ECLI:NL:GHDHA:2024:683

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
22-000148-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met bedreiging met geweld en aandacht voor de strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Sri Lanka in 1987, was betrokken bij een woningoverval die plaatsvond op 12 mei 2019 in Grijpskerke. Tijdens deze overval, die omstreeks 03:15 uur plaatsvond, zijn drie gemaskerde mannen de woning van de 74-jarige aangeefster binnengekomen, waarbij zij een ruit ingooiden en de vrouw bedreigden met geweld om de locatie van een aanzienlijk geldbedrag te achterhalen. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar in hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd naar drie jaren en negen maanden, met aftrek van voorarrest, vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een goed doordacht plan hadden om de overval uit te voeren, en dat zij daarbij gebruik maakten van geweld en bedreiging. De impact van de overval op de slachtoffers, waaronder de psychische gevolgen, is door het hof zwaar meegewogen in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade van €2.000,- en materiële schade van €362.980,- vorderde, is grotendeels toegewezen. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-000148-22
Parketnummer: 02-199612-19
Datum uitspraak: 26 april 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 november 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sri Lanka) op [geboortedatum] 1987,
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is een beslissing genomen over de voorlopige hechtenis, als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 maart 2020 en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 oktober 2021 - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te Grijpskerke, gemeente Veere, omstreeks 03:15 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning aldaar gelegen aan [adres aangeefster], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld ten bedrage van ongeveer 423.650 euro, althans ongeveer 362.980 euro, in elk geval een (grote) hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, en/of inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door omstreeks 03.15 uur in de nacht een ruit van de woning van die [aangeefster] in te gooien en/of vervolgens de woning binnen te gaan en naar boven te lopen - gekleed in het zwart/donker en/of met bivakmutsen op, in elk geval met gezichtsbedekking, en/of met een stok/knuppel, althans een voorwerp, in de handen en/of vervolgens aan die [aangeefster] dreigend te vragen waar het geld lag;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 mei 2019 tot en met 6 juni 2019, te Goes, in elk geval in Nederland, en/of in België, (een) voorwerp(en), te weten (telkens) een hoeveelheid geld, in totaal ten bedrage van 4.843 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of omgezet en/of overgedragen en/of voorhanden heeft gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
(Bewijs)overwegingen
I. Algemene overwegingen
In het onderzoek Vico heeft het hof naar aanleiding van het door vijf verdachten ingestelde hoger beroep en het hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de vrijspraak in eerste aanleg van een andere verdachte in zes zaken gelijktijdig het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep behandeld. Aan alle verdachten is primair hetzelfde feit tenlastegelegd. In verband met deze samenhang acht het hof de gezamenlijke bespreking van verweren op de bewijsmiddelen en onderdelen van de tenlastelegging in hun onderlinge samenhang van belang, ook als daar niet expliciet een verweer op is gevoerd.
Aanleiding onderzoek
Op 12 mei 2019 is omstreeks 03.15 uur bij de politie een inbraak gemeld in een woning aan [adres aangeefster] te Grijpskerke, met de melding dat er een groot geldbedrag was weggenomen. De – toen 74-jarige – aangeefster [aangeefster] was vlak daarvoor wakker geworden van een harde knal. In de woning bevond zich die nacht dat grote geldbedrag vanwege de naar die woning in etappes overgebrachte contante geldopbrengst van het muziekfestival [naam muziekfestival]. De aangeefster had dat geld samen met iemand anders geteld. Omstreeks 02.45 uur is zij gaan slapen. In de woning was ook haar – toen
3-jarige – kleindochter aanwezig. Nadat de aangeefster de harde knal had gehoord, heeft zij haar slaapkamer verlaten om te kijken wat er aan de hand was. Op de overloop is zij met drie mannen geconfronteerd die de trap opliepen. De mannen waren in het zwart gekleed en hun hoofden waren bedekt met bivakmutsen. De voorste man zei: “Waar ligt het geld?”. Daarop heeft de aangeefster de logeerkamer aangewezen en heeft zij zich verschanst in de kamer waar haar kleindochter lag te slapen. Nadat de mannen weg waren heeft zij de slaapkamer verlaten en heeft zij gezien dat het glas van het bovenste raam van de voordeur eruit lag en dat een grote grindtegel op de grond lag in de hal. [1] In de logeerkamer stonden eerder nog 6 tot 8 dozen met geteld geld. Bovenop het getelde geld lagen tassen met niet geteld geld. Al het geld was door de mannen meegenomen. [2] De man die sprak had mogelijk een zwarte stok in zijn handen, die hij met beide handen voor zich vasthield. [3]
Waardering van de bewijsmiddelen
Alvorens tot een beoordeling van het tenlastegelegde te kunnen komen zal het hof zich uitlaten over (II) de (verweren rond de) toelaatbaarheid van het bewijs, (III) het bewijs zelf op diverse onderdelen, en (IV) de waardering van de verschillende bewijsmiddelen.
II. Het gebruik van verkeers- en locatiegegevens in verband met het Prokuratuur-arrest
In vier van de zes zaken heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat de verkeers- en locatiegegevens in strijd met het Unierecht zijn gevorderd. Dat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 2 maart 2021 in de zaak Prokuratuur (ECLI:EU:C:2021:152) Deze gegevens moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
Als het hof dit standpunt van de verdediging niet volgt, verzoekt de verdediging om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, omdat de Hoge Raad naar aanleiding van genoemd arrest prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ EU (vgl. Hoge Raad 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475). De beantwoording van die vragen moet worden afgewacht.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan een onderhavig door het hof vast te stellen onherstelbaar vormverzuim geen gevolgen zouden moeten worden verbonden. Het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting behoort te worden afgewezen.
In zijn arrest van 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022;475 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Besliskader en gevolgen voor andere strafzaken
6.13.1
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie, zoals die hiervoor is besproken, komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de regeling van de in het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheden tot het vorderen van verkeers- en locatiegegevens, niet in overeenstemming is met de eisen die Richtlijn 2002/58/EG stelt, als de toepassing van de betreffende bevoegdheid met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven en de beslissing tot de toepassing van die bevoegdheid wordt genomen door de officier van justitie. Vereist is dan – behalve in spoedeisende gevallen – dat “voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit” plaatsvindt. Dat toezicht kan niet worden uitgeoefend door een openbaar aanklager en dus niet door de officier van justitie. Dit voorafgaande toezicht is niet vereist wanneer het uitsluitend gaat om het verlenen van toegang tot gegevens aan de hand waarvan de betrokken gebruiker kan worden geïdentificeerd, zonder dat de gegevens in verband kunnen worden gebracht met informatie over de tot stand gebrachte communicatie.
6.13.2
De Hoge Raad vindt hierin aanleiding te bepalen dat als de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die meer omvatten dan uitsluitend identificerende gegevens, hij gehouden is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris te vorderen voor het vorderen van die gegevens. Praktisch gesproken houdt dit in dat als de officier van justitie toepassing geeft aan de bevoegdheden op grond van artikel 126na, 126ua en 126zi Sv, hij geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig heeft. Geeft de officier van justitie daarentegen toepassing aan de bevoegdheden van artikel 126n, 126u en 126zh Sv, aan de bevoegdheden van artikel 126ni, 126ui en 126zja Sv, voor zover de vordering dan is gericht aan de aanbieder van een communicatiedienst, of aan de bevoegdheid van artikel 126zo Sv, dan moet hij – ook al schrijft de wet dat niet voor – een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vorderen.
6.13.3
Als de officier van justitie een schriftelijke machtiging vordert, moet de rechter-commissaris daarop beslissen. Bij die beslissing beoordeelt de rechter-commissaris of er wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het doen van een vordering tot het verstrekken van verkeers- en locatiegegevens, alsmede of het doen van die vordering in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.13.4
Omdat er naar aanleiding van de rechtspraak van het Hof van Justitie vragen rijzen over de wijze waarop Richtlijn 2002/58/EG moet worden uitgelegd, zal de Hoge Raad prejudiciële vragen stellen aan het Hof van Justitie (zie hierna onder 8).
6.13.5
Het is – mede gelet op wat daarover in de vordering van de advocaat-generaal onder 145 en 146 is opgemerkt – niet nodig dat, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie, andere zaken waarin sprake is van een vordering tot verkeers- of locatiegegevens worden aangehouden. Er kan in lopende zaken worden uitgegaan van het hiervoor door de Hoge Raad weergegeven beslissingskader.”
Zware criminaliteit?
Het hof stelt vast dat de communicatiegegevens van de verdachte zijn gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het medeplegen van een diefstal met geweld – waaronder in de strafbaarstelling en kwalificatie ervan onder artikel 312 Wetboek van Strafrecht (Sr) mede is begrepen het medeplegen van een diefstal met bedreiging van geweld - op 12 mei 2019. Dit delict moet worden aangemerkt als zware criminaliteit. Hiermee is naar het oordeel van het hof sprake van een situatie dat de betreffende communicatiegegevens zijn verkregen in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit.
Voorafgaande toetsing?
Voorts volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging (par. 58 van het arrest van het HvJ EU).
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het arrest zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is algemeen geformuleerd.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de vorderingen tot gegevensverstrekking, hoewel deze zijn gedaan in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering (Sv), achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. De gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
Rechtsgevolg?
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim. Het HvJ EU heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv.
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
In het kader van het opsporingsonderzoek zijn in deze zaak met betrekking tot meerdere telefoonnummers vorderingen tot verstrekking van de verkeers- en locatiegegevens afgegeven, per telefoonnummer één vordering. Het betrof telefoonnummers telkens op naam van één van de verdachten in dit opsporingsonderzoek en telefoonnummers, waaronder prepaid nummers, waarvan de gebruiker onbekend is gebleven.
Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de bewaarde gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling maar is daarbij – achteraf bezien - gehandeld in strijd met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is bestendige jurisprudentie dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Naar het oordeel van het hof is de verdediging zowel in eerste als in tweede aanleg in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Voorts is de inbreuk van de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten niet zo aanzienlijk geweest dat bewijsuitsluiting het enig passend rechtsgevolg is. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat het hof ten aanzien van alle zes verdachten zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Het hof is dan ook (deels ambtshalve) van oordeel dat alle verkeers- en locatiegegevens betreffende de verdachten en getuigen in dit dossier bruikbaar zijn voor het bewijs.
Voor zover op dit punt door de verdediging het verweer is gevoerd dat de telecomgegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs, wordt het dan ook verworpen.
Het hof is voorts gelet op de motivering van het verzoek en ook overigens – voornoemd arrest van de Hoge Raad onder r.o.v. 6.13.5 indachtig - niet de noodzakelijkheid gebleken het onderzoek ter terechtzitting aan te houden in afwachting van de beantwoording van de hiervoor genoemde prejudiciële vragen aan het HvJ EU, zodat het verzoek daaromtrent voor zover gevoerd wordt afgewezen.
