ECLI:NL:GHDHA:2024:714

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/61
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep bij niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van [X-1] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, maar had het verschuldigde griffierecht van € 548,00 niet betaald. De rechtbank had eerder op 13 december 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De belanghebbende stelde dat hij de betalingsherinnering niet had ontvangen en dat er geen verschoonbare omstandigheden waren die de niet-betaling konden rechtvaardigen. Het Hof oordeelde dat de verzending van de betalingsherinnering per post het vermoeden van ontvangst rechtvaardigde. De gemachtigde van de belanghebbende had de ontvangst van de betalingsherinnering betwist, maar het Hof concludeerde dat de gemachtigde de betalingsherinnering op 7 maart 2023 had afgehaald bij een PostNL-punt. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het griffierecht niet was voldaan. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/61

Uitspraak van 5 maart 2024

in het geding tussen:
[X] B.V., thans:
[X-1] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 december 2022, nummer SGR 21/5894.

Procesverloop in hoger beroep

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Belanghebbende heeft op 23 november 2023, 8 december 2023, 9 januari 2024 en 23 januari 2024 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft ter zitting een brief, met dagtekening 16 januari 2024 en een daaraan gehechte volmacht overgelegd.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2024. Belanghebbende is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 1 februari 2023 is een nota griffierecht verzonden aan het adres van de gemachtigde: [postadres] . De nota griffierecht vermeldt onder meer:
“U heeft een beroepschrift ingediend.
In verband daarmee is een griffierecht verschuldigd van € 548,00. Het bedrag moet uiterlijk op 01-03-2023 zijn bijgeschreven op rekening: (…)
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, kan uw beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard; dat wil zeggen dat uw beroepschrift niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.
(…)”
2.2.
De betalingsherinnering ter zake van de eerder verzonden nota griffierecht is op 2 maart 2023 per aangetekende post verzonden aan het voornoemde adres van de gemachtigde. De betalingsherinnering vermeldt:
“Uit onze administratie blijkt dat u nog niet heeft voldaan aan mijn uitnodiging om het griffierecht te betalen. Het nog te betalen bedrag is € 548,00.
Ik deel u nu mee dat u het bedrag binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet hebben overgemaakt op rekening: (…)
Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde bankrekening, loopt u het risico dat uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaard wordt. Hierna krijgt u geen nieuwe gelegenheid om het griffierecht te betalen.
(…)”
Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen en aan het dossier toegevoegde informatie is deze betalingsherinnering op 7 maart 2023 afgehaald bij een PostNL-punt en is voor ontvangst getekend.
2.3.
Uit de administratie van het Hof blijkt dat het verschuldigde griffierecht van € 548 niet is voldaan.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid in hoger beroep
3.1.
Op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 8:108 en 8:109, Awb, wordt van de indiener van het hogerberoepschrift griffierecht geheven. De termijn voor betaling van het griffierecht bedraagt vier weken, welke aanvangt met ingang van de dag na die van verzending van de nota griffierecht. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, wordt het hoger beroep nietontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2.
Belanghebbende stelt dat voor de indiening van een verzoek een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit (artikel 8:88 Awb) op grond van artikel 8:94, lid 2, Awb geen griffierecht is verschuldigd. Het Hof kan belanghebbende daarin niet volgen. De uitzondering van artikel 8:94, lid 2, Awb geldt voor zover hier van belang alleen indien het verzoek wordt gedaan
gedurendehet hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit (artikel 8:91, lid 1, Awb) en dus niet bij het
instellenvan hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit. De vrijstelling van griffierecht voor het verzoek om schadevergoeding geldt dus slechts indien dit een bijkomend verzoek is tijdens een (hoger) beroep, waarvoor reeds griffierecht is verschuldigd. Hiermee wordt voorkomen dat nogmaals griffierecht moet worden betaald (Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 53).
3.3.
Het verschuldigde griffierecht is niet voldaan (2.3). Vast staat dat de gemachtigde van belanghebbende in de betalingsherinnering is gewezen op de mogelijkheid dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig is overgemaakt.
3.4.
De gemachtigde stelt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, omdat hij de betalingsherinnering niet heeft ontvangen. De gemachtigde voert daarvoor aan dat de handtekening die onder het kopje ‘ontvanger’ op de van PostNL ontvangen zendingsgegevens van ‘Track & Trace’ is geplaatst voor de ontvangst van de betalingsherinnering, niet van hem is.
3.5.
Het Hof stelt voorop dat de verzending van een stuk per post het vermoeden rechtvaardigt van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Nu de gemachtigde de ontvangst van de door het Dienstencentrum Rechtspraak verzonden betalingsherinnering betwist, ligt het op zijn weg om dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de gemachtigde aanvoert de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705, BNB 2021/97).
3.6.
De door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie rechtvaardigt het vermoeden dat het poststuk met betalingsherinnering op 7 maart 2023 op regelmatige wijze is aangeboden op het PostNL-punt waar de postbus van de gemachtigde, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, zich bevindt.
3.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gemachtigde het poststuk met de betalingsherinnering heeft afgehaald bij het PostNL-punt. Tijdens de zitting van het Hof is een kopie van de ‘Track & Trace’-gegevens van PostNL aan de gemachtigde verstrekt. Hieruit volgt dat de handtekening voor de ontvangst van het poststuk is geplaatst op 7 maart 2023 om 08:40 uur. Dit komt overeen met de gang van zaken die door de gemachtigde ter zitting is geschetst. Hij heeft verklaard dat hij iedere ochtend rond 08.30 uur zijn post ophaalt bij het PostNLpunt. Voordat hij zijn post ontvangt dient de gemachtigde, naar hij ter zitting heeft gesteld, ten overstaan van een medewerker van de Primerawinkel waar zijn postbus zich bevindt, zich te legitimeren, waarna hij op een digitaal scherm tekent voor ontvangst.
3.8.
Het Hof ziet daarom geen reden eraan te twijfelen dat de gemachtigde, en niet een ander, heeft getekend voor de ontvangst van de betalingsherinnering. Daarbij neemt het Hof tevens in aanmerking dat de aangetekende betalingsherinnering niet is terugontvangen door het Hof. De stelling dat het uiterlijk van de handtekening/paraaf op de kopie van de ‘Track & Trace’-gegevens van PostNL afwijkt van de handtekening/paraaf die de gemachtigde op al zijn ingediende dossierstukken zet, maakt voormeld oordeel niet anders. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het praktisch onmogelijk is om op het kleine digitale scherm van PostNL een gelijkende handtekening/paraaf te zetten.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hoger beroep op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, Chr.Th.P.M. Zandhuis en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.