ECLI:NL:GHDHA:2024:684

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
27 april 2024
Zaaknummer
200.321.525/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budgetten door VGZ Zorgkantoor B.V. wegens onrechtmatige zorgverlening door AAA Scenario Zorg en Flex Sorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van persoonsgebonden budgetten (PGB) door VGZ Zorgkantoor B.V. van appellanten, die als bestuurders en feitelijk leidinggevenden van AAA Scenario Zorg en Flex Sorg verantwoordelijk werden gehouden voor onrechtmatige zorgverlening aan budgethouders. De rechtbank Rotterdam had eerder in een vonnis van 12 oktober 2022 de vordering van VGZ toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat de appellanten onrechtmatig hadden gehandeld door PGB-gelden te declareren voor zorg die niet of niet adequaat was geleverd. De appellanten betwistten de toerekenbaarheid van hun handelen en voerden aan dat VGZ niet tijdig had gereageerd, waardoor de vordering zou zijn verjaard. Het hof oordeelde dat VGZ voldoende bewijs had geleverd van de onrechtmatige besteding van de PGB-gelden en dat de appellanten persoonlijk ernstig verwijtbaar hadden gehandeld. De vordering van VGZ werd in hoger beroep toegewezen tot een bedrag van € 354.011,25, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de appellanten in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.321.525/01
Zaaknummer rechtbank : 613676 HA ZA 21/160
arrest van 9 april 2024
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

2. [appellant 2] ,
beiden wonende in [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellante 1] c.s.,
advocaat: mr. T.J. Roest Crollius,
tegen
VGZ Zorgkantoor B.V.,
gevestigd in Arnhem,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VGZ,
advocaat: mr. G.D. Bosman.

1.Waar het in deze zaak over gaat

Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellante 1] c.s. aan budgethouders toegekende persoonsgebonden budget (hierna te noemen: PGB) moeten (terug)betalen aan VGZ.

2.Het procesverloop

2.1.
Bij exploot van 6 januari 2023 zijn [appellante 1] c.s. in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 12 oktober 2022.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens houdende akte vermindering van eis, met producties.
2.3.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
In eerste aanleg vorderde VGZ, samengevat, [appellante 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen:
tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan haar een bedrag van € 358.467,03 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan haar de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 3.958,39 inclusief btw te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
in de proceskosten.
VGZ vorderde dat deze veroordelingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad werden verklaard.
3.2.
VGZ heeft aan de door haar gevorderde hoofdsom, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [appellante 1] c.s. als professioneel zorgverleners
primairtoerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de verbintenissen die voor hen voortvloeiden uit de zorgovereenkomsten met de budgethouders of onrechtmatig hebben gehandeld jegens de budgethouders,
subsidiaironrechtmatig hebben gehandeld jegens VGZ,
meer subsidiair[appellante 1] c.s. ongerechtvaardigd zijn verrijkt met door VGZ uitbetaalde pgb-gelden.
3.3.
[appellante 1] c.s. hebben betwist dat zij toerekenbaar zijn tekortgeschoten ten opzichte van de budgethouders of onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van de budgethouders of VGZ. Ook hebben zij betwist dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt.
3.4.
Bij eindvonnis van 12 oktober 2022 heeft de rechtbank de vordering van VGZ tot betaling van de hoofdsom toegewezen op de subsidiair door VGZ aangevoerde grondslag.
3.4.1.
Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen.
[appellante 1] c.s. hebben onrechtmatig gehandeld jegens VGZ, omdat – nu [appellante 1] c.s. niet zijn ingegaan op de uitgebreide bevindingen in het rapport van Veiligheidszaken – vast staat dat de door de budgethouders bij AAA Scenario Zorg en Advies B.V. (hierna te noemen: AAA ) en Flex Sorg B.V. (hierna te noemen: Flex Sorg)
ingekochte zorg niet verantwoord kon worden, omdat deze zorg niet, of slechts in veel beperktere mate dan door AAA en Flex Sorg voorgespiegeld, is geleverd. Uit het in zoverre niet betwiste onderzoek van Veiligheidszaken volgt dat [appellante 1] c.s. zich met de administratie binnen AAA en Flex Sorg bezighielden, de contacten met VGZ onderhielden, de facturaties verzorgden, de besteding van de PGB’s verantwoordden en de PGB’s van de budgethouders beheerden. Door te handelen zoals zij hebben gedaan, hebben AAA en Flex Sorg in strijd gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid die van hen jegens VGZ mocht worden verwacht. [appellante 1] c.s. waren in de periode waar het om gaat bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van AAA en Flex Sorg. [appellante 1] c.s. vertegenwoordigden AAA en Flex Sorg en zijn PGB-gelden blijven verstrekken waar in de gegeven omstandigheden geen recht op bestond. Daarvan treft hen een persoonlijk ernstig verwijt, zodat zij daarvoor aansprakelijk zijn jegens VGZ. Het beroep op verjaring slaagt niet, omdat [appellante 1] c.s. geen concrete feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat VGZ eerder dan na de uitvoering van het onderzoek van Veiligheidszaken (welk onderzoek was afgerond in 2018) bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en Flex Sorg en haar bestuurders. VGZ heeft [appellante 1] c.s. ruimschoots binnen de verjaringstermijn van 5 jaar (ex artikel 3:310 BW) aansprakelijk gesteld. De schade die VGZ heeft geleden door het handelen van [appellante 1] c.s. bestaat uit de door VGZ aan de budgethouders uitgekeerde PGB-gelden, namelijk een bedrag van € 358.497,03.
3.4.2.
Ook de door VGZ gevorderde wettelijke rente heeft de rechtbank toegewezen. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van uitbetaling van de PGB-gelden, omdat dit door [appellante 1] c.s. niet gemotiveerd is betwist en dit het moment is waarop de gelden als gevolg van het jegens VGZ persoonlijk ernstig verwijtbaar maatschappelijk onzorgvuldig handelen van [appellante 1] c.s. uit het vermogen van VGZ zijn geraakt, terwijl [appellante 1] c.s. wisten dat daar geen door de budgethouders correct te verantwoorden (kwalitatief verantwoorde) zorg tegenover zou komen te staan.
3.4.3.
De door VGZ gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft de rechtbank afgewezen, omdat VGZ niet heeft onderbouwd dat werkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.

4.De vordering en het verweer in hoger beroep

4.1.
[appellante 1] c.s. vorderen dat het hof het vonnis van de rechtbank van 12 oktober 2022 vernietigt en de vorderingen van VGZ alsnog afwijst, met veroordeling van VGZ in de proceskosten.
4.2.
VGZ heeft - na wijziging van haar eis tot een bedrag in hoofdsom van € 354.011,25 - geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante 1] c.s. in hun hoger beroep, althans afwijzing van hun grieven als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [appellante 1] c.s. in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

5.De feiten

5.1.
De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan, aangevuld met de volgende eveneens vaststaande feiten.
5.2.
Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep relevant, om het volgende:
Partijen
5.3.
VGZ is een zorgkantoor als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna te noemen: ABWZ). In die hoedanigheid is zij belast met (onder meer) de uitvoering en controle van de subsidieregeling uit de AWBZ betreffende het PGB.
5.4.
[appellante 1] c.s. zijn partners en voerden in het verleden als bestuurder en/of feitelijk leidinggevende zorgondernemingen waarbij meerdere vennootschappen betrokken waren, waaronder AAA en (haar dochteronderneming) Flex Sorg. [appellante 1] en [appellant 2] zijn ieder (na elkaar) bestuurder en feitelijke leidinggevende van zowel AAA als Flex Sorg geweest in de periode 2011-2014.
5.5.
Zowel AAA als Flex Sorg zijn failliet verklaard en uitgeschreven uit het handelsregister.
Achtergrond: het PGB onder de tot 1 januari 2015 geldende AWBZ
5.6.
Onder de tot 1 januari 2015 geldende AWBZ kon een persoon die zorg behoefde een aanvraag indienen tot het verlenen van zorg onder de AWBZ bij het orgaan dat daarover besliste. Dat orgaan nam vervolgens een indicatiebesluit. Daarin werd bepaald of een persoon voor zorg onder de AWBZ in aanmerking kwam en, zo ja, voor welke zorg en voor welke periode. Een zorgbehoevende die beschikte over een indicatiebesluit waaruit bleek dat hij recht had op zorg, kon zorg in natura krijgen dan wel een PGB aanvragen bij een zorgkantoor. Het zorgkantoor besloot aan de hand van het indicatiebesluit of een PGB werd toegekend en hoe hoog het PGB diende te zijn (de toekenningsbeschikking). Met het PGB kon de zorgbehoevende (de budgethouder) zelf zorg inkopen.
5.7.
Aan de verstrekking van het PGB zijn voor de budgethouder voorwaarden verbonden. Zo dient sprake te zijn van kwalitatief verantwoorde zorg, dient een zorgovereenkomst te worden gesloten met de zorgverlener en dienen de declaraties van de zorg een overzicht te bevatten van de dagen waarop de zorg verleend is, het uurtarief van de zorgverlener, het aantal te betalen uren en de naam van de zorgverlener. Daarnaast diende de budgethouder de uitgaven die uit het PGB werden voldaan elk half jaar te verantwoorden aan het zorgkantoor aan de hand van een verantwoordingsformulier. Na afloop van een kalenderjaar of bij het eindigen van het PGB verstrekte het zorgkantoor een jaarafrekening aan de budgethouder.
5.8.
De AWBZ kende verschillende soorten zorg, de zogenaamde “functies”. Voor zover hier relevant, ging het om de volgende (zorg)functies:
Persoonlijke verzorging (PV): hulp nodig bij de dagelijkse verzorging. Bijvoorbeeld: douchen, aankleden, scheren, pillen innemen of naar de wc gaan.
Verpleging: medische hulp. Bijvoorbeeld: wondverzorging, het toedienen van medicijnen of injecteren.
Begeleiding individueel en begeleiding groep (BGIND, BEG-I, BEG-GR): bijvoorbeeld ondersteuning om de dag te structureren en om beter de regie te kunnen voeren over het leven van die persoon. Daarnaast kan sprake zijn van dagbesteding (met een groep) of hulp bij het huishouden.
Kortdurend Verblijf (logeeropvang; KV): bijvoorbeeld wanneer iemand niet meer zelfstandig kan wonen vanwege bijvoorbeeld ernstige vergeetachtigheid of ingeval continu toezicht nodig is.
5.9.
Een budgethouder is primair verantwoordelijk voor het zelf organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het PGB met zich meebrengt. Wanneer een budgethouder niet kon verantwoorden hoe de PGB door hem of haar was besteed, ging VGZ veelal over tot het terugvorderen van de niet goed verantwoordde gelden. Dit kon anders zijn in het geval de budgethouder te goeder trouw had gehandeld, omdat de oorzaak van de terugvordering bij een derde lag (de zogenaamde goede trouw-regeling).
De budgethouders waar het in deze procedure over gaat
5.10.
AAA en Flex Sorg hebben zorgcontracten gesloten met, voor zover hier relevant, de volgende personen:
Mevrouw [persoon 1]
De heer [persoon 2]
Mevrouw [persoon 3]
De heer [persoon 4]
De heer [persoon 5]
Mevrouw [persoon 6]
De heer [persoon 7]
De heer [persoon 8]
De heer [persoon 9]
Mevrouw [persoon 10]
Mevrouw [persoon 11]
De heer [persoon 12]
Mevrouw [persoon 13]
Mevrouw [persoon 14] .