III. (a) Telecomgegevens
Telefonische contacten op 11 en 12 mei 2019
Uit metingen nabij de woning in Grijpskerke waar het geldbedrag werd weggenomen, is gebleken dat vanaf daar zendmasten in Domburg konden worden aangestraald. De vermoedelijk bij de diefstal gebruikte auto’s reden na de diefstal in de richting van Oostkapelle-Domburg. [4]
Prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 1]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is een prepaid telefoonnummer, dat op 11 mei 2019 is gekocht en in gebruik is genomen en na 12 mei 2019 niet meer is gebruikt. Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] heeft op 11 en 12 mei 2019 contact met de volgende prepaid telefoonnummers: [telefoonnummer 2], [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4]. Van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] heeft het onderzoek geen resultaat opgeleverd over de gebruikers van deze nummers. [5]
Contact [verdachte] met zijn vader op 12 mei 2019
Uit het onderzoek naar verkeers- en contactgegevens is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2], in gebruik bij [vader verdachte], zijnde de vader van [verdachte], op 12 mei 2019 omstreeks 05.53 uur contact heeft met telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Deze laatste telefoon heeft op die dag en dat tijdstip een zendmast in Domburg aangestraald. [verdachte] heeft verklaard dat hij met dat telefoonnummer zijn vader heeft gevraagd om hem op te komen halen in Domburg. [vader verdachte] heeft dat eveneens verklaard, alsmede dat hij niet alleen zijn zoon heeft opgehaald, maar ook nog een hem onbekende man, die hij samen met zijn zoon heeft meegenomen. [vader verdachte] heeft zijn zoon en de onbekende man naar het NS station in Vlissingen gebracht. [6]
Prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 5]
Het nummer [telefoonnummer 5] is op 11 en 12 mei 2019 in gebruik bij [getuige 1], die tevens gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 6]. Beide telefoonnummers stralen omstreeks 06.00 uur een zendmast aan in Domburg. [7]
Prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 3]
Uit het onderzoek naar de verkeers- en contactgegevens is gebleken dat het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 3], van wie niet is vastgesteld wie de gebruiker ervan is geweest, alleen op 11 en 12 mei 2019 is gebruikt. Dit nummer is op 11 mei 2019 omstreeks 16.33 uur te Goes in gebruik genomen. Met dit nummer is op 11 mei 2019 omstreeks 20.02 uur een gesprek gevoerd met het nummer [telefoonnummer 1], waarmee [verdachte] op 12 mei 2019 zijn vader heeft gebeld. Op 12 mei 2019 heeft het nummer [telefoonnummer 3] van 05.34 uur tot 05.57 uur steeds een zendmast in Domburg aangestraald, terwijl vooral contact werd gemaakt met de nummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 5] die in gebruik zijn geweest bij [getuige 1]. [8]
Prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 4]
Uit het onderzoek naar de verkeers- en contactgegevens is gebleken dat het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 4], van wie niet is vastgesteld wie de gebruiker ervan is geweest, alleen op 11 en 12 mei 2019 is gebruikt. Dit nummer is op 11 mei 2019 omstreeks 12.44 uur te Goes in gebruik genomen. Op 12 mei 2019 heeft dit nummer zendmasten in Domburg aangestraald van 05.32 uur tot 06.00 uur. Daarna beweegt het nummer zich richting Vlissingen (vanaf 06.27 uur), West-Souburg (omstreeks 08.01 uur) en Middelburg (omstreeks 09.34 uur). Daarna is dit nummer niet meer gebruikt. Gedurende deze tijdstippen heeft het nummer [telefoonnummer 4] meermalen contact met het prepaid nummer [telefoonnummer 7], waarvan niet bekend is geworden wie de gebruiker is geweest. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de telefoon met het nummer [telefoonnummer 7] op 11 en 12 mei 2019 vanaf het moment dat dit nummer op 11 mei 2019 omstreeks 18.02 uur te Goes in gebruik wordt genomen steeds dezelfde zendmasten heeft aangestraald als de telefoon met het nummer [telefoonnummer 8], waarvan uit het onderzoek is gebleken dat deze telefoon in gebruik is bij [medeverdachte 1]. Het nummer [telefoonnummer 4] heeft op 12 mei 2019 omstreeks 07.23 uur contact met het nummer [telefoonnummer 7] en in dezelfde minuut ook met het nummer [telefoonnummer 8] op naam van [medeverdachte 1], waarbij die nummers in Vlissingen een zendmast hebben aangestraald. [9]
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat in de nacht en vroege ochtend van 12 mei 2019 meerdere telefoonnummers een zendmast in Domburg hebben aangestraald. Meerdere van deze telefoonnummers zijn zogenoemde prepaid telefoonnummers, te weten [telefoonnummer 1], [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 7], waarvan niet telkens is vastgesteld wie de (vermoedelijke) gebruikers van deze telefoons zijn geweest. Nu deze telefoonnummers alleen op 11 en 12 mei 2019 zijn gebruikt, acht het hof het aannemelijk geworden dat deze telefoons uitsluitend in gebruik zijn geweest bij personen die betrokken zijn geweest bij de diefstal die nacht in Grijpskerke en dat deze personen zich gedurende enige uren na de diefstal hebben verzameld en opgehouden in Domburg.
Deze bevindingen zijn naar het oordeel van het hof minst genomen relevant voor de verklaring van de getuige [getuige 2], die heeft verklaard over de aanwezigheid van meerdere personen bij zijn woning in Domburg op 12 mei 2019.
III. (b) Betrokkenheid Toyota IQ en grijze Volkswagen Polo
Nadat getuige [getuige 3] de witte Toyota IQ van [naam winkel] had uitgeleend aan [medeverdachte 2] in de avond van 11 mei 2019 is een dergelijke auto op camerabeelden te zien in Domburg om 20.44 uur (camerabeelden winkel Akkerdaas Tweewielers) en om 20.45 uur (camerabeelden restaurant El Fuego). [10]
Op dezelfde camerabeelden is achter de witte Toyota IQ steeds op korte afstand een tweedeurs lichtgrijze (camerabeelden restaurant El Fuego) althans zilverkleurige (camerabeelden winkel Akkerdaas Tweewielers) auto te zien met zwarte velgen en een beschadiging bij de wielkast rechts vooraan. Later, om 03.00 uur op 12 mei 2019, zijn op camerabeelden van restaurant El Fuego in Domburg weer een witte Toyota IQ met een bedrijfslogo en een lichtgrijze auto vlak achter elkaar rijdend te zien. Over het bedrijfslogo op de Toyota IQ is een lichte horizontale streep te zien. [11]
Op camerabeelden afkomstig uit de Reigershoutstraat te Grijpskerke [12] zijn om 03.17 uur - het hof begrijpt: na de diefstal uit de woning - wederom samen te zien een witte Toyota IQ met bedrijfslogo en een grijze auto die sterke gelijkenissen heeft met een Volkswagen Polo, evenals op camerabeelden afkomstig uit de Dorpsstraat te Oostkapelle om 03.19 uur, rijdend richting Domburg. [13]
Voor de vraag of de auto's op de camerabeelden betrokken zijn bij het feit kent het hof betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden:
- op de foto's van de camerabeelden is steeds een combinatie te zien van een witte Toyota IQ met een specifiek bedrijfslogo en een grijze Volkswagen Polo. Dit bedrijfslogo blijkt het logo van [naam winkel] te zijn;
- beide auto's zijn zeer kort na het feit te zien in de Reigershoutweg 52 te Grijpskerke, waarbij het hof van belang acht dat deze straat ligt op de route vanaf [adres aangeefster] (plaats delict) naar een doorgaande weg in Grijpskerke;
- beide auto's rijden kort na de diefstal in de richting van Domburg;
- beide auto’s worden direct achter elkaar rijdend gesignaleerd;
- beide auto's zijn ook kort vóór het feit in Domburg te zien, waarbij op dat moment het bedrijfslogo op de Toyota IQ is afgeplakt, terwijl dit logo nog niet was afgeplakt toen beide auto's op 11 mei 2019 om 20.41 uur in Domburg reden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat beide auto's bij het feit betrokken zijn, waarbij het hof met name de combinatie van beide auto's op alle camerabeelden, het klaarblijkelijke afplakken van het logo op een van de auto’s vlak vóór de diefstal en het tijdstip waarop en de plaats waar de beide auto's in Grijpskerke (nabij de plaats delict) te zien waren van belang acht.
Beide auto's stonden ten tijde van het feit ter beschikking aan de verdachten in dit onderzoek. De witte Toyota IQ was op de momenten dat de auto op de camerabeelden is te zien door [getuige 3] uitgeleend aan [medeverdachte 2]. Op het bedrijfslogo van de Toyota IQ die [getuige 3] had uitgeleend zijn na de diefstal witte resten te zien op het bedrijfslogo ter hoogte van de letters. [14] Het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat een andere bedrijfsauto van [naam winkel] dan de auto die door [getuige 3] was uitgeleend aan [medeverdachte 2] bij het feit betrokken was.
De grijze Volkswagen Polo behoort toe aan [medeverdachte 3]. [15]
III. (c) Aantal daders
Door getuige [getuige 4] [16] is na het horen van een klap en glasgerinkel in de nabijheid van de plaats delict en na het horen van het geluid van een claxon gezien dat drie mannen in een lichtgrijze met draaiende motor voor [adres aangeefster] geparkeerd staande auto stappen. Eén van de mannen gaat naast de bestuurder zitten. De tweede persoon gaat rechts achterin zitten en de derde persoon gaat achter de bestuurder zitten. Hierna rijdt de auto met spinnende banden weg. [17]
Het hof stelt vast dat er dus in ieder geval een bestuurder in de geparkeerd staande lichtgrijze auto zat te wachten en daarmee minimaal vier personen in deze auto zaten. Terzijde merkt het hof op dat niet met een voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat
dezebewuste grijze auto dezelfde is als de andere grijze auto die aan [medeverdachte 3] wordt toegeschreven en ook niet dat
dezeauto dus (ook) de Volkswagen Polo van [medeverdachte 3] was of moet zijn geweest.
Nu de bewuste Toyota IQ en de Volkswagen Polo van [medeverdachte 3] enige tijd voorafgaande aan het feit samen in Domburg zijn te zien en eveneens zeer kort na het feit op camerabeelden in Grijpskerke te zien zijn, en daarna in Oostkapelle rijdend richting Domburg, gaat het hof ervan uit dat de inzittenden van deze twee auto’s in elk geval kunnen worden aangemerkt als vijf bij de diefstal uit de woning betrokken daders. En dat deze personen bij [getuige 2] thuis in de woning zijn geweest. Het hof betrekt daarbij ook het tijdstip van de stappenactiviteit van [getuige 2] in de nacht van 11 en 12 mei 2019.
III. (d) De resultaten van het DNA-onderzoek [18]
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die na de melding van aangeefster als eerste omstreeks 03.19 uur op de plaats delict ter plaatse waren, is gerelateerd dat op de oprit, aan de rechter (zijde, aanvulling door het hof) van perceel [adres aangeefster] te Grijpskerke drie tassen lagen: een rode en witte plastic boodschappentas en een donkere canvas sporttas. De bewoner van het perceel wist niet van
wie die tassen waren, aldus het proces-verbaal van bevindingen. [19] Het hof gaat ervan uit dat de tassen door de daders van de diefstal zijn achtergelaten, gelet op de tijd en de plaats van aantreffen en de omstandigheid dat de tassen kennelijk niet van de bewoner van het perceel waren. Dat brengt met zich dat het aantreffen van DNA van een bepaald persoon of bepaalde personen op deze tassen – in potentie - een sterke aanwijzing vormt dat deze perso(o)nen betrokken is/zijn bij de diefstal, ten minste als er geen andere aannemelijke verklaring is voor het aantreffen van de tassen, in onderling verband en in samenhang beschouwd.
Door en namens de verdachten is verweer gevoerd ten aanzien van het DNA-bewijs. In het bijzonder is de noodzakelijke chain of custody weersproken. Voorts is gesteld dat de waarde van het DNA-bewijs slechts relatief is omdat het bij tassen gaat om verplaatsbare voorwerpen, die niet delict-gerelateerd zijn, terwijl ook nog eens sprake was van meerdere donoren van DNA (zgn. mengprofielen). Het DNA-bewijs is daarmee al met al niet belastend voor de verdachten, aldus de verdediging.
Chain of custody
Over de chain of custody van de inbeslaggenomen tassen overweegt het hof - met de rechtbank – als volgt.
De tassen zijn door één van de verbalisanten die als eerste ter plaatse waren veiliggesteld en verpakt in papieren zakken, zoals volgt uit het daarvan op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. [20] De vindplaats van de tassen op de plaats delict – het hof begrijpt: op de oprit van het aan [adres aangeefster] te Grijpskerke - is naar het oordeel van het hof voldoende beschreven. Het was zorgvuldiger geweest als in het dossier een foto was opgenomen waarop de tassen op het perceel te zien waren geweest, maar het ontbreken daarvan vormt naar het oordeel van het hof in dit geval geen omstandigheid die afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de chain of custody.
