit van de juistheid van dit overzicht. Vervolgens is de vraag of deze werkzaamheden binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het vonnis (ervan uitgaande dat het vonnis direct na het wijzen wordt betekend) door Liander kunnen worden uitgevoerd.
5.4.
Die vraag kan in het kader van dit kort geding niet bevestigend worden beantwoord. Uit de door Liander overgelegde planning volgt dat de werkzaamheden in week 33-36 zullen worden afgerond. Het lag op de weg van [eisende partij] om aannemelijk te maken dat die planning niet klopt en dat de werkzaamheden veel sneller, dat wil zeggen binnen de door haar gevorderde termijn van 30 dagen, kunnen worden afgerond. [eisende partij] is daarin niet geslaagd. [eisende partij] heeft vooral benadrukt dat tijdswinst kan worden behaald door gebruik te maken van een transformatorstation dat eerder door Liander in een ander deel van [plaats 2] is geplaatst. Liander heeft echter op haar beurt gemotiveerd betwist dat gebruik kan worden gemaakt van een te verplaatsen transformatorstation. Volgens haar worden transformatorstations op maat voor een specifieke locatie gemaakt. In het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure kan niet worden vastgesteld dat dit verweer geen hout snijdt. Bovendien lijkt de discussie over het verplaatsen van een reeds geplaatst transformatorstation inmiddels achterhaald door het feit dat Liander ter zitting heeft verklaard dat het specifiek door haar voor de door de Gemeente aangewezen locatie bestelde transformatorstation inmiddels beschikbaar is. [eisende partij] heeft er daarnaast op gewezen dat Liander de benodigde vergunning voor het plaatsen van het transformatorstation al veel eerder bij de Gemeente had kunnen aanvragen, nu de Gemeente al in september 2023 de locatie voor het plaatsen van het transformatorstation bekend heeft gemaakt. Of deze vergunning eerder had kunnen worden aangevraagd kan in dit kort geding in het midden blijven. Niet ter discussie staat dat voor het plaatsen van het transformatorstation een vergunning is vereist en dat die vergunning op dit moment nog niet is verleend. De Gemeente heeft ter zitting toegezegd dat zij de vergunningsaanvraag van Liander met de nodige spoed zal behandelen, hetgeen concreet betekent dat de vergunning naar verwachting binnen twee in plaats van acht weken kan worden verleend. De voorzieningenrechter heeft Liander vervolgens gevraagd of dit betekent dat het gehele door haar beschreven proces zes weken kan worden versneld. Liander heeft dit weersproken en daarbij heeft zij verwezen naar haar interne werkprocessen, die zich volgens haar niet laten versnellen. In het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden dat die versnelling wel tot de mogelijkheden behoort. De voorzieningenrechter heeft Liander ter zitting tevens uitvoerig bevraagd over de mogelijkheden om het proces op andere manieren te versnellen. Uitkomst hiervan was dat de mogelijkheden daartoe er niet dan wel beperkt lijken te zijn. In ieder geval is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat het proces – zoals [eisende partij] stelt – zodanig kan worden versneld dat een afronding binnen 30 dagen na betekening van het vonnis mogelijk is. Bij gebreke van andere voldoende aannemelijk gemaakte concrete mogelijkheden om het proces van uitbreiding van de transportcapaciteit te versnellen, moet dan ook worden aangenomen dat – mede bezien in het licht van de door Liander gestelde beschikbare inzet van personeel en de omvang van haar overige klantenbestand – sprake is van een reële en gebruikelijke planning. Deze planning is vanzelfsprekend met de nodige onzekerheden omgeven. Dit maakt dat er evenmin voldoende aanknopingspunten zijn om in goede justitie een termijn te bepalen waarbinnen Liander het gevorderde dient te realiseren. Uiteraard laat het voorgaande onverlet dat van Liander mag worden verwacht dat zij zich maximaal inspant om benodigde vergroting van de transportcapaciteit en vervolgens de 24 huisaansluitingen zo snel mogelijk te realiseren.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eisende partij] in zijn geheel moet worden afgewezen. Voor zover [eisende partij] betoogt dat de vordering tot het realiseren van de 24 huisaansluitingen op dit moment toewijsbaar is zonder dat een uitbreiding van de transportcapaciteit is gerealiseerd, dient dit betoog te worden gepasseerd. Niet valt in te zien wat het belang van [eisende partij] is bij toewijzing van uitsluitend die vordering. Zonder transportcapaciteit op deze aansluitingen kunnen de appartementen immers niet worden opgeleverd. Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. Liander heeft recht op de door haar aangevraagde aansluitingen, voorzien van de benodigde transportcapaciteit, en evident is dat zij groot belang heeft bij spoedige realisatie daarvan, maar dit belang weegt niet op tegen het belang van Liander, die als netbeheerder de netintegriteit en –stabiliteit dient te bewaken en te borgen.
5.6.
De overige stellingen en weren behoeven bij deze stand van zaken geen (verdere) bespreking. [eisende partij] en de Gemeente zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Er bestaat geen aanleiding voor het uitspreken van een reële proceskostenveroordeling. Daartoe is van belang dat niet kan worden geconcludeerd dat [eisende partij] zich met het voeren van deze kortgedingprocedure schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht. Er zal dan ook aansluiting worden gezocht bij de gangbare forfaitaire tarieven.
5.7.
De proceskosten van Liander worden begroot op:
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,--

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eisende partij] en de Gemeente hoofdelijk in de proceskosten van € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisende partij] en de Gemeente niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.
mw