(hierna gezamenlijk te noemen: de budgethouders).
Het onderzoek naar de rechtmatigheid van de besteding van de PGB’s
5.11.
De afdeling Veiligheidszaken van de Coöperatie VGZ UA (hierna te noemen: Veiligheidszaken) heeft voor VGZ een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van de PBG’s van 15 budgethouders in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014. In de door Veiligheidszaken naar aanleiding van dit rechtmatigheidsonderzoek opgestelde “Onderzoeksrapportage Z12 023B (AAA Scenario Zorg & Advies B.V.)” is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“[…]1. Inleiding
De afdeling Veiligheidszaken heeft signalen over AAA Scenario Zorg & Advies B.V. en haar dochteronderneming Flex Sorg B.V. ontvangen. Daarnaast is bekend dat de ondernemingen in maart 2014 geconfronteerd zijn met een strafrechtelijk onderzoek in verband met mogelijke pgb fraude. Sinds maart 2014 liggen de ondernemingen daarom geheel stil. […]

2.Samenvatting

Tijdens ons onderzoek hebben wij geconstateerd dat er sprake is van fraude in de vorm van het niet leveren van de verantwoorde uren zorg en zorgfuncties door AAA Scenario Zorg & Advies. De zorg zoals omschreven in de documenten die ten behoeve van de verantwoordingen zijn aangeleverd, komt niet overeen met de zorg die volgens verklaringen van budgethouders daadwerkelijk zou zijn geleverd. De aangeleverde urenlijsten geven, zo blijkt uit de verklaringen van de budgethouders, geen juist beeld van de mate waarin de zorg die daadwerkelijk geleverd zou moeten zijn. Bovendien zit er een discrepantie tussen de op de urenlijsten en facturen vermelde bedragen. Voor de totaalbedragen op de urenlijsten geldt dat deze structureel hoger zijn dan de daadwerkelijk in rekening gebrachte bedragen. Het heeft er alle schijn van dat de urenlijsten en bijbehorende facturen fictief zijn opgemaakt, geen juist beeld geven van de feitelijke situatie maar in plaats daarvan zijn gebaseerd op de voorschotten van het zorgkantoor.
Op de aangeleverde urenlijsten staan voor budgethouders uren geschreven terwijl die niet geleverd kunnen zijn door detentie of emigratie van de budgethouder. De aangegeven uren op de urendeclaraties kunnen in een aantal gevallen dus onmogelijk geleverd zijn. Verschillende zorgfuncties zijn geheel niet geleverd of in het geval van de begeleiding die in sommige gevallen wel gedeeltelijk geleverd zou zijn, is het onmogelijk om vast te stellen in welke mate en op welke manier dit feitelijk is geweest. Er zijn valselijk opgestelde documenten aangeleverd met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren.
Een aantal budgethouders verklaren dat AAA Scenario Zorg & Advies B.V. in het geheel geen zorg heeft geboden aan hen. Dit is tegenstrijdig met de gedane verantwoordingen en de onderliggende documenten, namelijk dat volgens de informatie hierop zorg is geleverd aan deze budgethouders. Dit versterkt het vermoeden dat het pgb werd gebruikt om o.a. voor budgethouders een woonruimte beschikbaar te stellen en het wekelijkse leefgeld te betalen. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de budgethouders het beheer van hun pgb, bankrekening en DigiD volledig bij AAA Scenario Zorg & Advies B.V. hadden belegd. Zonder dat budgethouders hier weet van hadden of er zich bewust van waren, is namens hen een pgb aangevraagd en/of een bankrekening geopend. Meerdere budgethouders verklaren dat ten behoeve van het verkrijgen van het pgb handtekeningen zijn vervalst en misbruik is gemaakt van hun persoonsgegevens. […]
6. Onderzoeksresultaten
Tijdens het onderzoek hebben wij meerdere opvallendheden en tegenstrijdigheden geconstateerd tussen de administratie, de verklaringen van de budgethouders en de overige informatie.
➢ De zorg zoals omschreven in de documenten die ten behoeve van de verantwoordingen zijn aangeleverd, komt niet overeen met de zorg die volgens verklaringen van budgethouders
daadwerkelijk zou zijn geleverd.
➢ De aangeleverde urenlijsten geven, zo blijkt uit de verklaringen van de budgethouder, geen juist beeld van de mate waarin de zorg die daadwerkelijk geleverd zou moeten zijn. Bovendien zit er een discrepantie tussen de op de urenlijsten en facturen vermelde bedragen. Voor de totaalbedragen op de urenlijsten geldt dat deze structureel hoger zijn dan de daadwerkelijk in rekening gebrachte bedragen. Het heeft er alle schijn van dat de urenlijsten en bijbehorende facturen fictief zijn opgemaakt, geen juist beeld geven van de feitelijke situatie maar in plaats daarvan zijn gebaseerd op de voorschotten van het zorgkantoor.
➢ Het signaal dat twee begeleiders bij AAA Scenario Zorg & Advies B.V. in dienst zouden zijn en daarnaast twee bestuursleden actief zouden zijn strookt niet met het aantal op de urenlijsten vermelde uren.
➢ Op de aangeleverde urenlijsten staan voor budgethouders uren geschreven terwijl die niet geleverd kunnen zijn door detentie of emigratie van de budgethouder.
➢ Een aantal budgethouders verklaren dat AAA Scenario Zorg & Advies B.V. in het geheel geen zorg heeft geboden aan hen. Dit is tegenstrijdig met de gedane verantwoordingen en de onderliggende documenten, namelijk dat volgens de informatie hierop zorg is geleverd aan deze budgethouders. Dit versterkt het vermoeden dat het pgb enkel werd gebruikt om voor budgethouders een woonruimte beschikbaar te stellen en het wekelijkse leefgeld te betalen.
➢ De werkzaamheden die een aantal budgethouders aangeven (zoals het werken in de bouw,
verhuizingen en budgethouders vervoeren) zijn niet te kwalificeren als zorg in de vorm van begeleiding individueel of begeleiding groep die volgens de verantwoording door AAA Scenario Zorg & Advies B.V. zou zijn geleverd.
➢ Uit het onderzoek is gebleken dat de budgethouders het beheer van hun pgb, bankrekening en DigiD volledig bij AAA Scenario Zorg & Advies B.V. hadden belegd. Zonder dat budgethouders hier weet van hadden of er zich bewust van waren, is namens hen een pgb aangevraagd en een bankrekening geopend.
➢ Meerdere budgethouders verklaren dat ten behoeve van het verkrijgen van het pgb handtekeningen zijn vervalst en misbruik is gemaakt van hun persoonsgegevens.
Wij hebben vastgesteld dat AAA Scenario Zorg & Advies B.V. en mevrouw V. ten behoeve van de verantwoording valselijk opgestelde documenten hebben aangeleverd met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren. Budgethouders hadden de administratie aan AAA Scenario Zorg & Advies B.V. overgelaten. Mevrouw V. beheerde de pgb's en had tevens voor verschillende budgethouders de bankrekeningen (middels een volmacht) en bankpassen in beheer. AAA Scenario Zorg & Advies B.V. heeft zorg
gefactureerd en verantwoord die onmogelijk geleverd kan zijn en zich daarbij schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Concluderend stellen wij ons op het standpunt dat AAA Scenario Zorg & Advies B.V. en mevrouw V. hebben gefraudeerd met de pgb's van de 15 onderzochte budgethouders. […]”
Brieven aan de budgethouders over het rechtmatigheidsonderzoek
5.12.
In augustus 2018 zijn de budgethouders schriftelijk op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek en zijn zij in de gelegenheid gesteld om (in het kader van wederhoor) te reageren op de bevindingen van uit het rechtmatigheidsonderzoek (door middel van de “bevindingenbrief”).
5.13.
In december 2018 zijn de budgethouders vervolgens op de hoogte gesteld van de conclusie van het rechtmatigheidsonderzoek (door middel van de “maatregelenbrief”). Uit deze brieven volgt dat Veiligheidszaken het standpunt inneemt dat AAA en [appellante 1] hebben gefraudeerd met de PGB van de budgethouders.
5.14.
In maart 2020 heeft VGZ de budgethouders medegedeeld dat zij van oordeel is dat AAA verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onrechtmatige besteding van, en het frauduleus handelen met, hun PGB en dat de PGB moet worden terugbetaald door de budgethouders. Voor zover hier relevant, heeft VGZ op dat moment verder het volgende aan de budgethouders kenbaar gemaakt:
“[…] Omdat uw zorgverlener heeft gefraudeerd met uw pgb, heeft u een vordering op uw
zorgverlener.
Omdat wij vinden dat u te goeder trouw bent en niet wist dat de handelwijze van uw
zorgverlener tot onrechtmatigheden leidde, willen wij daarom het bedrag niet bij u,
maar bij uw zorgverlener terugvorderen. Indien u aan de voorwaarden van het te goeder
trouw project voldoet, dan neemt het zorgkantoor deze vordering van u over en verhaalt
deze op uw zorgverlener. U hoeft de vordering dannietzelf te betalen. […]”
Brieven aan [appellante 1] over het rechtmatigheidsonderzoek
5.15.
Bij brief van 6 november 2018 heeft Veiligheidszaken [appellante 1] geïnformeerd over de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek en is zij in de gelegenheid gesteld daarop te reageren en enkele specifieke vragen te beantwoorden. [appellante 1] heeft op deze brief niet gereageerd.
5.16.
Bij brief van 14 december 2018 heeft Veiligheidszaken het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek aan [appellante 1] kenbaar gemaakt.
Aansprakelijkheidstelling
5.17.
Bij brief van 3 november 2020 heeft VGZ (althans haar advocaat) [appellante 1] c.s. aansprakelijk gesteld in hun hoedanigheid van bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van AAA en Flex Sorg voor de vorderingen van VGZ betreffende de PGB’s die door VGZ aan de budgethouders zijn betaald en aan [appellante 1] c.s. zijn doorbetaald.
De strafrechtelijke procedure tegen [appellante 1] c.s.
5.18.
[appellante 1] c.s. zijn naar aanleiding van aangiftes van budgethouders strafrechtelijk vervolgd voor valsheid in geschrift en andere feiten.
5.19.
Bij arresten van 16 februari 2023 van het gerechtshof Den Haag zijn [appellante 1] c.s. ieder veroordeeld tot een gevangenisstraf en taakstraf en zijn zij ontzet uit het recht tot uitoefening van een beroep in de zorgverlening, wegens valsheid in geschrifte. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op de -hierboven genoemde- budgethouders [persoon 10] , [persoon 5] en [persoon 6] .
5.20.
Tegen deze arresten is geen cassatieberoep ingesteld door [appellante 1] c.s.

6.De beoordeling in hoger beroep

Uitgangspunten
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de budgethouders primair zelf verantwoordelijk zijn voor het organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het PGB met zich meebrengt. Ook is tussen partijen niet in geschil dat VGZ in dit geval (eerst) de budgethouders heeft aangesproken voor terugbetaling van PGB-gelden wegens onrechtmatige besteding van PGB-gelden.