Het dossier bevat over het aantreffen en de inbeslagname van de tassen op 12 mei 2019 verschillende tijdstippen. In het proces-verbaal relaas van 14 april 2020 [21] is hierover opgenomen dat het genoemde tijdstip van aantreffen en inbeslagneming van 07.15 uur onjuist is. De verbalisant die de tassen heeft veiliggesteld en in papieren zakken heeft verpakt heeft in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd dat de tassen door hem om 03.30 uur zijn veiliggesteld. [22] In een nader proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2021 heeft deze verbalisant gerelateerd dat hij de papieren zakken — naar het hof begrijpt met daarin de tassen — na zijn dienst heeft achtergelaten op het politiebureau te Middelburg. [23] Verder is in het proces-verbaal van bevindingen omtrent aantreffen, beheer en overdracht tassen van 12 juli 2021 gerelateerd dat de drie tassen op 12 mei 2019 van dat politiebureau naar een ander politiebureau in Middelburg zijn gebracht, waar zij van 12 mei 2019 tot en met 14 mei 2019 werden bewaard in het beslaghok aldaar. [24] De tassen werden op 14 mei 2019 overgedragen aan de afdeling forensische opsporing van de districtsrecherche Zeeland. Het is naar het oordeel van het hof daarmee voldoende duidelijk waar de tassen na de inbeslagname waren in de dagen voordat ze werden overgedragen aan de afdeling forensische opsporing. De chain of custody is gelet op deze omschrijving bovendien sluitend. De enkele omstandigheid dat niet bekend is wie de tassen in het beslaghok heeft gelegd en wie de tassen vervolgens heeft overgedragen aan de afdeling forensische opsporing doet daar niet aan af. In ieder geval ziet het hof geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er een mogelijkheid was dat de op de tassen aangetroffen en onderzochte DNA-sporen daar terecht zijn gekomen eerst na de inbeslagname. Nu het hof geen onregelmatigheden in de chain of custody ziet, ziet het evenmin aanleiding om te twijfelen aan de integriteit van het door het NFI uitgevoerde onderzoek aan de tassen, zodat dit onderzoek alsmede de daaruit voortvloeiende onderzoeksresultaten voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
[verdachte]
Op de tape op de sporttas is DNA aangetroffen van minimaal drie personen. [verdachte] is een mogelijke donor van het celmateriaal. Het DNA-mengprofiel is — kort gezegd — meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer [verdachte] donor is, dan wanneer dit een willekeurige niet-verwante onbekende persoon is, aldus het NFI. [25]
Verder is er DNA aangetroffen van minimaal vijf personen op de handvatten van de rode ‘Dirk'-tas. Drie van deze vijf personen zijn donor van een relatief groot deel van het celmateriaal. [verdachte] is mogelijk één van die drie personen. Het DNA-mengprofiel is — kort gezegd — meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer [verdachte] donor is, dan wanneer dit een willekeurige niet-verwante onbekende persoon is.
De in het rapport beschreven bewijskracht ‘meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker’ is de hoogst mogelijke bewijskracht bij het NFI. Dat deze bewijskracht in een later rapport van het NFI door de rapporteur mede wordt beschreven als een sterke aanwijzing dat een verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het aangetroffen DNA-mengprofiel, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Gelet op de bovenstaande bevindingen en met inachtneming van de overige bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat een deel van het DNA op de tape van de sporttas en de handvatten van de rode ‘Dirk'-tas van [verdachte] afkomstig is.
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake kan zijn geweest van secundaire overdracht, wat inhoudt dat het DNA van de verdachte via een andere persoon — met wie de verdachte contact heeft gehad — op de tassen terecht is gekomen. De verdediging heeft echter niet geconcretiseerd of onderbouwd hoe die overdracht in dit specifieke geval dan moet hebben plaatsgevonden. Nu het verweer onvoldoende is onderbouwd en het dossier ook overigens geen aanknopingspunten bevat die zouden kunnen duiden op secundaire overdracht, verwerpt het hof dit verweer.
De door de verdediging aangevoerde mogelijkheid van andere alternatieve scenario’s die een verklaring zouden kunnen geven voor de aanwezigheid van het DNA van [verdachte] op de tassen is niet voldoende concreet onderbouwd, waardoor een begin van aannemelijkheid daarvan niet kan worden beoordeeld.
Het hof is dan ook – met de rechtbank - van oordeel dat de resultaten van het DNA-onderzoek voor [verdachte] belastend bewijs betreffen.
[medeverdachte 4]
Op de draaghengsels van de blauwe sporttas is DNA aangetroffen van minimaal vijf personen. Drie van deze vijf personen zijn donor van een relatief groot deel van het celmateriaal. [medeverdachte 4] is mogelijk één van die drie personen. Het DNA-mengprofiel is — kort gezegd — meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer [medeverdachte 4] donor is, dan wanneer dit een willekeurige niet-verwante onbekende persoon is, aldus het NFI. [26]
Verder is er DNA aangetroffen van minimaal vier personen op de schouderband van de blauwe sporttas. Twee van deze vier personen zijn donor van een relatief groot deel van het celmateriaal. [medeverdachte 4] is mogelijk één van die twee personen. Het DNA-mengprofiel is — kort gezegd — meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer [medeverdachte 4] donor is, dan wanneer dit een willekeurige niet verwante onbekende persoon is.
Gelet op de bovenstaande bevindingen en met inachtneming van de overige bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat een relatief groot deel van het DNA op de draaghengsels en de schouderband van de sporttas van [medeverdachte 4] afkomstig is. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn belastend voor [medeverdachte 4]. De door [medeverdachte 4] geopperde mogelijkheid dat zijn DNA op de sporttas kan zijn terechtgekomen doordat hij wellicht ooit die tas van een persoon heeft aangeraakt bij het meenemen van de tassen van de ene naar de andere oefening tijdens het buitensporten, is op geen enkele wijze concreet onderbouwd en vindt naar het oordeel van het hof ook overigens geen steun in het dossier. Het hof acht dit scenario dan ook geenszins aannemelijk geworden.
III. (e) Uitgaven gedaan na 12 mei 2019
Uit het politie-onderzoek is naar voren gekomen dat drie van de verdachten na 12 mei 2019 uitgaven hebben gedaan die niet zonder meer verklaard kunnen worden uit het reguliere inkomen van de betreffende verdachte. Ten aanzien van de verdachte geldt daarbij het volgende.
[verdachte]
Er is onderzoek gedaan door de politie naar de financiële positie van [verdachte] en naar zijn bestedingspatroon na het feit op 12 mei 2019. [27]
Uit dat onderzoek komt het volgende naar voren:
- In 2017 ontving [verdachte] een netto uitkering van de gemeente Goes van € 9.889,- en in 2018 van € 344,-.
- [ verdachte heeft zich per 26 november 2018 laten uitschrijven bij de Basisregistratie Personen. Daarmee komt [verdachte] niet langer in aanmerking voor een uitkering volgens de Participatiewet. Na die tijd heeft [verdachte] geen uitkeringen meer ontvangen en evenmin enige toeslag van de Belastingdienst.
- Op bankrekeningen op zijn naam stond nagenoeg geen saldo.
- Andere inkomstengegevens over de jaren 2018 en 2019 zijn niet bekend bij de Belastingdienst.
Uit genoemd onderzoek komt verder naar voren dat [verdachte] een relatie heeft met [partner verdachte], met wie [verdachte] een kind heeft dat op 8 februari 2018 is geboren. [partner verdachte] is ingeschreven op het adres [adres partner verdachte] te Goes. Over haar inkomen blijkt het volgende:
- In 2018 ontving zij een uitkering van de gemeente Goes van netto € 7.961,-.
- In 2019 ontving zij maandelijks van de gemeente Goes een bruto bedrag ad € 1.274,75.
- Voorts ontving [partner verdachte] enkele toeslagen.
Het hof acht het aannemelijk dat de inkomsten die zowel [verdachte] als [partner verdachte] hebben ontvangen (mede) zijn aangewend om te voorzien in de kosten van levensonderhoud van [verdachte], [partner verdachte] en hun kind.
Na 12 mei 2019 zijn door [verdachte] enkele opvallende uitgaven gedaan. Op 17 mei 2019 hebben [verdachte] en [partner verdachte] een reis naar Turkije geboekt met vertrekdatum 22 mei 2019 en retourdatum 28 mei 2019. Voor deze reis werd op 17 mei 2019 een bedrag van € 1.043,- contant betaald. Op 6 juni 2019 heeft [verdachte] bij juwelier Gerson in België een horloge van het merk Breitling gekocht voor een bedrag van € 3.800,-, waarbij contant werd betaald.
Aangevoerd is dat sprake is geweest van legale inkomsten uit een schadevergoeding in verband met onterecht ondergane voorlopige hechtenis, de verkoop van broeken samen met getuige [getuige 5], giften van de ouders van [verdachte] en gokwinst.
Uit de door de verdediging bij pleidooi overgelegde afschriften van de Stichting Beheer Derdengelden blijkt dat op deze rekening op 24 augustus 2018 een bedrag van € 8.585,- werd ontvangen, kennelijk inzake [verdachte]. Vanaf deze bankrekening is op diezelfde dag een bedrag van € 7.895,- overgemaakt op een bankrekening ten name van [verdachte], met als omschrijving ‘Schadevergoeding’. Op 4 september 2018 volgt met dezelfde omschrijving nog een bedrag van € 320,-. Gelet op het moment waarop deze bedragen klaarblijkelijk aan [verdachte] ter beschikking zijn gekomen, is zonder een nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet duidelijk geworden wat na ontvangst van deze bedragen met dit geld is gebeurd. Dat klemt temeer nu [verdachte] over de jaren 2018 en 2019 (tot 12 mei 2019) nagenoeg niet over enig bij de Belastingdienst bekend inkomen heeft kunnen beschikken. Dat betekent dat het hof – ook ervan uitgaande als aangevoerd dat [verdachte] inderdaad gelden heeft verkregen uit de verkoop van broeken, uit giften van zijn ouders begin januari 2019 ad € 2.500,- en maart 2019 ad € 1.500,- en uit gokwinsten – weliswaar wil aannemen dat [verdachte] de door hem genoemde bedragen heeft ontvangen, maar dat hij deze mede heeft aangewend om in zijn levensonderhoud in 2018 en 2019 te voorzien. Voorts acht het hof op generlei wijze aannemelijk geworden dat hij kort na 12 mei 2019 nog over een deel van deze bedragen kon beschikken en dat heeft aangewend voor de hierboven genoemde uitgaven.
Het hof is dan ook van oordeel dat het bestedingspatroon van [verdachte] in de periode kort na het feit belastend is, mede bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
IV. (a) Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige 3]InleidingGetuige [getuige 3] heeft, na een aanvankelijk algehele ontkenning, uiteindelijk consistent verklaard dat zij de bedrijfsauto van haar werk, waar zij op dat moment de beschikking over had, op 11 mei 2019 heeft uitgeleend aan [medeverdachte 2]. Op de ochtend na de diefstal heeft zij [voornaam medeverdachte 2] in de woning van [moeder medeverdachte 2] gesproken. Toen zei [voornaam medeverdachte 2] dat haar werkauto niet was gebruikt als vluchtauto en gaf hij haar een bedrag van € 200,-, aldus [getuige 3]. [28] [29]
Verder heeft zij ten aanzien van [verdachte] verklaard dat hij tegen haar heeft gezegd dat het logo van [naam winkel] op de auto was afgetapet. Later zou zij samen met hem de taperesten hebben verwijderd van de auto. [30]
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 3] betrouwbaar zijn en kunnen worden gebezigd tot het bewijs. Door de verdediging is gesteld dat de verklaringen van [getuige 3] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld van het bewijs. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof ziet in de aanvankelijke ontkenning op zichzelf geen grond voor
algeheleonbetrouwbaarheid van haar verklaring. De getuige was in de beginfase van het onderzoek ook (zelf) als verdachte aangemerkt. Het dossier bevat daarnaast aanwijzingen dat zij is bedreigd, onder meer door enkele verdachten, waardoor het aannemelijk is dat zij (aanvankelijk) terughoudend was met het belastend verklaren over anderen, en in het bijzonder deze verdachten. Haar overige verklaringen zijn op grote lijnen consistent gebleven en worden bovendien op onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarover overweegt het hof als volgt.
Uitlenen auto aan [medeverdachte 2]De verklaring van [getuige 3] wordt voor wat betreft het uitlenen van de bedrijfsauto van haar werk aan [medeverdachte 2] ondersteund door een whatsappgesprek op haar telefoon dat door middel van een screenshot is opgeslagen op 12 mei 2019. [31] Zij verwijst in haar verklaring ook naar de omstandigheid dat zij dit gesprek had doorgestuurd naar haar vriendin [zus medeverdachte 2], de zus van [voornaam medeverdachte 2]. [32]
In dit appbericht vraagt NN aan [getuige 3] of zij iemand weet van wie hij een auto kan lenen. [getuige 3] laat weten dat ze de auto van de zaak heeft tot morgen. NN bericht dat hij de auto zelf nodig heeft, voor half acht.
