Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Gerechtshof Den Haag
Op 26 maart 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die in eerste aanleg door de politierechter in de rechtbank Rotterdam was veroordeeld tot een taakstraf. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van heroïne en cocaïne, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 10-116246-20. De zaak kwam voor het hof na hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij ook was vrijgesproken van een andere beschuldiging onder parketnummer 10-190561-22.
Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Een cruciaal punt in deze zaak was de verklaring van een anonieme getuige, die volgens artikel 344a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering alleen als bewijs kan dienen als de verdediging de gelegenheid heeft gehad om deze getuige te horen en als er ander bewijs is dat de verklaring ondersteunt. De verdediging had verzocht om het horen van de anonieme getuige, maar omdat de identiteit van deze getuige niet meer te achterhalen was, kon het hof deze verklaring niet gebruiken voor het bewijs.
Het hof oordeelde dat zonder de verklaring van de anonieme getuige er onvoldoende bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 10-116246-20. Daarnaast verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de andere zaak. Het hof gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 310,00 aan de verdachte. Deze uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor de verdediging om getuigen te horen en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.