6.2.
Nu VGZ AAA en Flex Sorg, althans [appellante 1] c.s. als bestuurders c.q. de feitelijke leidinggevenden van deze ondernemingen, verantwoordelijk houdt voor de onrechtmatige besteding van PGB-gelden, wenst VGZ de gelden niet op hen maar op [appellante 1] c.s. te verhalen. De rechtbank heeft de vordering van VGZ op deze – subsidiaire – grondslag toegewezen.
De omvang van het hoger beroep
6.3.
Volgens [appellante 1] c.s. heeft de rechtbank (samengevat) ten onrechte overwogen dat van de juistheid van het rapport van Veiligheidszaken moet worden uitgegaan (grief 1) en dat vaststaat dat de door de budgethouders ingekochte zorg niet verantwoord kon worden, omdat deze zorg niet of in beperktere mate is geleverd (grief 2). Zij betwisten in dat verband de juistheid van het rechtmatigheidsrapport van Veiligheidszaken en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de budgethouders die daarin zijn opgenomen. Volgens [appellante 1] c.s. hebben de budgethouders er juist belang bij om de schuld bij iemand anders dan henzelf te leggen. De rechtbank heeft daarom ook ten onrechte overwogen dat door AAA en Flex Sorg onrechtmatig is gehandeld jegens VGZ (grief 3) en dat aan [appellante 1] c.s. een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake de benadeling van VGZ (grief 4). De rechtbank heeft volgens hen verder ten onrechte overwogen dat geen sprake is van verjaring (grief 5). Ten onrechte is volgens hen dan ook beslist dat VGZ schade lijdt tot een bedrag van € 358.497,03 (grief 6) en dat de wettelijke rente over dit bedrag toewijsbaar is vanaf de betaaldata van de PGB-gelden (grief 7).
6.4.
VGZ vordert op dit moment van [appellante 1] c.s. nog een bedrag van
€ 354.011,25 (na vermindering van haar eis in hoger beroep).
Stelplicht en bewijslast
6.5.
Het hof stelt voorop dat op grond van de hoofdregel in artikel 150 Rv op VGZ de last rust voldoende te stellen en bij voldoende betwisting de aan haar vordering ten grondslag liggende feiten en omstandigheden te bewijzen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat van VGZ niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van [appellante 1] c.s. en VGZ daar geen toegang toe heeft. Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van [appellante 1] c.s. om in het kader van hun betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij VGZ aanknopingspunten verschaffen voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling.
Is geen (goede) zorg verleend aan de budgethouders?
6.6.
Het hof stelt voorop dat [appellante 1] c.s. niet betwisten dat zij de PGB’s van alle hiervoor genoemde budgethouders hebben beheerd. [appellante 1] c.s. zijn echter van mening dat AAA en/of Flex Sorg wel degelijk (goede of juiste) zorg hebben verleend aan de budgethouders, en dat zij – voor zover deze verantwoordingplicht op hen rustte – deze zorg ook hebben verantwoord. De vraag die daarom eerst ter beantwoording voorligt is of geen (goede) zorg is verleend/geleverd aan de budgethouders. Voor het antwoord op deze vraag is relevant of de volgens [appellante 1] c.s. verleende/geleverde zorg, wel of niet kan worden geplaatst binnen de (zorg)functies van de AWBZ.
6.7.
Ter beantwoording van de vraag of geen (goede) zorg is verleend aan de budgethouders – en ook niet is verantwoord – maakt het hof onderscheid tussen de budgethouders [persoon 10] , [persoon 6] en [persoon 5] en de overige budgethouders.
[persoon 10] , [persoon 6] en [persoon 5]
de strafrechtelijke veroordelingen en dwingende bewijskracht
6.8.
VGZ heeft onder verwijzing naar de strafrechtelijke arresten van het hof Den Haag van 16 februari 2023 onderbouwd dat door [appellante 1] c.s. is gefraudeerd met PGB van de budgethouders [persoon 10] , [persoon 6] en [persoon 5] .
6.9.
Artikel 161 Rv bepaalt het volgende: “
Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit.” De bewezenverklaarde feiten in deze strafrechtelijke arresten over [appellante 1] c.s. in relatie tot de budgethouders [persoon 10] , [persoon 6] en [persoon 5] , hebben dus dwingende bewijskracht in deze civiele procedure. De arresten zijn namelijk in kracht van gewijsde gegaan en op tegenspraak gewezen. Het hof verwijst naar de bewezenverklaring in de strafvonnissen in eerste aanleg onder rechtsoverweging 4.3. voor zowel [appellante 1] als [appellant 2] (producties 308 en 309 bij de dagvaarding in eerste aanleg).
6.10.
Voor deze zaak is van belang dat bewezen is verklaard dat AAA
- ten aanzien van [persoon 10] in de periode 10 maart 2011 tot en met 31 december 2011 en ten aanzien van [persoon 5] in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 in verantwoordingsformulieren voor PGB/PGB-AWBZ een te hoog uitbetaald bedrag en/of totaalbedrag is vermeld, terwijl in werkelijkheid dit vermelde bedrag en/of dit totaalbedrag lager had(den) moeten zijn in verband met geen en/of minder aan die budgethouder verleende zorg, in/op dat/die verantwoordingsformulier(en) voor verleende zorg bij soorten hulpverlening PV en/of BGIND en/of KV en/of BEG-I en/of BEG-GR (zie hiervoor rechtsoverweging 5.8.) zijn aangekruist, terwijl in werkelijkheid deze soort(en) hulpverlening niet of minder was/waren verleend, en/of in/op dat/die verantwoordingsformulier(en) voor verleende zorg een handtekening is gezet van betreffende budgethouder of ouder van betreffende budgethouder, terwijl in werkelijkheid deze niet hebben/heeft ondertekend;
- in urenoverzichten d.d. 30 maart 2012 en 2 januari 2012 inzake [persoon 5] , een aantal uren geleverde zorg is opgegeven, terwijl dit in werkelijkheid niet is geleverd;
- in facturen afkomstig van AAA d.d. 30 maart 2012 en 2 januari 2012 inzake [persoon 5] , waarin/-op een grote hoeveelheid en/of een bedrag aan geleverde zorg is vermeld, terwijl dit in werkelijkheid niet is verleend/geleverd,
waarbij het oogmerk bestond om voormelde geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en waaraan [appellante 1] en [appellant 2] feitelijk leiding hebben gegeven.
6.11.
Uit voorgaande bewezenverklaringen volgt dat aan [persoon 10] en [persoon 5] geen (goede) zorg is verleend door AAA en dat [appellante 1] en [appellant 2] daar leiding aan hebben gegeven. Ten aanzien van budgethouder [persoon 6] zijn strafrechtelijk geen feiten vastgesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat geen (goede) zorg is verleend. De vraag of geen (goede) zorg is verleend aan [persoon 6] zal daarom bij de andere budgethouders worden behandeld.
6.11.1.
[appellante 1] c.s. hebben in hun memorie van grieven nog gesteld dat ten aanzien van [persoon 5] voldoende verantwoording is afgelegd; ook hebben zij verwezen naar productie 125 bij dagvaarding in eerste aanleg (zijnde het verantwoordingsformulier zoals bedoeld in de voornoemde strafvonnissen (feit 1 sub g van de bewezenverklaringen)). Zonder verdere toelichting hebben zij daarnaast verwezen naar de producties 126 t/m 129 bij dagvaarding in eerste aanleg. Wat betreft [persoon 10] hebben [appellante 1] c.s. in hun memorie van grieven nog gesteld dat AAA en/of Flex Sorg [persoon 10] zeer intensief hebben begeleid en dat de terugvordering van VGZ zou zijn gebaseerd op het laten verlopen, en vervolgens niet tijdig aanvragen, van een nieuwe indicatie.
6.11.2.
Uit het verweer van [appellante 1] c.s. volgt niet dat (en op welk moment) wel zorg zou zijn verleend aan [persoon 10] en/of [persoon 5] . De conclusie is daarom dat [appellante 1] c.s. onvoldoende hebben betwist dat de door VGZ teruggevorderde PGB gelden over het jaar 2012 onterecht zou zijn. Het hof gaat er dan ook vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouders [persoon 10] en [persoon 5] is verleend.
De overige budgethouders:
het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek
6.12.
De feiten in de strafrechtelijke uitspraken over [appellante 1] c.s. zijn gebaseerd op conclusies ten aanzien van (enkel) de voornoemde twee budgethouders waarvoor zorg werd gedeclareerd door AAA en/of Flex Sorg. Die conclusies hebben geen betrekking op de overige budgethouders (namelijk: [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 7] , [persoon 6] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 11] , [persoon 12] , [persoon 13] en [persoon 14] ).
6.13.
VGZ heeft (ook) ten aanzien van deze overige budgethouders een eigen rechtmatigheidsonderzoek laten verrichten. Dit onderzoek is (zoals hiervoor al is overwogen) uitgevoerd door Veiligheidszaken en door hen gedocumenteerd in een rapport.
6.14.
De grieven van [appellante 1] c.s. zijn – ten aanzien van de door AAA en Flex Sorg geleverde zorg – terug te voeren op de stellingen dat binnen AAA en Flex Sorg de budgethouders overal bij waren betrokken en dat door hen kwalitatief goede zorg werd verleend (en verantwoord) richting de zorgkantoren, waaronder VGZ. Daarbij benadrukken [appellante 1] c.s. dat geen sprake is van onafhankelijk onderzoek, dat de verklaringen van de budgethouders onbetrouwbaar zijn, mede gelet op het belang dat zij (de budgethouders) zelf hebben bij de uitkomst van het onderzoek en dat VGZ haar eigen rol onderbelicht laat; zo was er immers een zogenaamd Bewust Keuze Gesprek.
6.15.
Het hof overweegt dat het bezwaar van [appellante 1] c.s. gericht tegen het rapport van Veiligheidszaken, niet kan leiden tot afwijzing van de vordering van VGZ. Het verweer dat geen sprake is (geweest) van onafhankelijk onderzoek, is namelijk te algemeen om te kunnen leiden tot de conclusie dat het onderzoek niet kan worden gebruikt als onderbouwing van de vordering van VGZ. De volgende overwegingen leiden tot dit oordeel.
6.16.
[appellante 1] c.s. hebben niet gemotiveerd waarom een onderzoek zou moeten worden gedaan door een onafhankelijke instantie. Andere concrete relevante bezwaren, bijvoorbeeld tegen de objectiviteit of zorgvuldigheid waarmee het rechtmatigheidsonderzoek zou zijn uitgevoerd door Veiligheidszaken, hebben [appellante 1] c.s. niet naar voren gebracht. Het enkele feit dat een interne afdeling van VGZ het onderzoek heeft verricht, maakt niet dat dit onderzoek niet gebruikt zou kunnen worden in de beoordeling van het geschil tussen partijen. Naar het oordeel van het hof is in het onderzoeksrapport van Veiligheidszaken voldoende toegelicht hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden en welke gegevens wel en niet zijn gebruikt. Ook zijn de onderzochte onderwerpen relevant, zijn de bevindingen logisch en is het rapport inzichtelijk.
6.17.