Dat dit appbericht dateert van 11 mei 2019 leidt het hof tevens af uit het afgeluisterde gesprek tussen [getuige 3] en haar gedetineerde vriend [vriend getuige 3] van 12 mei 2019 om 08:41:04 uur. [33] In dat gesprek zegt ze dat ‘hij' haar gisteren ging appen, waarbij ze het appgesprek beschrijft dat betrekking heeft op het lenen van de auto. Deze beschrijving van het appgesprek komt overeen met het gesprek zoals dat is te zien op het screenshot van haar telefoon. Na de vraag van haar vriend of ‘hij' [bijnaam] is, bevestigt [getuige 3] dat. In het gesprek bespreekt [getuige 3] vervolgens haar zorgen om de uitgeleende auto. Ze moet op 12 mei 2019 om 13.00 uur vertrekken naar haar werk en de auto is nog niet terug. Ze krijgt [bijnaam] niet te pakken. Haar vriend zegt dat hij ‘hem’ gaat bellen. Daarop noemt [getuige 3] het telefoonnummer [telefoonnummer 9], hetgeen blijkens bevindingen van de politie het (zakelijke) telefoonnummer van [medeverdachte 2] is. [34] Om 09:03:10 uur hebben [getuige 3] en haar vriend weer telefonisch contact, waarbij haar vriend zegt: ‘hij neemt niet op'. [getuige 3] reageert daarop met: ‘kut [voornaam medeverdachte 2]'. [35] Ze bespreken dat [getuige 3] langs het huis van [moeder medeverdachte 2] (naar het hof begrijpt: de moeder van [medeverdachte 2]) gaat, om te kijken of hij daar is. Uit het voorgaande leidt het hof af dat met ‘[bijnaam]’ [medeverdachte 2] wordt bedoeld. Verder is het hof van oordeel dat dit deel van het gesprek een onderbouwing vormt voor de verklaring van [getuige 3] dat ze op 12 mei 2019 in de ochtend naar de woning van [moeder medeverdachte 2] is gegaan. Overigens heeft [zus medeverdachte 2] ook bevestigd dat [getuige 3] op de ochtend van 12 mei 2019 (moederdag) bij haar, in de woning van haar moeder [moeder medeverdachte 2], was. [36] Dat [getuige 3] daar [medeverdachte 2] heeft gezien leidt het hof af uit de telefoongegevens van [medeverdachte 2]. Zijn telefoonnummer ([telefoonnummer 9]) straalt op 12 mei 2019 tussen 03.47 uur en 15.05 uur aan op de zendmast Cornelisweg 10 te Goes, zijnde de dichtstbijzijnde zendmast bij de woning van zijn moeder [moeder medeverdachte 2].
Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat [medeverdachte 2] staat ingeschreven op een adres in [woonplaats medeverdachte 2].
Gelet op het bovenstaande ondersteunende bewijs gaat het hof uit van de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] dat zij op 11 mei 2019 haar auto had uitgeleend aan [medeverdachte 2], dat zij in de ochtend van 12 mei 2019 [medeverdachte 2] in de woning van zijn moeder heeft gezien en dat zij daar toen een bedrag van € 200,- van hem heeft ontvangen vanwege het uitlenen van de auto. Het hof merkt daarbij op dat [medeverdachte 2] in het gesprek van 11 mei 2019 (vide het screenshot) over het lenen van de auto al had aangeboden dat hij wilde betalen voor het lenen van de auto.
Ook de verklaring van [getuige 3] dat [medeverdachte 2] bij dit gesprek had gezegd dat de auto niet als vluchtauto was gebruikt, acht het hof, in onderling verband met de overige bewijsmiddelen, geloofwaardig. Door die opmerking ontstond bij [getuige 3] juist het vermoeden dat de auto was gebruikt bij de uitvoering van een strafbaar feit.
Verwijderen taperesten met [verdachte]Het hof gaat ervan uit dat het de door [getuige 3] uitgeleende Toyota IQ was die betrokken was bij het feit. Het hof verwijst in dit kader naar de overweging omtrent het gebruik van de Toyota IQ in dit arrest. Op een foto van de camerabeelden van restaurant El Fuego te Domburg van 12 mei 2019 om circa 03.00 uur in de directe nabijheid van de plaats delict is de Toyota IQ zichtbaar, waarbij over het logo op het bestuurdersportier een horizontale brede lichtkleurige streep is te zien over het midden van het logo, op de plaats waar de bedrijfsnaam staat. [37]
Het hof gaat er dan ook van uit dat het logo ten tijde van het feit deels was afgeplakt, hetgeen de verklaring van [getuige 3] op dit punt ondersteunt. Verder vormt de foto een bevestiging van de verklaring van [getuige 3] dat de taperesten ter hoogte van de tekst [naam winkel] zaten. Het dossier bevat voorts een foto van de bewuste Toyota IQ, genomen op 25 mei 2019, waarbij op het bedrijfslogo, ter hoogte van de bedrijfsnaam, lichtkleurige (tape)resten te zien zijn. [38]
Op een foto van de Toyota IQ, genomen op 31 mei 2019, zijn deze lichtkleurige (tape)resten niet meer te zien. [39] De locatie en de kleur van deze (tape)resten komen overeen met de locatie en kleur zoals [getuige 3] die heeft beschreven in haar verklaring van 12 augustus 2019. Deze (tape)resten zijn kennelijk op enig moment in de periode van 25 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 verwijderd.
Gelet op de gedetailleerde omschrijving van de (tape)resten en de locatie daarvan door [getuige 3], en de overeenkomst met de (tape)resten zoals die zijn te zien op de foto van de Toyota IQ van 25 mei 2019, acht het hof de verklaring van [getuige 3] over de (tape)resten en ook over het verwijderen daarvan samen met [verdachte] geloofwaardig.
Conclusie ten aanzien van de verklaringen van getuige [getuige 3]
Concluderend ziet het hof ook nader beschouwd geen reden om de verklaringen van [getuige 3] als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig aan te merken. De verklaringen zijn dan ook - anders dan door de verdediging betoogd - bruikbaar voor het bewijs. Gelet daarop gaat het hof uit van de verklaring van [getuige 3] dat zij de bedrijfsauto van haar werk op 11 mei 2019 in de avond heeft uitgeleend aan [medeverdachte 2], dat hij haar daarvoor de volgende dag een geldbedrag heeft gegeven en dat [verdachte] samen met [getuige 3] de (tape)resten van de auto heeft verwijderd.
De omstandigheid dat [getuige 3]’s telefoon in de ochtend van 12 mei 2019 zendmasten heeft aangestraald die niet in de buurt staan van de woning van [moeder medeverdachte 2], maken dit niet anders en is hier niet onverenigbaar mee. Het feit dat in de ouderlijke woning waar [getuige 3] ook verblijft een – onverklaarbaar gebleven - groot geldbedrag op de kamer van de ouders is aangetroffen, is in zichzelf genomen een opmerkelijke omstandigheid, maar doet niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] op voornoemde punten.
Het hof verwerpt het betrouwbaarheidsverweer op dit punt.
IV. (b) Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige 2]
Inleiding
Getuige [getuige 2] (hierna ook: [getuige 2]) heeft zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen en op twee momenten een inhoudelijke verklaring afgelegd. De eerste verklaring die [getuige 2] heeft afgelegd tegenover de politie als verdachte dateert van 31 oktober 2019, waarvan de politie een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt. Dit proces-verbaal is een weergave van een door de verhorende verbalisanten opgemaakte samenvatting van de verklaring van [getuige 2]. [40] De tweede uitgebreide verklaring heeft [getuige 2] op 17 december 2020 als getuige tegenover de rechter-commissaris afgelegd, welke verklaring beduidend meer specifieke details behelst. [41] De informatie uit deze verklaringen ziet in het bijzonder op datgene wat [getuige 2] - de auditu, oftewel van horen zeggen - van twee medeverdachten stelt te hebben gehoord over “de boel bij [naam muziekfestival]” (het hof begrijpt: het strafbare feit). Zijn verklaringen behelzen op die punten mede daderinformatie – die dus alleen van de daders zelf afkomstig kan/kunnen zijn - in het bijzonder over wie welke rol bij het strafbare feit zou hebben gehad. Zijn latere verklaring tegenover de rechter-commissaris bevat diezelfde daderinformatie, en nu tevens over de vraag op welke wijze het feit zou zijn gepleegd. [getuige 2] heeft in zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris bovendien uit eigen wetenschap verklaard over welke personen zich na het feit ’s morgens vroeg op 12 mei 2019 bij hem voor de deur hebben bevonden met een auto met daarin de buit van [naam muziekfestival].
Het openbaar ministerie acht de verklaringen van [getuige 2] op onderdelen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Van de zijde van de verdediging is op diverse gronden betoogd dat [getuige 2] een (hoogst) onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd die daardoor moet worden uitgesloten van het bewijs. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststellingen hof
Het hof stelt vast dat de twee verschillende verklaringen van [getuige 2] - in de kern en op hoofdlijnen beschouwd - met elkaar overeenkomen. Deze hoofdlijnen duidt het hof als volgt. [getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij de informatie over het wegnemen van de festivalopbrengst heeft gekregen van de verdachten in die zaak. [42] [getuige 2] heeft van [bijnaam verdachte] [43] (het hof begrijpt: [verdachte]) en van [medeverdachte 5] (met wie [getuige 2] naar eigen zeggen al vanaf zijn twaalfde jaar omgang heeft [44] ) gehoord wat er bij de boel van [naam muziekfestival] (het hof begrijpt: op 12 mei 2019) precies is gebeurd. [bijnaam verdachte], [voornaam medeverdachte 5], [verschillende duidingen voornaam medeverdachte 3] [45] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]), [voornaam medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]) en [voornaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) waren erbij betrokken. Ze waren ook ’s morgens bij hem voor de deur. [46] [getuige 2] verklaart voorts consequent over de buit en het uitgavenpatroon daarna van de betrokkenen. In zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 2] bovendien over het feit dat de betrokkenen van [naam muziekfestival] op 12 mei 2019 in de ochtend na hun daad bij de woning van [getuige 2] zijn geweest, waarbij zij hun buit hebben laten zien die zich in de kofferbak van een witte auto bevond. Ten aanzien van ieders rol bij het feit heeft [getuige 2] consequent en kort samengevat het volgende verklaard. [bijnaam verdachte] was tipgever, hij heeft de boel bij [naam muziekfestival] afgelegd en een deel van de buit gehad. [voornaam medeverdachte 5] had ook een rol, maar voor [getuige 2] is onduidelijk gebleven welke. [voornaam medeverdachte 5] heeft wel € 50.000,- van de buit gehad. [getuige 2] heeft deze buit gezien, en in zijn telefoon staat nog een foto van de buit van [voornaam medeverdachte 5] die [voornaam medeverdachte 5] naar hem had opgestuurd. [voornaam medeverdachte 4] was één van de daders die in de woning van de aangeefster is geweest. [voornaam medeverdachte 2] was ook een van de daders die in de woning is geweest. Tot slot was ook [duiding voornaam medeverdachte 3] een van de betrokkenen. [47]
Op een enkel opvallend onderdeel staan de beide verklaringen van [getuige 2] diametraal tegenover elkaar. Tegenover de politie heeft [getuige 2] in een enkele opmerking gesteld dat [duiding voornaam medeverdachte 3] een van de daders was die
inde woning is geweest. Tegenover de rechter-commissaris stelt [getuige 2] dat [duiding voornaam medeverdachte 3] een van de daders was die
nietin de woning is geweest en ontkent [getuige 2] bovendien met klem dat hij dat ooit zou hebben gezegd. Als dat in zijn verklaring staat moet dat een fout zijn geweest, aldus [getuige 2]. Het hof stelt omtrent deze niet onbelangrijke afwijking in zijn verklaringen vast dat – wat hier verder ook van zij – welbeschouwd hierin wederom de kern van de verklaringen van [getuige 2] overeind blijft, namelijk: [duiding voornaam medeverdachte 3] zou een van de betrokkenen van 12 mei 2019 zijn geweest. Tot zover de vaststellingen van het hof met het oog op [getuige 2]’s verklaringen
op hoofdlijnen.
