Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] Holding B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 13 juli 2022, waarmee Holding c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022, zoals hersteld bij het vonnis van 10 augustus 2022;
- de memorie van grieven van Holding c.s., met bijlagen;
- de memorie van antwoord van PKF, met bijlagen;
- de akte uitlaten zijdens Holding c.s..
3.Feitelijke achtergrond
- het verzorgen van de aanslag vennootschapsbelasting;
- het verzorgen van de aanslag inkomstenbelasting ‘voor jullie en jullie partners’;
- doorlopende advisering op bedrijfseconomisch en fiscaal juridisch gebied.
[partner] wordt in de offerte genoemd als de adviseur die als relatiemanager functioneert (hierna ook: de opdrachtbevestiging).
4.Procedure bij de rechtbank
PKF wordt veroordeeld tot vergoeding van:
i. de door Holding gelden schade ten bedrage van € 1.750.000,- uit hoofde van de aan ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de Bank) uit borgtocht betaalde bedragen, met rente;
ii. de door Holding geleden schade ten bedrage van € 151.791,56, in verband met door haar gemaakte kosten van juridische bijstand in de procedure tegen de Bank;
iii. de door Invest geleden schade ten bedrage van € 2.393.199,- uit hoofde van de door haar aan Marconi Groep verstrekte leningen, met rente;
kosten rechtens.
5.Beoordeling in hoger beroep
Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat Holding c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat [partner] (en daarmee PKF) toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. De overige stellingen en weren heeft de rechtbank niet meer besproken.
(i) toen hij, nadat hij vernomen had van de financiële problemen van de Marconi Groep, [betrokkene 1] tegenkwam, van wie hij vernam dat GP investeerde in bedrijven, de Marconi Groep heeft genoemd en de behoefte aan financiering en
(ii) toen hij, na dit gesprek, [appellant 1] weer ontmoette, [appellant 1] heeft gezegd dat hij GP op de Marconi Groep heeft gewezen, waarbij hij heeft aangegeven (kort gezegd) dat [appellant 1] GP zelf moest screenen.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat daar tegenover staat
(i) dat [partner] zelf heeft verklaard dat hij geen (positieve) mededelingen heeft gedaan over de financiën van GP en dat hij ook niet op de hoogte was van de solvabiliteit van GP;
(i) dat volgens [partner] hij er juist op heeft aangedrongen dat er onderzoek zou worden gedaan naar de positie van GP.
Ten slotte komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de betwisting niet voldoende concreet is toegelicht en onderbouwd dat [partner] (onjuiste) uitspraken heeft gedaan over de financiële positie van GP.
In de akte uitlaten heeft Holding c.s. bewijs aangeboden van de stelling dat [partner] in de hoedanigheid van adviseur en bemiddelaar heeft opgetreden. Het hof zal aan dit bewijsaanbod voorbijgaan omdat Holding c.s. deze stelling niet heeft onderbouwd met voldoende concrete, voor bewijs vatbare feiten. Het dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – te worden gepasseerd.
Holding c.s. heeft ook bewijs aangeboden in het kader van het causaal verband. Dit bewijsaanbod zal worden gepasseerd als niet ter zake dienende nu het hof aan het causaal verband niet toe komt en het bewijs van deze stellingen daarom niet tot andere oordelen aanleiding geeft.
6.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022, zoals hersteld bij vonnis van 10 augustus 2022;
- veroordeelt Holding c.s. als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van PKF begroot op € 11.379,-- aan verschotten, € 6.059,-- aan salaris voor de advocaat en op € 173,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen.
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.