[appellante 1] c.s. hebben verder naar voren gebracht dat de budgethouders er belang bij hebben om hun eigen rol met betrekking tot het verantwoorden van de PGB-gelden onderbelicht te laten. [appellante 1] c.s. hebben echter niet toegelicht welke onderdelen van de verklaringen blijk zouden geven van dit eigen belang. Een dergelijke toelichting mocht wel worden verwacht van [appellante 1] c.s., gelet op hun stelling (in de memorie van grieven onder randnummer 5.) dat de budgethouders een bijzondere categorie cliënten vormden. De budgethouders waren volgens [appellante 1] c.s. namelijk vrijwel allemaal personen met een verstandelijke beperking en stevige problematiek op het gebied van psychisch welbevinden en verslavingen. Het gaat om mensen die eigenlijk niet op eigen benen kunnen staan, leven in het moment van de dag en niet of slechts moeilijk op detailniveau kunnen reproduceren wat er in het verleden is gebeurd rond administratieve processen in het kader van de PGB en de zorgverlening. Het hof zal de verklaringen van de budgethouders beschouwen tegen deze achtergrond. Dat de budgethouders de hiervoor genoemde specifieke kenmerken hebben, betekent echter niet dat de verklaringen van de budgethouders niet betrouwbaar zouden kunnen zijn vanwege een eigen belang dat zij daarin zouden hebben.
6.18.
Zoals uit de volgende overwegingen zal blijken, is voor het hof met name relevant wat de budgethouders verklaard hebben over de wijze waarop [appellante 1] c.s. met de budgethouders en de aan hen door VGZ verstrekte gelden omgingen. Zo verklaren de budgethouders onder meer dat zij niet op de hoogte waren van het feit dat [appellante 1] c.s. PGB voor hen hadden aangevraagd en beheerden, dat zij hun financiën hebben overgelaten aan [appellante 1] c.s. en daarbij in de meeste gevallen ook hun bankgegevens (waaronder bankpassen en pincodes) aan [appellante 1] hadden gegeven. Deze handelswijze strookt onder andere met het door [appellante 1] c.s. benoemde kenmerk dat de budgethouders ‘niet op eigen benen kunnen staan’. De verklaringen hierover betreffen geen details over de in het verleden gevoerde administratie inzake de besteding van de PGB-gelden, maar zien op de gang van zaken zoals de budgethouders die zich in grote lijnen kunnen herinneren. [appellante 1] c.s. hebben dan ook onvoldoende toegelicht welk deel van de verklaringen van de budgethouders in het rapport onbetrouwbaar zouden zijn.
6.19.
Het hof is zich er dus van bewust dat de budgethouders een belang hebben bij het uitgangspunt dat zij te goeder trouw worden beschouwd, maar dit belang is onvoldoende om het gehele rapport terzijde te leggen. In zoverre falen de grieven.
6.20.
Wat betreft de door [appellante 1] c.s. benoemde eigen rol van VGZ, overweegt het hof het volgende. Uit de verslagen van de Bewust Keuze Gesprekken komt het beeld naar voren dat de budgethouder de besteding van de PGB-gelden (geheel) overliet aan AAA en/of Flex Sorg. Gelet op de stelling van [appellante 1] c.s. dat de budgethouders niet op eigen benen konden staan en de budgethouders tijdens deze gesprekken aan VGZ hebben gemeld dat zij het beheer geheel uit handen hebben gegeven aan AAA en/of Flex Sorg, behoefde VGZ naar het oordeel van het hof op dat moment geen nader onderzoek te doen naar de bekwaamheid van de budgethouder. Het enkele feit dat PGB is toegekend, betekent namelijk nog niet dat vervolgens ook daadwerkelijk (goede) zorg is verleend aan de budgethouder. Die vraag kon op dat moment nog helemaal niet worden beoordeeld, omdat het Bewust Keuze Gesprek het startmoment markeerde voor het (gaan) besteden (en vervolgens verantwoorden) van PGB-gelden. Waarom de stelling van VGZ dat überhaupt geen kwalitatief juiste zorg is verleend niet zou stroken met haar opstelling ten opzichte van de budgethouders, heeft [appellante 1] c.s. verder niet toegelicht. Voor zover [appellante 1] c.s. bedoelen dat een nadere, meer intensieve controle van verantwoordingsformulieren niet meer in de rede lag of hoefde worden verwacht, hadden zij dit rechtsverwerkingsargument meer handen en voeten moeten geven. Nu zij dit niet hebben gedaan, kan dit argument niet tot het oordeel leiden dat de eigen rol van VGZ de oorzaak is geweest, of een rol heeft gespeeld, bij het niet of onvoldoende kunnen verantwoorden van zorg aan de budgethouders.
6.21.
Het hof zal de door [appellante 1] c.s. verder aangevoerde bezwaren tegen het onderzoek van Veiligheidszaken hierna zoveel als mogelijk per budgethouder bespreken.
[persoon 1] en [persoon 14]
omvang van de vordering
6.22.
VGZ heeft ten aanzien van mevrouw [persoon 1] in eerste aanleg een bedrag van in totaal € 5.863,60 gevorderd van [appellante 1] c.s. Ten aanzien van haar moeder, mevrouw [persoon 14] , heeft VGZ in eerste aanleg een bedrag van € 6.286,87 gevorderd. Het gaat volgens VGZ namelijk om, kort gezegd, aan deze budgethouders gefactureerde en betaalde PGB-gelden voor niet verleende zorgfuncties. Bij memorie van antwoord heeft VGZ haar vordering met betrekking tot zowel [persoon 1] als [persoon 14] verminderd met een bedrag van € 4.485,78 tot een bedrag van in totaal € 7.664,69.
6.23.
Uit de aangifte bij de politie van mevrouw [persoon 14] blijkt dat zij heeft verklaard dat zij - direct na het openen van de bankrekening bij ING omstreeks juni/juli 2011 - de gegevens daartoe, met bankpasjes (in elk geval met betrekking tot de bankrekening met nummer 757291937), heeft afgestaan aan [appellante 1] . Ook blijkt uit deze aangifte dat zij deze rekening in oktober 2011 heeft laten opheffen. Uit de aangifte blijkt dat in totaal een bedrag van € 7.664,69 aan AAA is betaald: namelijk een bedrag van € 5.993,47 op 13 juli 2011 en een bedrag van € 1.671,22 op 21 september 2011. Hoewel hieruit niet blijkt of deze betalingen betrekking hebben gehad op [persoon 1] of op een ander gezinslid, staat daarmee wel vast dat [appellante 1] c.s. die betalingen hebben gedaan. [appellante 1] c.s. hebben immers niet betwist dat zij in de periode tussen juni 2011 en oktober 2011 konden beschikken over de bankrekening (met bankpas) met nummer 757291937. Voor zover [appellante 1] c.s. menen dat eventuele onduidelijkheid over de hoogte van elk van de vorderingen voor rekening van VGZ moet komen, volgt het hof hen daarin dan ook niet. Het hof gaat er daarom vanuit dat de vordering van VGZ op [persoon 1] en [persoon 14]
€ 7.664,69 bedraagt.
6.24.
In het hiernavolgende zal het hof beoordelen of het overige verweer van [appellante 1] c.s., kan leiden tot afwijzing van dit deel van de vordering.
- ten aanzien van [persoon 1]
6.25.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 1] in de jaren 2011 en 2012 PGB verstrekt voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg. Dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.26.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 1] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] beheerde het PGB en de bankrekening (met bankpas) van de budgethouder;
  • De budgethouder heeft aangifte heeft gedaan tegen AAA wegens oplichting en heeft in dat verband – kort gezegd – verklaard dat zij nog niet ingevulde formulieren heeft ondertekend op verzoek van [appellant 2], en dat haar moeder een bankrekening moest openen bij ING bank en alle gegevens voor internet bankieren en bankpasjes moest afgeven aan [appellante 1] ;
  • Met het toegekende PGB is voor het hele gezin zorg betaald aan AAA. Er is geen urenspecificatie aanwezig waaruit blijkt op welke dagen er voor welke personen zorg zou zijn geleverd.
6.27.
[appellante 1] c.s. voeren als verweer dat laatstgenoemde specificatie er wel degelijk is (zij verwijzen daarvoor naar de laatste twee pagina’s van productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg), dat AAA of Flex Sorg helemaal nooit zijn betaald voor de zorg die zij aan de budgethouder hebben verleend en dat haar moeder ( [persoon 14] ) als wettelijk vertegenwoordiger de verantwoording had voor de ingekochte zorg.
6.28.
Het hof is van oordeel dat het verweer van [appellante 1] c.s. niet kan leiden tot afwijzing van dit deel van de vordering van VGZ. Uit de specificatie in productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg blijkt, anders dat [appellante 1] c.s. menen, niet welke zorg AAA heeft verleend aan de budgethouder. Op deze specificatie worden namelijk slechts uren en totaalbedragen vermeld, maar wordt niet inzichtelijk gemaakt welke specifieke zorgfuncties zouden zijn verleend en op welke dagen en tijdstippen. Het lag op de weg van [appellante 1] c.s. om gemotiveerd verweer te voeren tegen de stelling van VGZ dat aan de budgethouder geen geïndiceerde zorg is verleend. Dit hebben zij echter niet gedaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
- ten aanzien van [persoon 14]
6.29.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 14] in de jaren 2011 en 2012 PGB verstrekt voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.30.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 14] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • De budgethouder heeft aangifte gedaan tegen AAA wegens oplichting en heeft in dat verband – kort gezegd – verklaard dat zij nog niet ingevulde formulieren heeft ondertekend, die [appellant 2] verder zou invullen, en dat zij een nieuwe bankrekening moest openen bij ING bank. Op het moment dat zij constateerde dat er twee bedragen (€ 5.993,47 op 13 juli 2011 en een bedrag van € 1.671,22 op 21 september 2011) naar de rekening van AAA waren overgeboekt, heeft zij de rekening geblokkeerd en het restant saldo van de rekening opgenomen;
  • Met het toegekende PGB is voor het hele gezin zorg betaald aan AAA; een urenspecificatie ontbreekt;
  • AAA beheerde het PGB, de bankrekening en de bankpas van de budgethouder.
6.31.
[appellante 1] c.s. voeren als verweer dat de budgethouder de PGB-gelden ten eigen nutte zou hebben gebruikt en daarmee de nota’s van AAA niet zijn voldaan.
6.32.