Vaststelling kennelijk leugenachtige verklaringen [getuige 2]
Wanneer het hof de verklaringen van [getuige 2] op andere aspecten nader beschouwt, kan het hof niet anders dan vaststellen – met de verdediging en de rechtbank in eerste aanleg – dat de tweede verklaring van [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris op onderdelen onjuistheden en/of zelfs aperte onwaarheden bevat nu die onderdelen aantoonbaar in strijd zijn met andere betrouwbare en objectieve bewijsmiddelen. Het hof slaat hiervoor acht op de stappenteller van [getuige 2] in zijn telefoon [48] en op de foto die is gemaakt op de dag na [naam muziekfestival] op 12 mei 2019 om 10.17 uur, waarop de hand van [getuige 2] te zien is - te herkennen aan een deel van een tatoeage met de letters “[letters]” – met daarin een behoorlijk pak bankbiljetten. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto is gemaakt op de slaapkamer van [getuige 2] [49] . [getuige 2]’s stelling, dat hij de betrokkenen van [naam muziekfestival] eerst in de loop van de volgende ochtend rond 07.00 uur buiten zijn woning heeft gezien met de buit, dat hij verder niets met [naam muziekfestival] te maken zou hebben gehad en dat hij hooguit een half uurtje na de komst van de jongens gewoon aan het werk was gegaan en 19.00 uur ‘s avonds pas weer thuis kwam, wordt hierdoor onderuit gehaald.
Het hof merkt hierover evenwel meteen op dat het hof het evident acht - ook nog zonder oog te hebben voor de nog na te noemen verklaring van de anonieme getuige onder nummer [nummer] - dat [getuige 2] hiermee klaarblijkelijk in het bijzonder op de
hemin potentie belastende onderdelen in zijn verklaringen heeft gezwegen en/of gelogen en/of zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Het hof wordt hierin bovendien nog gesterkt door de verklaring van de anonieme getuige onder nummer [nummer]. Deze anonieme getuige heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat [getuige 2] met hem wel degelijk mede in voor [getuige 2] belastende zin heeft gesproken. [voornaam getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]) heeft over zijn eigen betrokkenheid tegenover deze anonieme getuige gesteld dat zijn, [getuige 2]’s, onderdeel van het hele plan was het ontvangen van de hele groep bij zijn ouderlijk huis. Daar is het geld naartoe gebracht, en daar is in huis het geld volgens [voornaam getuige 2] geteld. [50]
Het hof stelt op basis hiervan en op basis van genoemde andere bewijsmiddelen vast dat [getuige 2] geen openheid van zaken heeft gegeven noch heeft willen geven over de precieze inhoud van het appje dat hij voorafgaande aan het tenlastegelegde feit heeft ontvangen (met naar eigen zeggen slechts de algemene inhoud “dat er iets zou gaan gebeuren”), de vooraf gemaakte afspraak met de betrokkenen van [naam muziekfestival] over het naar zijn ouderlijk huis brengen van de buit en het aldaar in huis tellen en verdelen van het geld van de buit [51] , en tot slot ook heeft gelogen over het feit dat hij, [getuige 2], desgevraagd heeft ontkend dat
ook hijdie ochtend – voor zijn eigen aandeel in het gebeuren - een deel van de buit heeft gekregen (en niet naar eigen zeggen slechts € 1.000,- als grootmoedige gift naderhand van [bijnaam verdachte] ergens in juni 2019). Omdat het hof deze kennelijk leugenachtige onderdelen uit de verklaringen van [getuige 2] aldus interpreteert dat [getuige 2] daarmee klaarblijkelijk uitsluitend zichzelf niet (mede) heeft willen belasten, passeert het hof deze specifieke onderdelen voor het bewijs en gaat het voor hetgeen direct na het feit is voorgevallen bij [getuige 2]’s huis mede uit van de verklaring van de anonieme getuige onder nummer [nummer]. Diens verklaring over de rol van [getuige 2] wordt wel door andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund, waaronder meergenoemde stappenteller en de foto van de hand van [getuige 2] met een stapel geld. Het hof beschouwt, tot slot in dit verband, de niet met de overige bewijsmiddelen sporende verklaring van [getuige 2] dat hij bij het vrijwel meteen na het laten zien van de buit en het daarop meteen weggaan van alle betrokkenen – waarbij hij [voornaam medeverdachte 5], [voornaam medeverdachte 3] en [voornaams verdachte] (bij elkaar) in de auto heeft zien stappen - mede in het licht van hetgeen zojuist is overwogen. In het door [getuige 2] geopperde scenario dat hij verder geen bemoeienis zou hebben gehad met de andere betrokkenen van [naam muziekfestival] en dat hij naar zijn werk is gegaan past immers niet een andere gedachte dan dat hij alle betrokkenen dus ook meteen en tegelijkertijd heeft moeten zien vertrekken van zijn ouderlijk huis. Ook deze verklaring laat het hof op meergenoemde grond terzijde van het bewijs.
ConclusieOp grond van het vorenoverwogene en op grond van al de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in het onderhavige dossier, in onderling verband en in samenhang bezien, acht het hof de hierna te noemen de-auditu verklaringen van [getuige 2] als getuige over de door hem genoemde [bijnaam verdachte], [voornaam medeverdachte 5], [duiding voornaam medeverdachte 3], [voornaam medeverdachte 4] en [voornaam medeverdachte 2] alsook de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaringen uit eigen wetenschap over deze personen voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zijn verklaringen vinden op die punten immers mede steun in alle andere hiervoor reeds genoemde bewijsmiddelen. Gelet hierop acht het hof - anders dan de verdediging, maar met het openbaar ministerie en de rechtbank in eerste aanleg - geen grond aanwezig om de getuigenverklaring van [getuige 2] integraal uit te sluiten van het bewijs. Het hof verwerpt de in dit opzicht gevoerde verweren door de verdediging. De enkele omstandigheid dat [getuige 2] ook zelf tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zijn hele jeugd heeft “geblowd als een schoorsteen” en tevens dat hij is veroordeeld tot zes jaar cel in verband met de dood van zijn zoontje, maken zijn getuigenverklaring op voornoemde onderdelen niet zonder meer en integraal van onwaarde voor het bewijs.
Het hof zal de samenvatting van de verklaring van [getuige 2] als weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2019 niet voor het bewijs gebruiken, maar enkel onderdelen van de verklaring van de getuige zoals hij deze heeft afgelegd op 17 december 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris.
Met de verdediging is het hof tot slot van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2] op de hiervoor weergegeven gronden met de nodige behoedzaamheid moeten worden gelezen. Ook voor de waardering van het bewijs zal het hof deze benodigde behoedzaamheid betrachten.
Feitenvaststellingen n.a.v. verklaring [getuige 2]Het hof stelt achtereenvolgens vast dat het dossier – zoals hiervoor reeds met vindplaatsen aangegeven - ondersteunend bewijsmateriaal biedt voor de volgende onderdelen van de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 2] die op 12 mei 2019 in Domburg woonachtig was:
In algemene zin:[getuige 2] heeft verklaard dat na het wegnemen van de festivalopbrengst van [naam muziekfestival], meerdere betrokkenen bij hem bij de woning zijn geweest. [52] Uit onderzoek aan de telefoon van [getuige 2] is naar voren gekomen dat hij in avond van 11 mei 2019 en in de nacht van 11 op 12 mei 2019 actief was van 21.59 uur tot en met 03.42 uur. Opvallend is dat de stappenactiviteit van [getuige 2] die nacht om 03.24 uur weer start na een rust daarvoor van ongeveer 40 minuten. Dit gegeven past naar ’s hofs oordeel in het scenario dat de daders na het feit naar de woning van [getuige 2] zijn gekomen om daar de buit te tellen.
[getuige 2] heeft verklaard dat één van de daders de woning van aangeefster binnen is gegaan met een knuppel. [53] De aangeefster heeft verklaard dat één van de mannen die haar woning was binnengedrongen mogelijk een zwarte stok in zijn handen had, hij had deze met beide handen vast en hield deze voor zich. Het hof maakt hieruit op – naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien - dat de daders van de diefstal waarbij de dagopbrengst van [naam muziekfestival] is buit gemaakt mede gebruik hebben gemaakt van een knuppel/stok als dreigmiddel om hun daad kracht bij te zetten.
[getuige 2] heeft verklaard – op de vraag van de rechter-commissaris of de andere jongens [getuige 2] hebben verteld dat zij wel in de woning zijn geweest - dat [medeverdachte 5] hem heeft verteld dat er (het hof begrijpt: in de woning) drie jongen waren. [54] Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de aangeefster, dat er drie gemaskerde mannen bij haar in de woning waren.
[getuige 2] heeft verklaard dat [voornaam medeverdachte 5] hem heeft verteld dat ze met drie auto’s waren: “We waren met drie auto’s, maar jullie wisten maar af van twee”. [getuige 2] zelf heeft alleen de kleine, witte, auto gezien, met de stickers, met een doos vol geld in de kofferbak. [55] Deze verklaring vindt steun in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen van de beelden van de twee verschillende betrokken auto’s, en de verklaringen van de getuigen van de plaats delict die niet uitsluiten dat er een derde auto betrokken is geweest op de plaats delict, alsook in de verklaring van de getuige [getuige 3].
Ten aanzien van [medeverdachte 4]:
[getuige 2] heeft verklaard over de betrokkenheid van [duiding naam medeverdachte 4]. [duiding voornaam medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]) was een van de daders en is in de woning van de aangeefster geweest. [getuige 2] heeft [duiding voornaam medeverdachte 4] ook zelf gezien op de ochtend na de diefstal. [56] Het reeds besproken DNA-bewijs ten aanzien van [medeverdachte 4] waarbij aan [voornaam medeverdachte 4] toegeschreven celmateriaal is aangetroffen op de draaghengsels en de schouderband van een blauwe sporttas biedt ondersteuning voor deze verklaring.
Ten aanzien van [verdachte]:[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard over de betrokkenheid van [duiding voornaam verdachte] (het hof begrijpt: voornaam verdachte) [verdachte]. [verdachte] heeft gezegd dat hij wist hoe het zat en dat daar veel geld is weggenomen. Hij heeft zelf verteld dat hij niet in de woning is geweest. [57] [getuige 2] heeft begrepen dat [duiding voornaam verdachte] in de auto zat en informatie had over waar het geld lag. [58] De dag voor 12 mei 2019 appte [duiding voornaam verdachte] [getuige 2] met de mededeling dat er iets ging gebeuren die avond. [59] [bijnaam verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) was tipgever [60] , hij zat in de auto en heeft ook een deel van de buit gehad, welke buit ook zelf gezien is door [getuige 2]. [61] [bijnaam verdachte] deed de kofferbak van de auto open en trok die doos met geld eruit. [62] Het reeds besproken DNA-bewijs ten aanzien van [verdachte] ter zake van het celmateriaal op tape op een blauwe sporttas en op handvatten van een Dirk-tas biedt ondersteuning aan de verklaring van [getuige 2]. Hetzelfde geldt voor de door [verdachte] gebruikte prepaid “overvaltelefoon” eindigend op –[laatste vier cijfers telefoonnummer 1] om zijn vader te bellen en de omstandigheid dat [verdachte] op 12 mei 2019 om 05.53 uur in Domburg was toen hij daar met de –[laatste vier cijfers telefoonnummer 1] zijn vader belde. Ook de verklaring van [getuige 3] dat zij na de diefstal samen met [verdachte] de taperesten heeft verwijderd van de Toyota IQ biedt daaraan steun. Voor zijn aanwezigheid in Domburg die vroege ochtend heeft [verdachte] een niet nader onderbouwde verklaring gegeven, die zijn betrokkenheid bij het feit bovendien niet uitsluit.
