ECLI:NL:GHDHA:2024:761
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak en verzoek om vergoeding van immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2019 vastgesteld op € 269.000, wat leidde tot bezwaren van belanghebbende. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 maart 2024. De Heffingsambtenaar diende een taxatierapport in, waaruit bleek dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende vorderde ook een vergoeding voor immateriële schade vanwege de verlenging van de procedure. Het Hof oordeelde dat de vertraging voornamelijk te wijten was aan de handelwijze van de gemachtigde van belanghebbende, en wees het verzoek om schadevergoeding af. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak correct was vastgesteld.