Het hof is van oordeel dat het verweer van [appellante 1] c.s. niet kan leiden tot afwijzing van dit deel van de vordering van VGZ. Als onvoldoende betwist staat vast dat de bedragen die AAA heeft ontvangen van [persoon 14] – vanuit de bankrekening met nummer 757291937 – zijn overgemaakt aan AAA in de periode dat [appellante 1] de beschikking had over de bankgegevens van deze rekening. Daarmee staat vast dat AAA wel degelijk betalingen heeft ontvangen van de budgethouder en dat zijn nu juist de bedragen die VGZ in deze procedure (nog) vordert met betrekking tot budgethouders [persoon 1] en [persoon 14] (verwezen wordt naar wat daarover hiervoor al is overwogen). De stellingen van [appellante 1] c.s. zijn feitelijk onjuist. [persoon 14] heeft geen gelden behouden en voor eigen bestedingen gebruikt (zie ook rechtsoverweging 6.23.). [appellante 1] c.s. hebben verder niets gesteld waaruit blijkt dat wel degelijk (goede) geïndiceerde zorg aan de budgethouder zou zijn verleend. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 2]
6.33.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 2] in de jaren 2012 en 2013 PGB verstrekt voor de zorgfuncties Begeleiding Groep, Begeleiding Individueel, Persoonlijke verzorging en Tijdelijk verblijf. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.34.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 2] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • De budgethouder heeft meerdere budgetbeheerders gehad, maar het verzoek om [appellante 1] tot bewindvoerder te benoemen is afgewezen;
  • AAA heeft voorschotnota’s voor de budgethouder voor de levering van 24-uurszorg opgesteld over de maanden augustus en september 2013;
  • Op de urenlijsten afkomstig van AAA is het totaalbedrag structureel hoger dan werd verantwoord en zijn uren vermeld in de periode dat de budgethouder in detentie verbleef;
  • De budgethouder heeft kenbaar gemaakt niet te weten dat hij een PGB ontving en dat hij geen zorg heeft ontvangen, maar dat hij wel eten kreeg en onderdak;
  • [appellante 1] heeft voor de budgethouder een SNS bankrekening geopend; volgens de budgethouder heeft zij daarvoor zijn handtekening vervalst;
  • Hij is niet bekend met verantwoordingsformulieren. De papieren die hij heeft ondertekend heeft hij niet gelezen, omdat hij niet goed kan lezen;
  • De budgethouder heeft geen aangifte gedaan, omdat hij nu dakloos is.
6.35.
[appellante 1] c.s. voeren aan dat de zorg tijdens de periode van detentie werd voortgezet op basis van een speciale afspraak met de penitentiaire inrichting en dat de verantwoording van de besteding van het PGB bij de bewindvoerder van de budgethouder lag.
6.36.
Het hof is van oordeel dat het verweer van [appellante 1] c.s. niet kan leiden tot afwijzing van dit deel van de vordering van VGZ. Daarbij wordt vooropgesteld dat het feit dat de budgethouder een budgetbeheerder en een bewindvoerder heeft gehad, niet betekent dat niet langer beoordeeld zou hoeven worden of sprake is geweest van (goede) geïndiceerde zorg. Uit het verweer van [appellante 1] c.s. volgt niet welke zorg nu precies is verleend en voor hoeveel uur. De verantwoordingsformulieren waarnaar door [appellante 1] c.s. wordt verwezen (productie 59 en 60 bij dagvaarding in eerste aanleg), laten niet meer zien dan dat een bepaalde zorgsoort is aangekruist met vermelding van het bedrag dat daarvoor zou zijn aangewend. Op welke dagen en tijdstippen zorg is verleend, blijkt hieruit niet. Ook de speciale afspraak die zou zijn gemaakt met de penitentiaire inrichting heeft [appellante 1] c.s. niet geconcretiseerd, zodat ook uit dit verweer niet volgt welke zorg in dat kader dan specifiek zou zijn verleend aan de budgethouder. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 3]
6.37.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 3] in de jaren 2013 en 2014 PGB verstrekt voor de zorgfuncties Begeleiding Individueel, Ophoging ZZP en Persoonlijke Verzorging. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg. Dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.38.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 3] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] was contactpersoon voor de budgethouder en AAA beheerde de bankrekeningen van de budgethouder;
  • Het PGB is steeds op dezelfde dag overgemaakt naar Flex Sorg als “voorschot pgb” en er werden er bedragen aan Meta Vastgoed overgemaakt met vermelding “huur [straatnaam]”, en aan AAA onder vermelding van “maandbedrag budgetbeheer”;
  • De budgethouder ontving per week € 50,00 leefgeld en een voedselpakket en heeft met meerdere andere budgethouders samengewoond in voor hem door AAA geregelde woningen;
  • In het begin was sprake van begeleiding (schilderen, boodschappen doen en koken), maar dat veranderde naar hoogstens één keer per week een gesprek op het kantoor van AAA.
6.39.
[appellante 1] c.s. voeren aan dat binnen de beschikbare PGB’s aan de budgethouder zorg werd geleverd waar zij behoefte aan had en een indicatie voor had, dat de huisvesting niet uit het PGB werd betaald en dat zij geen documenten valselijk hebben opgesteld. Ook klopt volgens hen de vordering van VGZ niet op dit punt en zijn in het rechtmatigheidsonderzoek bepaalde uitingen van de budgethouder anders weergegeven dan door de budgethouder bedoeld is.
6.40.
Het hof stelt vast dat [appellante 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat geen (goede) geïndiceerde zorg door AAA en/of Flex Sorg aan de budgethouder is geleverd. [appellante 1] c.s. hebben namelijk niet toegelicht waar de zorg - waar de budgethouder volgens hen behoefte aan had - concreet uit bestond en op welke dagen en tijdstippen die zorg aan de budgethouder is verleend. Het mag zo zijn dat kennelijk in het begin sprake is geweest van enige vorm van begeleiding of dagverzorging in de vorm van schilderen of hulp bij koken of boodschappen, zo wordt door de budgethouder althans verklaard, maar wanneer dit dan precies (en in welke mate) heeft plaatsgehad, hebben [appellante 1] c.s. niet toegelicht. Het enkele feit dat de budgethouder 24-uurs zorg nodig zou hebben, zoals is ingevuld op het formulier in productie 82 bij dagvaarding in eerste aanleg, betekent nog niet dat dergelijke zorg ook is geleverd aan de budgethouder. VGZ heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat de vordering met betrekking tot deze budgethouder in totaal € 30.716,49 bedraagt. Dat volgt namelijk uit de Herziene jaarafrekening 2013 (er was € 28.536,88 PGB ontvangen, terwijl € 0,00 recht op PGB over 2013 bestond volgens dit overzicht) en de Jaarafrekening 2014 (€ 2.179,63 is het totaal van het ontvangen PGB dat aanvankelijk was toegekend). Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 4]
6.41.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 4] in de jaren 2011 en 2012 PGB verstrekt voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.42.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 4] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] was contactpersoon voor de budgethouder en voerde het beheer over de PGB;
  • De budgethouder heeft verklaard dat hij niet wist dat er PGB voor hem was aangevraagd en dat hij van [appellante 1] twee bankpasjes moest aanvragen, welke de budgethouder met pincode bij haar moest inleveren;
  • De budgethouder heeft deelgenomen aan activiteiten op het kantoor van AAA, zoals schilderen, tekenen of knutselen en heeft één dag in de bouw gewerkt;
  • De zorgovereenkomst met AAA vermeldt meer functies dan enkel Begeleiding Individueel en de verantwoordingen zijn afgekeurd door VGZ wegens het niet hebben ontvangen van gevraagde stukken.
6.43.
[appellante 1] c.s. hebben aangevoerd dat de budgethouder, samen met zijn vader, zelf communiceerde met het zorgkantoor.
6.44.
Het hof stelt vast dat uit productie 106 bij dagvaarding in eerste aanleg (de productie waarnaar [appellante 1] c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun verweer) volgt dat het voor de budgethouder niet duidelijk was “
wat er nu allemaal gedaan is”. De budgethouder bevestigt in zijn bezwaar - in reactie op de terugvordering van PGB-gelden door VGZ - weliswaar dat aan AAA is betaald voor de zorg die hij van hen heeft ontvangen, maar hij geeft daarbij ook aan dat hij niet weet waar het fout is gegaan. Het hof begrijpt uit deze stukken dat de budgethouder in de veronderstelling verkeerde dat hij van AAA zorg ontving die zou worden betaald met PGB-gelden, welke bedragen daarom aan AAA zijn overgemaakt. In hoeverre de door hem ontvangen zorg ook daadwerkelijk (goede) geïndiceerde zorg betrof, laat staan dat de budgethouder de verantwoording daarvoor zelf heeft gedaan, blijkt hieruit in elk geval niet. Dat blijkt ook niet uit de verdere stukken bij productie 106. Daaruit blijkt slechts dat de budgethouder actief onderzoek heeft gedaan naar het antwoord op de vraag wat er met zijn PGB is gebeurd en dat het juist AAA is geweest die hem de stukken heeft toegezonden die zij, zo volgt uit de brief van 12 juni 2013, naar het zorgkantoor zouden hebben gestuurd. Daarmee hebben [appellante 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist dat geen (goede) geïndiceerde zorg door AAA en/of Flex Sorg aan de budgethouder is geleverd; het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 7]
6.45.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 7] een PGB toegekend en verstrekt in de jaren 2013 en 2014 voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging, Begeleiding Individueel, Ophoging ZZP en Begeleiding Groep (zonder vervoer). VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.46.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 7] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • Op het aanvraagformulier is aangegeven dat er 24-uurs zorg binnen begeleid zelfstandig wonen ingekocht ging worden bij AAA en dat [appellante 1] contactpersoon is;
  • Financieel heeft de budgethouder alles uit handen gegeven aan AAA;
  • PGB-voorschot is overgemaakt aan Flex Sorg;
  • De budgethouder heeft aangifte gedaan tegen AAA en heeft daarin onder meer aangegeven dat hij papieren moest tekenen om zijn financiën te laten regelen door [appellant 2], hij zijn bankpas en DigiD-code moest inleveren, dat [appellant 2] heeft gezegd dat hij PGB ging aanvragen, hij geen zorg heeft ontvangen, maar alleen
€ 50,00 leefgeld en een voedselpakket, hij via AAA woonruimte had en 5 dagen per week in de bouw werkte (tegen geen of een geringe vergoeding).
6.47.
[appellante 1] c.s. voeren het verweer dat aan de hand van de indicatiebesluiten kan worden aangetoond dat de PGB-aanvragen daarop zijn gebaseerd (en de budgethouder zogenaamde 24-uurs zorg kreeg) en de zorgverlening en de afrekening daarvan aansluit bij de indicatie. [appellante 1] c.s. hebben deze stelling verder niet toegelicht en hebben ook niet aangevoerd welke zorg precies aan de budgethouder zou zijn verleend door AAA en/of Flex Sorg. Ook ontkennen [appellante 1] c.s. bijvoorbeeld niet dat de budgethouder te werk werd gesteld op een bouwplaats en leefgeld en een voedselpakket ontving. Zij volstaan met de vermelding dat het “een totaalpakket” betrof. Waaruit de dagbesteding, persoonlijke verzorging en individuele en groepsbegeleiding zou (hebben) bestaan, hebben [appellante 1] c.s. niet toegelicht. Uit productie 29 bij dagvaarding in eerste aanleg blijkt dat de budgethouder geen inzicht heeft in wat er met het PGB gaat gebeuren en vragen daarover niet goed kan beantwoorden. Het enkele feit dat de budgethouder op enig moment tijdens het Bewust Keuze Gesprek heeft gezegd dat AAA “
nu erg goed bevalt” (ten opzichte van eerder verkregen zorg van het Leger des Heils en Yulius), betekent – anders dan [appellante 1] c.s. aanvoeren – niet dat ook daadwerkelijk (goede) geïndiceerde zorg is verleend aan de budgethouder. In het gespreksverslag in productie 28 bij dagvaarding in eerste aanleg wordt verder enkel vermeld dat de budgetbeheerder de zaken uitvoert, de budgethouder alles uit handen geeft en dat hij daar tevreden mee is. In hoeverre de door de budgethouder genoemde tevredenheid ziet op (daadwerkelijke) door AAA verleende zorg of op het daadwerkelijk hebben ontvangen van (geïndiceerde) zorg, laat staan wanneer en op welk moment die zorg dan zou zijn verleend, blijkt niet uit dit gesprekverslag. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 6]
6.48.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 6] in het jaar 2011 PGB verstrekt voor zorgfuncties Begeleiding in uren en Begeleiding inclusief vervoer, en voor de jaren 2012 en 2013 voor de zorgfuncties Begeleiding individueel, Ophoging ZZP, Persoonlijke verzorging en Tijdelijk verblijf. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.49.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 6] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • De budgethouder heeft verklaard nooit 24 uurs zorg te hebben gehad; zij kreeg enkel wekelijks € 20,00 aan leefgeld en een voedselpakket; daarnaast kon zij op vrijdag wel eens gaan schilderen;
  • De budgethouder heeft aangegeven dat [appellant 2] het PGB beheerde, dat zij haar bankpasje moest afgeven aan [appellante 1] en dat het PGB op dezelfde dag geheel werd overgemaakt naar een rekening op naam van AAA en dat zij geen idee heeft wat er met het geld is gebeurd;
  • De budgethouder heeft verklaard dat zij de zorgovereenkomst onder druk en zonder goed te hebben gelezen heeft ondertekend en nooit een zorgplan heeft gezien.