Ten aanzien van [medeverdachte 2]:
[getuige 2] heeft verklaard over de betrokkenheid van [medeverdachte 2]. [voornaam medeverdachte 2] was een van de daders die in de woning van de aangeefster is geweest. [voornaam medeverdachte 2] heeft de deur geforceerd. [63] [getuige 2] heeft voorts van [voornaam medeverdachte 5] gehoord dat [voornaam medeverdachte 2] degene is geweest die de woning in is gegaan met een knuppel. [64] Steun aan deze verklaring in de zin van de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij het strafbare feit wordt geboden door de verklaring van getuige [getuige 3] dat zij de Toyota IQ van haar werk had uitgeleend aan [medeverdachte 2] op 11 mei 2019, de door haar gehoorde mededeling van [medeverdachte 2] de volgende dag in het huis van [moeder medeverdachte 2] dat haar auto niet gebruikt was als vluchtauto, en dat [voornaam medeverdachte 2] een stapel geld bij zich had, waarvan zij € 200,- heeft ontvangen (het hof begrijpt: voor het kennelijke gebruik van haar auto ten behoeve van de diefstal en in het bijzonder het vervoeren van de buit). Ook de inkomenspositie en het diametraal daar tegenover staande uitgavenpatroon van [medeverdachte 2] kort na 12 mei 2019 biedt steun aan de verklaring van [getuige 2] omtrent de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de diefstal uit de woning waarbij een grote geldsom is buit gemaakt.
Ten aanzien van [medeverdachte 5]:
[getuige 2] heeft verklaard over de betrokkenheid van [medeverdachte 5]. [voornaam medeverdachte 5] had een rol, hij heeft er ook iets mee te maken gehad, dat heeft hij ook zelf gezegd tegen [getuige 2]. Het is voor [getuige 2] onduidelijk gebleven welke rol dat was, maar [voornaam medeverdachte 5] heeft wel € 50.000,- van de buit gehad [65] , hetgeen [getuige 2] heeft gezien op foto’s. [66] Hij is niet in de woning van de aangeefster geweest. [67] [getuige 2] weet wel dat [voornaam medeverdachte 5] heeft geholpen met inladen (het hof begrijpt: van de buit dan wel van andere spullen). [68] [getuige 2] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 5] een foto naar hem heeft gestuurd waarop een deel van het geld van de buit was te zien. [69] [medeverdachte 5] is ook kort na het feit naar Amsterdam gegaan, waar hij in het Hiltonhotel heeft verbleven, en daarna is hij op vakantie naar Spanje gegaan [70] , aldus [getuige 2].
Steun voor deze verklaring kan worden gevonden in de herkenning uit eigen beweging van de foto van [medeverdachte 5] door de moeder van [verdachte] bij een meervoudige fotoconfrontatie [71] als degene die het zou kunnen zijn en wiens gezicht en ogen veel lijken op degene die met haar zoon op 12 mei 2019 in de vroege ochtend bij hen thuis kwam (nadat de vader van [verdachte] hen op 12 mei 2019 in Domburg met de auto had opgehaald nadat hij door zijn zoon was gebeld met een van de “overvaltelefoons”). Steun kan voorts worden gezien in de aangetroffen foto in de telefoon van [getuige 2], welke foto is gemaakt op 12 juni 2019; op deze foto is een hand te zien met daarop een tatoeage “[cijfers]” - dezelfde tatoeage als op de linker pols bij [medeverdachte 5] - in welke hand zich een stapel geld bevindt met coupures van € 50,- en kleiner. [72] Ook het uitgavenpatroon van [medeverdachte 5] kort na 12 mei 2019, te weten van 12 tot 14 mei 2019 met de cashbetaling in het Hiltonhotel ad € 2.186,97 [73] en de aanschaf van dure merkgoederen in Amsterdam [74] , alsmede de vakantie in Spanje [75] , bieden steun aan de verklaring van [getuige 2].
Ten aanzien van [medeverdachte 3]:
[getuige 2] heeft tot slot verklaard over de betrokkenheid van [medeverdachte 3]. [duiding voornaam medeverdachte 3] (het hof begrijpt: medeverdachte 3]) was een van de daders, hij is niet in de woning geweest. [76] [getuige 2] heeft begrepen dat [medeverdachte 3] in een van de auto’s zat en dat hij heeft gereden. [voornaam medeverdachte 3] was erbij als een van de vijf personen toen [bijnaam verdachte] de kofferbak van de auto open deed en de doos (met geld) uit de kofferbak van de auto trok in het bijzijn van [getuige 2]. [77] Voorts biedt steun aan de verklaring van [getuige 2] de betrokkenheid van de grijze Volkswagen Polo (met kenteken [kenteken]) op naam van [medeverdachte 3] bij het feit, welke auto telkens gelijk in beeld komt met de witte Toyota IQ van het werk van getuige [getuige 3].
V. (Bedreiging met) geweld
In de tenlastelegging is ter omschrijving van het onderdeel geweld of bedreiging met geweld opgenomen het ingooien van een ruit, het in de woning naar boven lopen met – in ieder geval - gezichtsbedekking, met een stok of knuppel in de handen van een van hen, en het dreigend aan de aangeefster vragen waar het geld lag.
Het ingooien van een ruit van de voordeur met een tegel heeft in ieder geval gediend als een manier om de woning binnen te komen. Aangeefster is door de harde klap midden in de nacht wakker geschrokken en is gaan kijken wat er aan de hand was. Toen zij op de overloop liep werd zij geconfronteerd met drie in het zwart geklede mannen met gezichtsbedekking.
Aangeefster heeft haar eerste verklaring op 12 mei 2019 zeer vlak na het feit om 03.40 uur afgelegd. Later die ochtend, om 09.45 uur, heeft zij nader verklaard dat man I, die het woord deed, ‘mogelijk een zwarte stok in zijn handen had, deze met beide handen vasthield en deze voor zich hield'. De verdediging heeft aangevoerd dat door deze formulering twijfel kan bestaan over het al dan niet aanwezig zijn van een stok. Het gebruik van het woord ‘mogelijk’ ziet naar het oordeel van het hof onmiskenbaar op de kleur of de aard van het voorwerp in de handen van de dader, en niet op de vraag of deze dader een stok in zijn handen had. Dat blijkt immers uit het vervolg van de zin waarin aangeefster zonder enig voorbehoud aangeeft hoe de man dat voorwerp vast had. De aangifte komt in die zin bovendien overeen met de verklaring van [getuige 2] dat één van de daders die de woning in is gegaan een knuppel bij zich had. Daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat één van de daders een stok of knuppel bij zich had en dat hij die op een zodanige manier bij zich droeg dat die voor aangeefster zichtbaar was. Gelet hierop, en op het hierboven omschreven optreden door de drie daders in de woning, vormde het vasthouden van een stok of knuppel naar ’s hofs oordeel in combinatie met het midden in de nacht door de drie gemaskerde daders vragen naar het geld een onderdeel van de bedreiging met geweld. Door onder die omstandigheden aan aangeefster te vragen waar het geld was, is naar het oordeel van het hof tevens sprake van 'dreigend vragen' als omschreven in de tenlastelegging.
Bedreiging met geweld – ook door verdachten die niet in de woning zijn geweest
De vraag is of de medeverdachten die niet in de woning van aangeefster zijn geweest opzet hebben gehad op het plegen van bedreiging met geweld door de drie daders die wel in de woning van aangeefster waren. Het hof stelt in dit opzicht vast dat uit het dossier niet blijkt van ‘vol opzet'. Vervolgens dient beoordeeld te worden of sprake was van voorwaardelijk opzet, waarbij de vraag moet worden beantwoord of zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat met geweld gedreigd zou worden. Voor zover daarvan niet blijkt uit de eigen verklaringen van een verdachte kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals reeds hiervoor overwogen berust het feit op een tevoren gemaakt, nauwgezet en grondig voorbereid plan. Het hof gaat er daarom van uit dat alle verdachten in elk geval van alle onderdelen van het plan op de hoogte waren, nu niet is gesteld of is gebleken dat dit anders is.
Vooraf was bekend dat er op het moment van binnendringen in de woning één of meer personen in de woning aanwezig zouden zijn. Gelet op de aanwezigheid van de dagopbrengst van [naam muziekfestival] in die woning kon bovendien rekening gehouden worden met de mogelijkheid van verzet door de persoon of personen in de woning. Daar is bij de planning vooraf kennelijk over nagedacht en ook een oplossing voor gevonden, gelet op de meegenomen stok of knuppel en het binnengaan van de woning met drie gemaskerde daders. Naar het oordeel van het hof was onder die omstandigheden de aanmerkelijke kans aanwezig dat bij de diefstal van de grote som geld minst genomen met geweld gedreigd zou worden. Het hof is derhalve van oordeel dat, naast de drie daders die de woning ingegaan zijn, ook de medeverdachten die aanmerkelijke kans hebben aanvaard door de drie daders met de stok of knuppel naar de woning te vervoeren, althans daar in de buurt aanwezig te zijn, en vervolgens met hen in de buit te delen. Zij hebben zich op geen enkele zichtbare manier gedistantieerd van de uitvoering van het plan. Niet is gebleken van enige contra-indicatie.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook de medeverdachten die niet in de woning van aangeefster zijn geweest het (voorwaardelijk) opzet hadden op het plegen van bedreiging met geweld door de drie daders die wel in de woning zijn geweest.
VI. Medeplegen
Op grond van het vorenoverwogene is het hof, in onderling verband en in samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] betrokken zijn geweest bij de diefstal van de dagopbrengst van muziekfestival [naam muziekfestival] op 12 mei 2019. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachten zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat dit handelen kan worden beschouwd als medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening gehouden worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van medeplegen, acht het hof – met de rechtbank - de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het hof is reeds hiervoor tot de conclusie gekomen dat er minimaal vijf personen zaten in twee van de drie auto's die bij het plegen van het feit betrokken waren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] auto's hebben geregeld althans beschikbaar hebben gesteld waarmee naar (de buurt van) de woning van aangeefster in Grijpskerke is gereden. Uit de camerabeelden volgt dat er op de avond voorafgaande aan het feit kennelijk een voorverkenning heeft plaatsgevonden waarbij deze auto’s zijn gebruikt. Na de diefstal zijn in ieder geval deze auto’s door de daders gebruikt om te vluchten. Meerdere personen, waaronder één of meer van de daders die in de woning het geldbedrag hebben weggenomen, zijn vervolgens gezamenlijk naar de woning van [getuige 2] in Domburg gegaan om daar de buit te tellen en te verdelen. Zoals eerder overwogen, merkt het hof [medeverdachte 3] aan als bestuurder van de Volkswagen Polo. Uit de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte 5] in de vroege ochtend na de diefstal door [verdachte]’s vader zijn opgehaald uit Domburg, de verklaring van [getuige 2] dat [verdachte], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] naderhand bij zijn woning waren, alsmede de omstandigheid dat er DNA-sporen van [verdachte] en [medeverdachte 4] op de plaats delict zijn aangetroffen, leidt het hof af dat ook [verdachte], [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] inzittenden waren van de auto’s dan wel deze (mede) hebben bestuurd.
Voor de onderlinge afstemming voor en na de diefstal is gebruik gemaakt van vijf speciaal voor het feit geactiveerde prepaid telefoons, waarvan het hof heeft vastgesteld dat - in ieder geval – [verdachte], [medeverdachte 1] en [getuige 1] daar feitelijk de gebruikers van waren.
Uit het vorenoverwogene kan worden opgemaakt dat de buit na de diefstal onder meerdere personen is verdeeld. Dit vindt tevens zijn bevestiging in de omstandigheid dat de meeste verdachten ineens de beschikking hadden over grote contante geldbedragen die niet verklaard kunnen worden door hun legale inkomsten. Verder is nog van belang dat getuige [getuige 2] een aantal van de verdachten aanwijst als de daders van het feit.
De bijdrage van [verdachte]
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [verdachte] het feit heeft medegepleegd. Het hof acht in dit verband van belang dat er duidelijk sprake was van handelen overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan en dat [verdachte] één van de inzittenden was van de auto’s die bij het plegen van het feit zijn gebruikt. Bij het gezamenlijke plan was de onderlinge afstemming tussen [verdachte] en zijn mededaders cruciaal. [verdachte] was tipgever. Reeds in de middag van 11 mei 2019 is met een speciaal voor het misdrijf geactiveerde prepaid telefoon (-laatste vier cijfers telefoonnummer 1) in de buurt van de plaats delict contact geweest met een andere prepaid telefoon (-laatste vier cijfers telefoonnummer 4), totdat hij, [verdachte], zijn vader in de vroege ochtend van 12 mei 2019 met de prepaid telefoon vraagt hem uit Domburg op te halen, waarbij ook [medeverdachte 5] aanwezig was. In Domburg is de buit na afloop van het feit geteld en verdeeld. Hieruit leidt het hof af dat [verdachte] van het begin tot het eind bij de uitvoering van het gezamenlijke plan betrokken is geweest. Deze contacten plaatsen [verdachte] midden in de organisatie van het plan. Daarbij komt dat [verdachte] ervoor heeft gezorgd dat er sporen van het misdrijf zijn gewist door naderhand de taperesten van de Toyota IQ te verwijderen, maar meer nog dat hij heeft gedeeld in de buit. Naar het oordeel van het hof duidt dit alles erop dat [verdachte] een grote rol heeft gespeeld in de planning, de organisatie en/of de uitvoering van het feit.
