ECLI:NL:GHDHA:2024:740
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een voertuig
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) werd verminderd. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had een naheffingsaanslag van € 1.369 ontvangen, welke door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar was verminderd tot € 1.364. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en droeg de Inspecteur op de naheffingsaanslag te verminderen op basis van een historische nieuwprijs van € 80.754 en een handelsinkoopwaarde van € 37.156, rekening houdend met schade aan het voertuig.
De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de kern van het geschil draaide om de vraag of de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht had verminderd. De Inspecteur betoogde dat de herleidingsmethode die door de belanghebbende werd voorgestaan niet in overeenstemming was met de Wet BPM. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 was de Inspecteur aanwezig, maar de belanghebbende en haar gemachtigde verschenen niet.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de Rechtbank de naheffingsaanslag ten onrechte had verminderd. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag in de uitspraak op bezwaar eerder te laag dan te hoog was vastgesteld en dat er geen reden was om deze verder te verlagen. De herleidingsmethode werd door het Hof eveneens verworpen, en het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de Inspecteur werd in het gelijk gesteld.