6.50.
[appellante 1] c.s. voeren aan dat AAA de geïndiceerde zorg aan de budgethouder heeft verleend en het hen niet duidelijk is waarom VGZ is overgegaan tot terugvordering. Zij ontkennen verder dat zij zonder deugdelijke grond een bedrag van de rekening van de budgethouder aan hen hebben overgeschreven. De budgethouder is naar AAA verwezen door jeugdzorg; zij is verstandelijk gehandicapt. Ook is de budgethouder vanaf 13 mei 2013 overgestapt naar een andere zorgverlener en die heeft het PGB-budget aangewend.
6.51.
Het hof is van oordeel dat het verweer van [appellante 1] c.s. niet kan leiden tot afwijzing van dit deel van de vordering van VGZ. Uit niets blijkt namelijk welke geïndiceerde zorg AAA zou hebben verleend aan de budgethouder. Het gegeven dat de budgethouder verstandelijk gehandicapt is, zoals [appellante 1] c.s. stellen, zegt namelijk nog niets over de vraag of daadwerkelijk zorg is verleend die kwalificeert als “goede” zorg. Het lag op de weg van [appellante 1] c.s. om gemotiveerd verweer te voeren tegen de stelling van VGZ dat aan de budgethouder geen geïndiceerde zorg is verleend. Dit hebben zij echter niet gedaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 8]
6.52.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 8] in het jaar 2013 PGB verstrekt voor de zorgfuncties Begeleiding Groep, Begeleiding Individueel, Ophoging ZZP en Persoonlijke verzorging. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.53.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 8] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] is bij beschikking van de rechtbank op 30 juni 2010 benoemd tot bewindvoerder van de budgethouder; per 17 februari 2014 is een andere bewindvoerder benoemd;
  • De budgethouder heeft verklaard dat AAA alle financiële zaken voor hem heeft beheerd (waaronder internetbankieren), dat hij leefgeld en een voedselpakket kreeg en dat hij voor [appellant 2] in de bouw heeft gewerkt en schilderijen voor hem heeft gemaakt;
  • Uit de ING bankafschriften van budgethouder blijkt dat meerdere bedragen voor PGB zijn overgemaakt aan AAA en dat er geen urenlijsten of gespecificeerde facturen aanwezig zijn.
6.54.
[appellante 1] c.s. wijzen erop dat de budgethouder bekend was met ernstige psychiatrische problematiek en verslaving en dat hij bij AAA zorg heeft ingekocht die valt onder de noemer 24-uurs zorg. Volgens hen is de budgethouder bovendien tevreden over de zorg die hij heeft ontvangen.
6.55.
Het hof is van oordeel dat [appellante 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat geen (goede) geïndiceerde zorg door AAA en/of Flex Sorg aan de budgethouder is geleverd. In dit oordeel heeft het hof ook de door [appellante 1] c.s. aangehaalde productie 176 bij dagvaarding in eerste aanleg betrokken. Uit het daarin opgenomen face-to-face verslag blijkt dat de budgethouder zich niet (goed) besefte waar het aan hem toegekende PGB-budget betrekking op had (“
meneer was verward tijdens het gesprek en begreep niet waar het pgb voor bedoeld was”). In hoeverre de door de budgethouder genoemde benodigde zorg, waar hij tevreden over zou zijn, ook daadwerkelijk (goede) geïndiceerde zorg betrof zoals bedoeld in de AWBZ, blijkt in elk geval niet uit dit face-to-face verslag. Voor zover daar al sprake van was, blijkt uit deze productie ook niet wanneer die zorg dan daadwerkelijk zou zijn verleend door AAA en/of Flex Sorg. Dit oordeel wordt niet anders door het op 9 april 2013 gehouden Bewust Keuze Gesprek, aangezien in dat gesprek met [appellante 1] wordt gesproken en niet met [persoon 8] . Uit het verslag blijkt dat VGZ stil heeft gestaan bij mogelijk oneigenlijk gebruik en op dat moment noteerde dat dat niet te beoordelen viel. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 9]
6.56.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 9] in het jaar 2013 PGB verstrekt voor de zorgfuncties Begeleiding Individueel, Ophoging ZZP en Persoonlijke verzorging. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.57.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 9] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] is bij het zorgkantoor bekend als contactpersoon;
  • De budgethouder is via AAA aan een woning geholpen;
  • Volgens verklaringen van de budgethouder bestond de zorg uit gesprekken met [appellant 2], vaak over de financiën en heeft hij als dagbesteding bij een garage gewerkt;
  • AAA had de beschikking over, en beheerde, de bankrekening en inlogcodes van DigiD van de budgethouder;
  • De budgethouder heeft aangifte gedaan tegen AAA
6.58.
[appellante 1] c.s. hebben zonder enige verdere motivering gesteld dat de budgethouder behoefte had aan een breed pakket aan zorg en dit, in de vorm van 24-uurs zorg, ook heeft ontvangen. Dit verweer is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de gemotiveerde stellingen van VGZ in twijfel te kunnen trekken. Uit niets is gebleken dat de budgethouder zorg heeft gehad die overeenstemt met de indicatie zoals bedoeld in de AWBZ. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 11]
6.59.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 11] in de jaren 2011 en 2012 PGB verstrekt voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.60.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 11] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • Op het aanvraagformulier is [appellante 1] vermeld als contactpersoon en aankomend bewindvoerder;
  • De budgethouder heeft aangifte gedaan tegen AAA en daarin onder meer verklaard dat zij op verzoek van [appellante 1] een bankrekening bij ING bank heeft geopend en meteen alle papieren en bankpas aan haar heeft overgedragen, dat zij ook haar DigiD aan [appellante 1] heeft gegeven, dat zij leefgeld kreeg van AAA, dat zij niet wist dat PGB was aangevraagd en dat zij heeft gezien dat er geld is overgemaakt naar AAA onder vermelding van “pbg kwartaal 2”, maar niet weet waarvoor het geld is gebruikt.
6.61.
[appellante 1] c.s. hebben aangevoerd dat de budgethouder zelfstandig woonde en ook voor haar eigen administratie en financiën zorgde, en dat mogelijk sprake was van een vorm van bewindvoering (schuldhulpverlening). Daarnaast stellen zij dat AAA de geïndiceerde en overeengekomen zorg heeft verleend, maar nooit enig bedrag van de budgethouder hebben ontvangen.
6.62.
Uit de bij de dagvaarding in eerste aanleg gevoegde stukken, blijkt naar het oordeel van het hof dat de budgethouder niet op de hoogte was van de PGB die voor haar was aangevraagd door [appellante 1] . Ook wordt vastgesteld dat [appellante 1] de PGB heeft aangevraagd voor de budgethouder (vergelijk de brief van 4 mei 2012 van AAA in productie 223 en de brief van VGZ van 14 juni 2012 in productie 224). Het verweer dat de budgethouder de administratie en financiën zelf zou hebben verricht (of een schuldhulpverlener) en AAA helemaal geen bedragen van de budgethouder zou hebben ontvangen, slaagt daarom niet. [appellante 1] c.s. hebben verder niet weersproken dat geen sprake is geweest van (goede) geïndiceerde zorgverlening aan de budgethouder. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 12]
6.63.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 12] in de jaren 2012 en 2013 PGB verstrekt voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel, Ophoging ZZP, Persoonlijk verzorging en Verpleging. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.64.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 12] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] is als contactpersoon vermeld ten behoeve van de PGB;
  • De budgethouder heeft verklaard dat hij niet wist dat er PGB voor hem was aangevraagd;
  • De budgethouder heeft aangifte gedaan tegen AAA en onder meer verklaard dat hij een woning heeft gehuurd van [appellant 2], dat hij € 50,00 leefgeld kreeg per week, en dat [appellant 2] ervoor zou zorgen dat (ook in de periode dat hij in detentie verbleef) alle kosten betaald zouden worden.
6.65.
[appellante 1] c.s. hebben aangevoerd dat de overeengekomen en geïndiceerde zorg is geleverd door AAA en dat die zorg ook correct is verantwoord door de budgethouder. Waaruit deze zorg heeft bestaan, hebben [appellante 1] c.s. echter niet toegelicht. Dit mocht wel van hen worden verwacht gelet op het gegeven dat de budgethouder in detentie verbleef gedurende de periode waarop de PGB betrekking had. [appellante 1] c.s. hebben daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken dat geen sprake is geweest van (goede) geïndiceerde zorgverlening aan de budgethouder. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
[persoon 13]
6.66.
Volgens de toekenningsbeschikkingen is aan budgethouder [persoon 13] in de jaren 2012 en 2013 PGB verstrekt voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel, Persoonlijke verzorging en Tijdelijk verblijf. VGZ stelt zich op het standpunt dat de budgethouder geen (goede) geïndiceerde zorg heeft ontvangen van AAA en/of Flex Sorg; dit blijkt volgens haar uit het door Veiligheidszaken uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek.
6.67.
Veiligheidszaken heeft in de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek ten aanzien van budgethouder [persoon 13] , voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
  • [appellante 1] was contactpersoon en beheerder voor de PGB en door AAA zijn facturen gezonden met de omschrijving “levering van 24-uurs zorg”;
  • Er is een aparte bankrekening afgesloten voor het beheer van de PGB (en de bankpas was in bezit van AAA) en de daarop gestorte bedragen zijn direct en in zijn geheel doorgestort naar AAA;
  • De budgethouder heeft aangegeven dat er aanvankelijk zorg werd geleverd, maar dat vanaf de tweede helft van 2013 enkel nog wekelijkse gesprekken van ongeveer 15 minuten plaatsvonden om te bespreken hoe het met de budgethouder ging.
6.68.
Volgens [appellante 1] c.s. zijn grote delen van de PGB goedgekeurd door VGZ, zodat de vordering slechts grondslag kent tot een bedrag van € 4.114,82 over 2012 en
€ 11.260,58 over 2013.
6.69.