De bijdrage van [medeverdachte 4]
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [medeverdachte 4] het feit heeft medegepleegd. Het hof acht in dit verband van belang dat er duidelijk sprake was van handelen overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan en dat [medeverdachte 4] één van de inzittenden was van de auto’s die bij het plegen van het feit zijn gebruikt. Bij het gezamenlijke plan was de onderlinge afstemming tussen [medeverdachte 4] en zijn mededaders cruciaal. [medeverdachte 4] is in de woning van de aangeefster geweest. In Domburg is de buit geteld en verdeeld. Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte 4] van het begin tot het eind bij de uitvoering van het gezamenlijke plan betrokken is geweest. Naar het oordeel van het hof duidt dit alles erop dat [medeverdachte 4] een grote rol heeft gespeeld in de planning, de organisatie en/of de uitvoering van het feit.
De bijdrage van [medeverdachte 2]
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [medeverdachte 2] het feit heeft medegepleegd. Het hof acht in dit verband van belang dat er duidelijk sprake was van handelen overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan en dat [medeverdachte 2] de Toyota IQ heeft geregeld die bij het feit is gebruikt. [medeverdachte 2] is in de woning van de aangeefster geweest. Daarmee heeft [medeverdachte 2] een belangrijke rol gespeeld bij de voorbereiding en de uitvoering van het plan. In Domburg was [medeverdachte 2] aanwezig bij het tellen en verdelen van de buit. Hij heeft zijn deel van de buit ontvangen, gelet op zijn bestedingspatroon na het feit. Bij het gezamenlijke plan was de onderlinge afstemming tussen [medeverdachte 2] en zijn mededaders cruciaal. Uit het voorgaande leidt het hof af dat [medeverdachte 2] van het begin tot het eind bij de uitvoering van het gezamenlijke plan betrokken is geweest. Naar het oordeel van het hof duidt dit alles erop dat [medeverdachte 2] een grote rol heeft gespeeld in de planning, de organisatie en/of de uitvoering van het feit.
De bijdrage van [medeverdachte 3]
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [medeverdachte 3] het feit heeft medegepleegd. Het hof acht in dit verband van belang dat er duidelijk sprake was van handelen overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan en dat [medeverdachte 3] de bestuurder was van zijn grijze Volkswagen Polo welke nauw betrokken was bij het feit. [medeverdachte 3] is één van de inzittenden dan wel bestuurder van een van de drie auto’s geweest die bij het plegen van het feit zijn gebruikt. Daarmee heeft [medeverdachte 3] een essentiële rol gespeeld bij de voorbereiding en de uitvoering van het plan. Bij het gezamenlijke plan was de onderlinge afstemming tussen [medeverdachte 3] en zijn mededaders cruciaal. In Domburg was [medeverdachte 3] aanwezig bij het tellen en verdelen van de buit.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [medeverdachte 3] van het begin tot het eind bij de uitvoering van het gezamenlijke plan betrokken is geweest. Naar het oordeel van het hof duidt dit alles erop dat [medeverdachte 3] een essentiële rol heeft gespeeld in de planning, de organisatie en/of de uitvoering van het feit.
De bijdrage van [medeverdachte 5]
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [medeverdachte 5] het feit heeft medegepleegd. Het hof acht in dit verband van belang dat er duidelijk sprake was van handelen overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan en dat [medeverdachte 5] één van de inzittenden dan wel chauffeurs was van de auto’s die bij het plegen van het feit zijn gebruikt. Bij het gezamenlijke plan was de onderlinge afstemming tussen [medeverdachte 5] en zijn mededaders cruciaal. In Domburg is de buit geteld en verdeeld. [medeverdachte 5] was daarbij aanwezig. [medeverdachte 5]s deel bestond uit een fors geldbedrag, mede gelet op zijn bestedingspatroon na het feit. Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte 5] minst genomen bij de uitvoering van het gezamenlijke plan betrokken is geweest en dat [medeverdachte 5] een essentiële rol moet hebben gespeeld in de planning, de organisatie en/of de uitvoering van het feit.
Tot besluit
Niet kan worden vastgesteld welke dader – buiten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] – nog meer de woning van aangeefster is binnengegaan. Wel kan worden vastgesteld dat de daders op een intensieve manier het feit hebben voorbereid en gepleegd, daarbij grondig te werk zijn gegaan, en over de juiste informatie moeten hebben beschikt ten aanzien van de organisatie van [naam muziekfestival]. Op grond van de bewijsmiddelen en de hiervoor gedane vaststellingen en overwegingen, alsmede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het feit, stelt het hof ten aanzien van elk van de genoemde verdachten vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte enerzijds en een of meer van zijn mededaders anderzijds. Zij hebben het feit in gezamenlijke uitvoering gepleegd en het hof acht de bijdrage van de verdachte daarbij van voldoende gewicht om de verdachte als medepleger te beschouwen.
Bewezenverklaring
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks12 mei 2019 te Grijpskerke, gemeente Veere, omstreeks 03:15 uur,
in elk gevalgedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning aldaar gelegen aan [adres aangeefster], tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, een hoeveelheid geld ten bedrage van ongeveer 423.650 euro, althans ongeveer 362.980 euro, in elk gevaleen
(grote
)hoeveelheid geld,
datdiegeheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak,
verbreking, en/of inklimming,
welke diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden,gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door omstreeks 03.15 uur in de nacht een ruit van de woning van die [aangeefster] in te gooien en
/ofvervolgens de woning binnen te gaan en naar boven te lopen - gekleed in het zwart/donker en
/ofmet bivakmutsen op, in elk geval met gezichtsbedekking, en
/ofmet een stok/knuppel
, althans een voorwerp,in de handen en
/ofvervolgens aan die [aangeefster] dreigend te vragen waar het geld lag.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks – voor zover in aanvulling op de in dit arrest vermelde voetnoten noodzakelijk -, plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij in georganiseerd verband volgens een vooraf gemaakt plan is gehandeld en een aanzienlijk geldbedrag is weggenomen.
Drie daders hebben zich op intimiderende wijze midden in de nacht de toegang tot de woning verschaft door een stoeptegel door het raam van de voordeur te gooien. De drie daders, waaronder één dader met een stok/knuppel in zijn handen, zijn met gezichtsbedekking de trap naar de bovenverdieping op gegaan en hebben daar het slachtoffer, een 73-jarige vrouw, dreigend gevraagd waar het geld lag. Dit moet een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest, zowel voor het slachtoffer zelf alsook in relatie tot haar 3-jarige kleindochter die bij het slachtoffer logeerde en waarvoor het slachtoffer zich vanzelfsprekend verantwoordelijk voelde. Zij zijn beiden in de woning waar zij dachten veilig te zijn op brute wijze overvallen en in gevaar gebracht. Door het kordate en meewerkende optreden van het slachtoffer die de daders direct de kamer wees waar het geld lag en zich daarna over haar kleindochter ontfermde, is verdere escalatie voorkomen. Een feit als dit is zeer bedreigend voor slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers nog jarenlang ernstige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De impact op het slachtoffer is in dit geval enorm geweest, zo blijkt ook uit de verklaring die namens het slachtoffer tijdens de zitting in hoger beroep is voorgelezen. Bovendien nemen als gevolg van een dergelijk geweldsdelict gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
Het door de daders uit de woning weggenomen geldbedrag betrof (een deel van) de dagopbrengst van het jaarlijkse muziekfestival [naam muziekfestival] in Grijpskerke, waar [benadeelde partj] verantwoordelijk voor is. Dit festival, dat in 2019 voor de 25ste keer werd georganiseerd, heeft in de festivalwereld binnen en buiten Zeeland grote bekendheid gekregen en heeft een naam van betekenis opgebouwd. De organisatie steunt op de betrokkenheid en het werk van veel vrijwilligers. De diefstal van de dagopbrengst van het festival in 2019 is bij [benadeelde partij] en allen die daarbij betrokken zijn geweest, hard aangekomen. Het heeft geleid tot grote materiële schade van de Stichting alsook tot gevoelens van onveiligheid, verontwaardiging en boosheid van alle daarbij betrokken personen. Dit blijkt onder meer uit de verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep namens [benadeelde partij] is voorgelezen.
De verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de psychische- en financiële gevolgen van zijn handelen en dat van zijn mededaders bij de slachtoffers en heeft klaarblijkelijk slechts uit eigen financieel gewin gehandeld. Dit geeft blijk van een volstrekt gebrek aan respect voor de persoonlijke integriteit en het eigendomsrecht van een ander.
Het hof rekent de verdachte het een en ander zwaar aan.
De op te leggen straf
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recent, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot een overval op een woning. In het geval van een overval op een woning waarbij sprake is van bedreiging met geweld wordt in beginsel uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. In strafverzwarende zin weegt het hof de hoogte van het bij de woningoverval weggenomen geldbedrag mee. De verdachte en zijn mededaders moeten niet alleen op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van het geld dat tijdens het muziekfestival werd omgezet. Dat blijkt alleen al uit de vraag van de daders waar ‘het geld’ lag. Maar ook van de omstandigheid dat het mogelijk om een (hele) grote hoeveelheid geld zou kunnen gaan, gelet op de omvang van het muziekfestival. Als strafverzwarende omstandigheid geldt evenzeer de aanwezigheid van minst genomen een kwetsbaar slachtoffer in de woning. Onder alle omstandigheden is sprake van een vooropgezet en voorbereid plan dat met een zekere geraffineerdheid is uitgevoerd. Dat alles rekent het hof de verdachte in ernstige mate aan.
Het hof is - alles afwegende – daarom van oordeel dat bij dit feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Redelijke termijn
Met betrekking tot de redelijke termijn is het volgende gebleken:
  • de verdachte is op 4 november 2019 in verzekering gesteld;
  • op 24 november 2021 is door de rechtbank vonnis gewezen;
  • op 3 december 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • op 21 juli 2022 is het dossier binnengekomen bij het hof;
  • op 2 februari 2023 heeft bij het hof een regiebehandeling plaatsgevonden;
  • de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 25, 26 en 28 maart 2024;
  • het onderzoek ter terechtzitting is op 26 april 2024 gesloten, waarna aansluitend arrest is gewezen.
De behandeling van de zaak in eerste aanleg is niet binnen 24 maanden nadat de verdachte in verzekering is gesteld afgerond met een eindvonnis. De overschrijding bedraagt 20 dagen. Voorts is het dossier niet binnen
6 maanden na het instellen van het hoger beroep bij het hof binnengekomen. De overschrijding van de inzendtermijn bedraagt ongeveer 2 maanden. De behandeling van de zaak in hoger beroep is evenmin binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld afgerond met een eindarrest. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ruim 1 jaar.
De termijnoverschrijding in eerste en tweede aanleg is onder meer gelegen in de omvang van de zaak, de omstandigheid dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaak van vijf medeverdachten behandeld diende te worden en dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep door respectievelijk de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris getuigen dienden te worden gehoord. Dit neemt niet weg dat ook een periode van inactiviteit is gelegen in de fase van het hoger beroep, waarvoor geen bijzondere redenen zijn gebleken en die niet voor rekening van de verdachte zou moeten komen. Naar het oordeel van het hof is de redelijke termijn zowel in de afzonderlijke fasen van de procedure als ook in het geheel ruim overschreden. Het hof zal met deze overschrijding rekening houden door de in beginsel passend en geboden geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren te verlagen met 3 maanden. Het hof komt aldus tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is een bedrag van € 956,- aan proceskosten gevorderd. Ter terechtzitting in eerste aanleg zijn de gevorderde proceskosten mondeling vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de proceskosten tot een bedrag van € 956,-.