Het hof stelt vast dat aanvankelijk (in 2013) bedragen zijn goedgekeurd, maar dat uit producties 282 en 283 blijkt dat er uiteindelijk (in 2020) geen enkel bedrag is goedgekeurd door VGZ. In beide Herziene jaarrekeningen is vermeld dat € 0,00 is goedgekeurd, zodat het volledige toegekende bedrag (dat wil zeggen: € 24.033,48, zijnde het eindbedrag van de jaarrekening in 2013, en € 25.599,82, zijnde het totaal toegekende budget in 2012) door VGZ kan worden betrokken in haar vordering. [appellante 1] c.s. hebben verder niet concreet weersproken dat geen sprake is geweest van (goede) geïndiceerde zorgverlening aan de budgethouder. Het hof gaat er daarom vanuit dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouder is verleend.
Conclusie
6.70.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
6.71.
Zoals hiervoor al is overwogen volgt uit de bewezenverklaringen dat aan [persoon 10] en [persoon 5] geen (goede) zorg is verleend door AAA in de periode waar de terugvordering van VGZ van de PGB-gelden zich op richt. Uit het rechtmatigheidsonderzoek blijkt wat betreft [persoon 10] en [persoon 5] naar het oordeel van het hof ook niet dat deze zorg (wel) zou zijn verleend. Dat betekent dat wat betreft deze budgethouders niet kan worden vastgesteld dat (en welke) specifieke zorg aan hen is verleend.
6.72.
Ten aanzien van de overige budgethouders hebben [appellante 1] c.s. hun betwisting (inhoudende dat AAA en Flex Sorg wel degelijk de juiste zorg hebben verleend), in het licht van het onderzoek van Veiligheidszaken over de onjuiste verantwoordingen en gang van zaken binnen AAA en/of Flex Sorg, onvoldoende gemotiveerd. Het hof kan daarom ook wat betreft deze budgethouders niet vaststellen dat (en welke) zorg aan hen is verleend. Voor zover er wel enige zorg is verleend, is onvoldoende gebleken dat het gaat om de juiste zorg. Voor zover [appellante 1] c.s. stellen dat zij niet (meer) beschikken over de administratie van AAA en Flex Sorg, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover uit deze administratie al zou blijken welke zorg dan wel zou zijn geleverd/verleend door AAA en/of Flex Sorg, hebben [appellante 1] c.s. niet gesteld waaruit blijkt dat zij pogingen hebben ondernomen om deze administratie terug te krijgen ter onderbouwing van hun verweer of in hoeverre daaruit zou blijken dat wél (de juiste) zorg aan de budgethouders is verleend. Daar komt nog bij dat hen er niets aan in de weg stond om een contra-expertise te laten uitvoeren. Dit hebben zij echter niet gedaan, terwijl dit in de gegeven omstandigheden, en in het licht van hun betwisting van het rechtmatigheidsonderzoek dat namens VGZ is uitgevoerd, wel van hen mocht worden verwacht. Omdat [appellante 1] c.s. (met verwijzing naar wat hiervoor per budgethouder al is overwogen) ook niet concreet hebben gemaakt welke zorg dan wél specifiek is verleend aan (ieder van) de budgethouders, komt het hof tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat (goede) geïndiceerde zorg -overeenkomstig de in de AWBZ genoemde (zorg)functies- aan budgethouders is verleend voor het totaal aan uitgekeerde PGB-gelden waar het in deze procedure nog over gaat.
6.73.
Omdat niet is gebleken dat AAA en/of Flex Sorg doelmatige zorg aan de budgethouders hebben geleverd overeenkomstig de AWBZ, staat daarmee vast dat AAA en/of Flex Sorg daardoor onrechtmatig hebben gehandeld jegens VGZ. AAA en/of Flex Sorg hebben namelijk PGB’s aangevraagd voor/ten behoeve van de budgethouders, deze gelden voor hen beheerd en vervolgens besteed, althans gefactureerd, op een wijze die niet overeenstemde met de wettelijke regels daarvoor. Door op deze manier te handelen hebben AAA en/of Flex Sorg in strijd gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid die van hen jegens VGZ mocht worden verwacht.
6.74.
Het hof gaat er verder vanuit dat de door VGZ gevorderde bedragen (na wijziging van eis) juist zijn. [appellante 1] c.s. hebben namelijk - met verwijzing naar wat hiervoor per budgethouder al is overwogen - onvoldoende gemotiveerd betwist dat de schadebedragen per budgethouder onjuist zouden zijn.
De betrokkenheid van [appellante 1] c.s.
6.75.
[appellante 1] c.s. hebben aangevoerd dat hen (desondanks) geen persoonlijk ernstig verwijt treft ter zake de benadeling van VGZ. Volgens [appellante 1] c.s. heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante 1] c.s. hun werkzaamheden binnen AAA en Flex Sorg uitvoerden zonder de budgethouders daarbij te betrekken. De aanname van de rechtbank gaat er volgens hen ten onrechte vanuit dat door AAA en Flex Sorg niet de juiste zorg is verleend. VGZ stelt daar tegenover dat [appellante 1] c.s. als bestuurder(s) danwel feitelijk leidinggevende(n) precies wisten welke zorg wel en niet door AAA en/of Flex Sorg was verleend; bij de facturatie van zorg wisten zij derhalve dat er zorg is gefactureerd die niet is verleend.
6.76.
Het hof is van oordeel dat [appellante 1] c.s. in dit geval wel degelijk een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hof overweegt als volgt.
6.77.
Niet is in geschil is dat [appellante 1] c.s. handelden als bestuurders/feitelijk leidinggevenden van AAA en/of Flex Sorg in de periode 2011-2014. [appellante 1] c.s. hebben geen grieven gericht tegen rechtsoverweging 4.7. van het vonnis van de rechtbank, zodat vaststaat dat de in dit geval toepasselijke maatstaf (de vraag of [appellante 1] c.s. als bestuurders/feitelijke leidinggevenden een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt) geldt voor zowel het handelen van [appellante 1] , respectievelijk [appellant 2] in de hoedanigheid van bestuurder als feitelijke leidinggevende.
6.78.
Uit haar stellingen blijkt dat VGZ [appellante 1] c.s. verwijt dat ten behoeve van de verantwoording valselijk opgestelde documenten zijn aangeleverd met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren en zij aldus volgens VGZ hebben gefraudeerd met het PGB van de budgethouders. Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat is komen vast te staan dat door AAA en/of Flex Sorg geen (goede) zorg aan de budgethouders is verleend voor het totaal aan uitgekeerde PGB-gelden waar het in deze procedure over gaat en dat [appellante 1] c.s. PGB’s hebben aangevraagd voor/ten behoeve van de budgethouders, deze gelden voor hen hebben beheerd en vervolgens besteed, althans gefactureerd, op een wijze die niet overeenstemde met de wettelijke regels. Hieruit volgt ook dat niet is gebleken dat de budgethouders, zoals [appellante 1] c.s. hebben aangevoerd, zijn betrokken bij de besteding en verantwoording van de PGB-gelden.
6.79.
Nu de PGB-gelden door [appellante 1] c.s. (als bestuurders/feitelijk leidinggevenden van AAA en Flex Sorg) niet zijn aangewend voor zorg aan/ten behoeve van de budgethouders, volgt hieruit dat de werkwijze die [appellante 1] c.s. als bestuurders/feitelijke leidinggevenden hanteerden binnen de bedrijfsvoering van AAA en Flex Sorg, geen ander doel diende dan het verkrijgen van PGB-gelden zonder daar (goede) zorg tegenover te stellen. Onweersproken staat immers vast dat [appellante 1] c.s. beiden nauw betrokken waren bij de wijze waarop de PGB’s van de budgethouders werden verkregen (voor de inkoop van zorg ten behoeve van de budgethouders, mensen met een verstandelijke beperking en stevige problematiek op het gebied van psychisch welbevinden en verslavingen, en die eigenlijk niet op eigen benen kunnen staan) en vervolgens niet of onbehoorlijk werden verantwoord richting VGZ. Daarmee is sprake van onbehoorlijke bedrijfsvoering/taakuitoefening, waarvan [appellante 1] c.s. een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.80.
De schade die hieruit voortvloeit, bestaat uit de PGB-gelden die VGZ heeft uitbetaald aan de budgethouders voor de niet-verleende zorg. Van betaling van gelden door de budgethouders aan [appellante 1] c.s. zou zonder deze handelingen geen sprake zijn geweest, omdat – zoals hiervoor al is vastgesteld - er geen (goede) zorg werd verleend. Omdat [appellante 1] c.s. onvoldoende hebben betwist dat er geen (goede) zorg is verleend door AAA en/of Flex Sorg aan de budgethouders, zijn [appellante 1] c.s. aansprakelijk voor het totaalbedrag van de uitgekeerde PGB’s. Gelet op de nauwe samenwerking tussen [appellante 1] c.s. is deze aansprakelijkheid hoofdelijk (artikel 6:102 BW), waarbij de een zal zijn gekweten als de ander heeft betaald. Dit is enkel anders, wanneer het beroep van [appellante 1] c.s. op verjaring slaagt.
Verjaring
6.81.
[appellante 1] c.s. hebben ook een beroep gedaan op verjaring. Volgens hen is de vordering van VGZ wat betreft elk van de budgethouders verjaard.
6.82.
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. De verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval (vergelijk HR ECLI:NL:HR:2022:627, rechtsoverweging 3.2.).
6.83.
De vraag die beantwoord moet worden is of VGZ op de per budgethouder door [appellante 1] c.s. gestelde momenten (eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek) al daadwerkelijk in staat was om een rechtsvordering tegen [appellante 1] c.s. in te stellen.
[persoon 1]
6.84.
Volgens [appellante 1] c.s. was het moment waarop VGZ is overgegaan tot het blokkeren van de bevoorschotting van de PGB van budgethouder [persoon 1] illustratief voor het moment waarop VGZ op de hoogte was van mogelijke onjuistheden binnen de bedrijfsvoering van AAA, zodat de verjaringstermijn vanaf dat moment (in 2012) is aangevangen. VGZ betwist dat dit het geval is.
6.85.
Het hof is van oordeel dat uit de brief van 29 mei 2012 (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg) niet blijkt dat VGZ er op dat moment bekend mee was of bekend mee had moeten zijn dat [appellante 1] c.s. de schade zouden hebben veroorzaakt. Uit deze brief blijkt slechts dat de budgethouder AAA in rechte had betrokken op dat moment. Uit deze brief blijkt niet dat VGZ op dat moment voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. Uit deze brief blijken geen concrete feiten of omstandigheden waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders en feitelijk leidinggevenden.
[persoon 14]
6.86.
Ter onderbouwing van hun stelling dat de vordering van budgethouder [persoon 14] is verjaard, verwijzen [appellante 1] c.s. naar de producties 296 en 297 bij dagvaarding in eerste aanleg. Volgens hen is de verjaringstermijn al in 2014 aangevangen; VGZ betwist dit.
6.87.
Het hof stelt vast dat productie 296 een jaarafrekening over het jaar 2012 betreft en productie 297 een brief is van 29 augustus 2018. Uit deze stukken blijkt niet dat VGZ op dat moment voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. Uit deze brieven blijken namelijk geen concrete feiten of omstandigheden waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
[persoon 2]
6.88.
[appellante 1] c.s. stellen dat de budgethouder zelf, bij brief die door VGZ is ontvangen op 27 april 2014 (productie 67 bij dagvaarding in eerste aanleg), heeft opgeschreven dat hij de verantwoording voor zijn PGB niet kon doen, omdat zijn hulpverlener geen zorg inkocht. Volgens [appellante 1] c.s. heeft VGZ daarom te lang gewacht om [appellante 1] c.s. hiervoor aan te spreken en is de vordering verjaard. Volgens VGZ is het onjuist dat de verjaringstermijn is aangevangen in 2014.
6.89.
Het hof is van oordeel dat uit het door de budgethouder ingevulde formulier met uitleg over de late verantwoording slechts blijkt dat bekend was dat er mogelijk sprake is geweest van een onrechtmatige besteding van de PGB-gelden door zijn hulpverlener, maar niet meer dan dat. Uit dit formulier blijkt niet dat VGZ op dat moment voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. Concrete feiten of omstandigheden waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders, blijken in elk geval niet uit dit formulier.
[persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 8] , en [persoon 9]
6.90.
[appellante 1] c.s. hebben wat betreft budgethouders [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 8] en [persoon 9] gesteld dat de vorderingen van VGZ op hen zijn ontstaan in 2013/2014, waardoor sprake is van verjaring. [appellante 1] c.s. hebben deze stelling echter niet nader toegelicht, anders dan in het licht van de door de budgethouders ondertekende cessieaktes.
6.91.
Voor geen van de vorderingen met betrekking tot deze budgethouders, die VGZ rechtstreeks heeft ingesteld jegens [appellante 1] c.s., hebben [appellante 1] c.s. concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
[persoon 11]
6.92.
Wat betreft budgethouder [persoon 11] hebben [appellante 1] c.s. gesteld dat de budgethouder op 24 april 2012 aangifte heeft gedaan (productie 229 bij dagvaarding in eerste aanleg), zodat de verjaringstermijn op dat moment is aangevangen.
6.93.
Het hof is van oordeel dat uit de voornoemde productie niet blijkt dat dat VGZ op het moment dat zij werd geïnformeerd over de tegen AAA gedane aangifte, voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. als bestuurders van AAA en/of Flex Sorg. Weliswaar raakte VGZ rond deze tijd op de hoogte van de onregelmatigheden die waren geconstateerd ten aanzien van de PGB’s van de budgethouders, maar meer dan dat blijkt uit voornoemde productie niet. [appellante 1] c.s. hebben verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
[persoon 7]
6.94.
[appellante 1] c.s. stellen dat uit productie 38 en productie 43 bij dagvaarding in eerste aanleg blijkt dat VGZ vroegtijdig, dat wil zeggen in 2014, althans op 9 januari 2015, op de hoogte was dat de budgethouder het slachtoffer zou zijn geworden van fraude door AAA. VGZ betwist dat sprake is van verjaring.
6.95.
Vastgesteld wordt dat uit productie 38 blijkt dat de betaling van het PGB aan de budgethouder bij brief van 11 maart 2014 is stopgezet, vanwege het niet (tijdig) verantwoorden van de bestede PGB. Uit productie 43 blijkt dat bij brief van 9 januari 2015 namens de budgethouder aan VGZ is gemeld dat hij slachtoffer is van fraude door AAA. Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van het hof niet dat VGZ er op dat moment bekend mee was of bekend mee had moeten zijn dat [appellante 1] c.s. de schade zouden hebben veroorzaakt. Uit de brief van 5 januari 2015 blijkt enkel dat de budgethouder VGZ heeft geïnformeerd over de fraudezaak tegen AAA en dus bekend was met de signalen dat mogelijk sprake was geweest van fraude door AAA en/of Flex Sorg, maar niet dat dat VGZ op dat moment voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. Uit deze brieven blijken geen concrete feiten of omstandigheden waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
[persoon 12]
6.96.
[appellante 1] c.s. stellen dat wat betreft budgethouder [persoon 12] niet is voldaan aan het goede trouw-beleid, doordat een ondertekende cessieakte ontbreekt. Zouden de vorderingen van VGZ op deze budgethouder wel zijn overgedragen, dan is ook in dit geval sprake van verjaring.
6.97.
Nu de vordering van VGZ toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag en de grieven van [appellante 1] c.s. op dit punt falen, kan het al dan niet hebben voldaan aan het goede trouw-beleid niet leiden tot de conclusie dat sprake is van verjaring. Het hof stelt verder vast dat [appellante 1] c.s. voor geen van de vorderingen met betrekking tot deze budgethouders, concrete feiten of omstandigheden hebben gesteld waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
[persoon 13]
6.98.
[appellante 1] c.s. stellen dat wat betreft budgethouder [persoon 13] niet is voldaan aan het goede trouw-beleid, doordat een ondertekende cessieakte ontbreekt. Zouden de vorderingen van VGZ op deze budgethouder wel zijn overgedragen, dan is volgens hen ook in dit geval sprake van verjaring. Verder hebben [appellante 1] c.s. nog aangevoerd dat de verjaringstermijn is gaan lopen op 7 februari 2014, de datum waarop VGZ aan de budgethouder heeft laten weten dat zij geen PGB meer mocht gebruiken om declaraties van AAA te betalen.
6.99.
Nu de vordering van VGZ toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag en de grieven van [appellante 1] c.s. op dit punt niet slagen, kan het al dan niet hebben voldaan aan het goede trouw-beleid niet leiden tot de conclusie dat sprake is van verjaring.
6.100. Uit productie 273 bij dagvaarding in eerste aanleg blijkt dat de budgethouder op 28 februari 2014 een bevindingenbrief van VGZ heeft ontvangen, waarin VGZ erop wijst dat zij een andere zorgverlener moet zoeken omdat een onderzoek is gestart naar AAA. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze brief niet dat dat VGZ op dat moment voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade die wordt gevorderd met betrekking tot deze budgethouder zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. Uit deze brief blijken namelijk geen concrete feiten of omstandigheden waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
[persoon 10] , [persoon 6] en [persoon 5]
6.101. Wat betreft budgethouders [persoon 10] , [persoon 6] en [persoon 5] hebben [appellante 1] c.s. een beroep op verjaring gedaan wegens het niet tijdig ondertekenen van de cessieakte of het niet voldoen aan de voorwaarden van overdracht van de vordering van de budgethouder aan VGZ. Wat betreft budgethouders [persoon 6] en [persoon 10] hebben [appellante 1] c.s. nog specifiek gewezen op producties 58 en 212 bij dagvaarding in eerste aanleg. Volgens hen blijkt uit deze producties dat deze budgethouders al in 2013 aangifte hebben gedaan tegen AAA en VGZ daarvan op de hoogte is gesteld, zodat de verjaringstermijnen voor beide budgethouders al op 16 augustus en 2 augustus 2013 is aangevangen.
6.102. Nu de vordering van VGZ toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag en de grieven van [appellante 1] c.s. op dit punt niet slagen, kan het al dan niet hebben voldaan aan het goede trouw-beleid niet leiden tot de conclusie dat sprake is van verjaring.
6.103. Verder blijkt uit de voornoemde producties ook niet dat dat VGZ op het moment dat zij door of namens de budgethouders werd geïnformeerd over de door hen tegen AAA gedane aangifte, voldoende zekerheid had of moest hebben dat de schade zou zijn veroorzaakt door [appellante 1] c.s. als bestuurders van AAA en/of Flex Sorg. Weliswaar raakte VGZ rond deze tijd op de hoogte van de onregelmatigheden die waren geconstateerd ten aanzien van de PGB’s van de budgethouders, maar meer dan dat blijkt uit voornoemde producties niet. [appellante 1] c.s. hebben geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit opgemaakt kan worden dat VGZ eerder dan na afronding van het rechtmatigheidsonderzoek door Veiligheidszaken bekend was met de onrechtmatige handelswijze van AAA en/of Flex Sorg en haar bestuurders.
Conclusie
6.104. Dit betekent dat voor geen van de budgethouders het beroep op verjaring slaagt. Nu het rechtmatigheidsonderzoek pas in 2018 is afgerond en VGZ [appellante 1] c.s. bij brief van 3 november 2020 aansprakelijk heeft gesteld, is dit binnen de termijn van artikel 3:310 lid 1 BW.
6.105. Dit alles leidt ertoe dat het door VGZ, na eiswijziging, gevorderde bedrag van
€ 354.011,25 toewijsbaar is. Het hof zal het vonnis van de rechtbank Rotterdam gelet op de eisvermindering bekrachtigen voor al het overige.
De wettelijke rente
6.106. [appellante 1] c.s. voeren aan dat tot het moment waarop VGZ heeft besloten om PGB-gelden terug te vorderen, steeds sprake is geweest van een rechtmatige verstrekking van de PGB-gelden. Volgens hen is de wettelijke rente over het door VGZ gevorderde bedrag daarom op zijn vroegst verschuldigd vanaf het moment waarop VGZ heeft besloten de gelden terug te vorderen. Primair zijn [appellante 1] c.s. daarom van mening dat zij niet kunnen worden aangesproken voor de wettelijke rente, omdat zij niet voor de schade hebben gezorgd. Subsidiair zijn zij van mening dat de verschuldigdheid niet verder terug kan gaan dan de datum waarop zij voor het eerst aansprakelijk zijn gesteld.
6.107. Het hof is van oordeel dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de betaaldata van de PGB-gelden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 6:119 lid 1 BW zijn [appellante 1] c.s. wettelijke rente verschuldigd over de door hen aan VGZ te betalen schadevergoeding gedurende de tijd dat zij met voldoening daarvan in verzuim zijn geweest. Nu de verbintenis tot schadevergoeding voortvloeit uit een door [appellante 1] c.s. gepleegde onrechtmatige daad, waren zij met voldoening daarvan – en zonder ingebrekestelling – in verzuim vanaf het moment waarop de schade werd geleden (vergelijk artikel 6:83 aanhef en onder b BW). Dat betekent dat de wettelijke rente steeds verschuldigd is geworden vanaf het moment dat VGZ de PGB-gelden heeft uitbetaald aan de budgethouder.
Conclusie
6.108. De conclusie is dat de grieven niet slagen.
Overige grondslagen
6.109. Omdat geen van de grieven slagen, behoeven – gelet op het voorgaande – de andere grondslagen die VGZ aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, geen bespreking.
De proceskosten en nakosten
6.110. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van VGZ zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.689,00
- salaris advocaat € 4.428,00 (1 punt × appeltarief VI)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de uitspraak vermeld)
Totaal € 10.295,00
6.111. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof:
7.1.
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2022 ten aanzien van het dictum onder 5.1., en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellante 1] en [appellant 2] hoofdelijk tot betaling aan VGZ van
€ 354.011,25, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover telkens vanaf de betaaldata van de pgb-gelden tot de dag van volledige betaling;
7.2.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2022 voor het overige;
7.3.
veroordeelt [appellante 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 10.295,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellante 1] c.s. niet tijdig aan de kostenveroordeling voldoen en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met
€ 92,00 en de kosten van betekening;
7.4.
veroordeelt [appellante 1] c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan;
7.5.
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat, ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.