Vervolgens is in hoger beroep bij gelegenheid van de tweede termijn door de advocaat van de benadeelde partij te kennen gegeven dat de gevorderde proceskosten worden ingetrokken en dat slechts nog de vordering van de immateriële schade van € 2.000,- resteert. Derhalve is de vordering in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De benadeelde is slachtoffer geworden van een zeer ernstig strafbaar feit. Zij is midden in de nacht door drie mannen in het zwart gekleed bedreigd met geweld in de woning waar zij op dat moment alleen met haar kleindochter sliep. De gevolgen die dit voor haar heeft gehad heeft zij uitvoerig in de vordering benadeelde partij als ook in de voorgedragen slachtofferverklaring beschreven. Ze slaapt sindsdien slecht, voelt zich niet meer veilig in haar eigen huis, durft niet meer alleen te zijn en heeft regelmatig flashbacks, zelfs bijna vijf jaar nadat het strafbare feit gepleegd is. Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in haar persoon 'op andere wijze' sprake is. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 362.980,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is een bedrag van € 4.982,- aan proceskosten gevorderd. Ter terechtzitting in eerste aanleg zijn de gevorderde proceskosten mondeling vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 362.980,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de in eerste en tweede aanleg gevorderde proceskosten conform het liquidatietarief van in totaal (€ 4.982,- + € 8.632,- =) € 13.614,-. In hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij bij gelegenheid van de tweede termijn het hof verzocht om in plaats van de gevorderde proceskosten conform het liquidatietarief de werkelijk gemaakte proceskosten ad
€ 18.900,- toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 362.980,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de proceskosten tot een bedrag van € 13.614,-.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat noch op basis van het dossier noch op basis van de vordering van de benadeelde partij met zekerheid valt vast te stellen hoe hoog de concreet geleden schade is. Onduidelijk blijft immers welk bedrag er exact is weggenomen op 12 mei 2019. Dit blijkt niet uit de eigen administratie van de benadeelde partij en evenmin uit de berekening van de fiscus, waarin slechts is vermeld welk bedrag vermoedelijk is weggenomen.
Evenwel is het hof van oordeel dat er voldoende informatie voorhanden is om tot een onderbouwde en daarmee betrouwbare schatting van het weggenomen bedrag te kunnen komen. Het hof stelt daarbij voorop dat de inkomsten ten tijde van het festival voornamelijk uit de verkoop van munten en kleding kwamen. Vast is komen te staan dat er op het festival [naam muziekfestival] hoofdzakelijk met contant geld werd betaald door de bezoekers. Tot 2019 was het immers niet mogelijk om elektronische betalingen te doen op het festivalterrein. Daardoor is het aannemelijk dat de administratie op het moment van de overval (nog) niet de daadwerkelijke stand van zaken weergaf en daarmee (nog) niet volledig was. Het hof zal – evenals de rechtbank – de vordering en de onderbouwing, voor zover aanwezig, in het licht van die omstandigheden bezien.
Bij de schatting heeft het hof mede acht geslagen op de gegevens van de Belastingdienst, in het bijzonder de aangifte van de omzetbelasting over het jaar 2018 door de benadeelde partij. Hieruit volgt dat de benadeelde partij in 2018 een omzet had van € 456.826,-. Zoals hiervoor overwogen betrof dit enkel contant geld, vanwege het ontbreken van de mogelijkheid tot het doen van elektronische betalingen. Deze omzet was gebaseerd op een bezoekersaantal van 5.800 personen. De benadeelde partij heeft onbetwist gesteld dat het aantal bezoekers in 2019 was gestegen tot 7.500. Hierdoor is het aannemelijk dat de inkomsten in 2019 hoger waren dan in 2018.
Uit de factuur van Dutchband blijkt dat de benadeelde partij 120.000 munten heeft ingekocht. Uit de administratie van de benadeelde partij valt af te leiden dat de munten op enig moment van de avond van 11 mei 2019 zijn uitverkocht en dat een deel van de munten opnieuw is verkocht. Door de benadeelde partij is gesteld dat er die dag in totaal 159.944 munten zijn verkocht. Vermenigvuldigd met de verkoopprijs van € 2,50 komt dit neer op een bedrag van € 399.860,-. Het gedeelte dat via een pintransactie is betaald moet hierop in mindering worden gebracht, namelijk € 13.530,-. De opbrengst in contant geld van de muntverkoop schat het hof daarmee op een bedrag van € 386.330,-.
Voor wat betreft de kledingverkoop is van belang dat uit de factuur van Z-Wear blijkt dat de benadeelde partij voor een bedrag van € 14.999,16 aan kleding heeft ingekocht. Volgens de administratie van de benadeelde partij is in totaal € 17.380,- aan contant geld besteed aan kleding. Dat bedrag moet bij de opbrengst van de muntverkoop worden opgeteld.
Volgens diezelfde administratie is er een contante betaling verricht door de benadeelde partij aan de cateraar ter hoogte van € 40.730,-, die in mindering moet worden gebracht. Dit komt neer op een schadebedrag van € 362.980,-.
Gelet op het voorgaande, alsmede de omstandigheid dat de Belastingdienst ook van laatstgenoemd bedrag is uitgegaan voor de voldoening van de omzetbelasting, ziet het hof aanleiding de omvang van de schade te schatten op het gevorderde bedrag van € 362.980,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat eveneens sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit, dat in vereniging is begaan.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen voor een bedrag van € 362.980,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 362.980,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Proceskosten [benadeelde partij]
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte hoofdelijk zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het hof zal bij de begroting van deze kosten aansluiting zoeken bij het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Het belang van de zaak zou toepassing van tarief VI met zich brengen. In eerste aanleg zal het hof 2 punten rekenen (opstellen vordering en bijwonen zitting). In hoger beroep kent het hof een half punt toe voor het handhaven van de vordering en anderhalf punt voor het bijwonen van meerdere zittingsdagen. Aldus komt het hof tot een bedrag van € 4.982,- (2 x € 2.491,-) en
€ 8.856,- (2 x € 4.428,-) in hoger beroep, in totaal aldus € 13.838,-. Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Muts, G550992 (omschrijving: blauw)
zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 mei 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 362.980,00 (driehonderdtweeënzestigduizend negenhonderdtachtig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 13.838,00 (dertien duizend achthonderdachtendertig euro)en veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 362.980,00 (driehonderdtweeënzestigduizend negenhonderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 330 (driehonderddertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 mei 2019.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Muts, G550992 (omschrijving: blauw).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. H. Steenhuis en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2024.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van 12 mei 2019, verklaring van [aangeefster], pagina 64, tweede en derde alinea.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige van 21 november 2019, verklaring van [aangeefster], p. 71, elfde alinea.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 mei 2019, verklaring van [aangeefster], p. 67, achtste alinea.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019, p. 366.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019, p. 367.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019, p. 366 en 367.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019, p. 371 en 372.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019, p. 367 en 368.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019, p. 368.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2019, pagina 171, 172 en 173.
11.Foto op pagina 191 als bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, pagina 189 (over het tijdstip dat te zien is op de camerabeelden: gebleken is dat de aangegeven tijd op de camerabeelden overeenstemt met de werkelijke tijd. Op de foto's op pagina 177 is op de onderste foto een klok te zien die dezelfde tijd aangeeft als de tijd op de camerabeelden).
12.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden van 13 mei 2019, pagina 195 en 196 en proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2019, pagina 199 tot en met 201.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, pagina 207, met foto's van de camerabeelden op pagina's 208 tot en met 211.
14.Proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2019, pagina 213 en 214.
15.Proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019, pagina 237 en 238, proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2019, pagina 240 tot en met 243 en proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2019, pagina 258.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 13 mei 2019, pagina 82.
17.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 13 mei 2019, pagina 81.
18.Rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Grijpskerke op 12 mei 2019’ van 10 september 2019 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), pagina 445 tot en met 449 en pagina 450 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB1R019025-46.
19.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2000-2019109277-3 d.d. 12 mei 2019, pagina 151 van het procesdossier en proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2000-2019109277-236 d.d. 11 april 2020, pagina 467 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB1R019025-46.
20.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2000-2019109277-249 d.d. 30 april 2021 en proces-verbaal van bevindingen met nummer ZB1R019052-1272 d.d.12 juli 2021.
21.Proces-verbaal relaas met nummer ZB1R019052-897 d.d. 14 april 2020, pagina’s 390 en 391 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB1R019025-46.
22.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2000-2019109277-236 d.d. 11 april 2020, pagina 467 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB1R019025-46.
23.Los proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2000-2019109277-249 d.d. 30 april 2021.
24.Los proces-verbaal van bevindingen met nummer ZB1R019052-1272 d.d. 12 juli 2021.
25.Rapport `Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Grijpskerke op 12 mei 2019' van 10 september 2019 van het Nederlands Forensisch instituut (NFI rapport pagina 5 en 6), dossier pagina 445 tot en met 449 en pagina 450 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB 1 R019025-46.
26.Rapport `Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Grijpskerke op 12 mei 2019' van 10 september 2019 van het Nederlands Forensisch instituut (NFI rapport pagina 5) en dossier pagina 445 tot en met 449 en pagina 450 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB 1 R019025-46.
27.Proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2020, pagina 308 tot en met 311.
28.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 3] van 31 juli 2019, pagina 753, derde en vijfde alinea.
29.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 3] van 7 augustus 2019, pagina 758, laatste alinea.
30.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 3] van 12 augustus 2019, pagina 768, onder `Tape' eerste, tweede, derde, vijfde, negende, elfde en dertiende alinea.
31.Proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2019, pagina 267 en 268.
32.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 3] van 31 juli 2019, pagina 753, tweede alinea.
33.Weergave van het gesprek op pagina 331.
34.Weergave van het gesprek op pagina 332 en proces-verbaal van bevindingen pagina 628.
35.Weergave van het gesprek op pagina 333.
36.Proces-verbaal van verhoor van getuige [zus medeverdachte 2] van 1 september 2019, pagina 127.
37.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, pagina 189, met als bijlage 2 de foto op pagina 191.
38.Proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2019, pagina 213 en 214.
39.Proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2019, pagina 216 en 217.
40.Proces-verbaal van bevindingen, tweede verhoor verdachte [getuige 2], Persoonsdossier verdachte [getuige 2], p. 1247 e.v.
41.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris.
42.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
43.[verdachte] heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat sommigen hem [bijnaam verdachte] noemen.
44.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], p. 1244.
45.Getuige [getuige 2] noemt [medeverdachte 3] afwisselend zowel [verschillende duidingen voornaam medeverdachte 3] in zijn beide verklaringen.
46.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
47.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3-5.
48.In de nacht van 11 op 12 mei 2019 was de stappenteller van [getuige 2] actief van 21.19 uur – 03.44 uur, met een rustperiode van bijna 40 minuten tot 03.24 uur, waarna de telefoon eerst om 07.59 uur weer activiteiten registreert. [getuige 2] heeft daarentegen gesteld dat hij om 00.00 uur ging slapen, tot de volgende ochtend, en dat hij in de loop van de vroege ochtend naar zijn werk is gegaan. Proces-verbaal van bevindingen telefoon [getuige 2], p. 607.
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 580, 582 en 584.
50.Verhoor getuige onder nummer [nummer] afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris op 23 januari 2024.
51.Proces-verbaal van verhoor van getuige [nummer] bij de raadsheer-commissaris op 23 januari 2024, randnummer 10.
52.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3 en 6.
53.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 5.
54.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
55.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 4.
56.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
57.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
58.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
59.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 7.
60.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 4.
61.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 5.
62.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 6.
63.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
64.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 5.
65.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 5.
66.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
67.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
68.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 4.
69.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
70.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 5.
71.Proces-verbaal fotobewijsconfrontatie getuige [getuige 6], dossier p. 426.
72.Proces-verbaal van bevindingen telefoon [getuige 2], dossier p. 607, 614, en proces-verbaal van bevindingen tatoeage [medeverdachte 5], dossier p. 615 en proces-verbaal van bevindingen van foto’s van handen [medeverdachte 5], dossier, p. 618.
73.Proces-verbaal van bevindingen Hilton Amsterdam, dossier. p. 621.
74.Proces-verbaal van bevindingen schoenen Christian Louboutin, dossier, p. 481.
75.Proces-verbaal van bevindingen gegevens Prijsvrij, dossier, p. 480.
76.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 3.
77.Verklaring [getuige 2] d.d. 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, p. 4.