ECLI:NL:GHDHA:2024:609

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
2200055020
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van terrorismefinanciering en veroordeling voor overtredingen van de Sanctiewet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het financieren van terrorisme door geldbedragen te sturen naar zijn dochter in Syrië, die daar samen met haar man, een jihadstrijder, verbleef. Het hof sprak de verdachte vrij van de verdenking van terrorismefinanciering, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op het financieren van een terroristisch misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wist dat zijn dochter en schoonzoon betrokken waren bij terroristische activiteiten en dat hij de geldbedragen uitsluitend had gestuurd voor haar levensonderhoud en om haar te helpen terug te keren naar Nederland.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van de Sanctiewet, omdat hij economische middelen ter beschikking had gesteld aan een terroristische organisatie, zijnde de Islamic State. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan de overtredingsvariant van de Sanctiewet, omdat hij geld had overgemaakt aan tussenpersonen die deze bedragen naar zijn dochter en haar man in Syrië stuurden. De verdachte kreeg een voorwaardelijke hechtenis opgelegd voor de overtredingen van de Sanctiewet, met een proeftijd van één jaar.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van terrorismefinanciering en de noodzaak om opzet aan te tonen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het verlies van zijn vrouw, bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000550-20
Parketnummer: 10-996676-17
Datum uitspraak: 17 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op
[geboortedatum] 1954,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017 te Delft en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zich en/of een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) alstoen aldaar één of meer (contant) geldbedrag(en), te weten
A.
260 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 3890685998, en/of
281 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2263858342, en/of
281 euro, althans enige geldbedrag onder (controle) nummer 7457365269, en/of
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1935032803, en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1733572003, en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2029643471 en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer 8614173218 en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 7434719413, en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 5934908650, en/of
F.
861,- euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2381973355 en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 9403535254 en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 8041304591 en/of
(via een money transfer) naar
A. [tussenpersoon A] en/of
B. [tussenpersoon B] en/of
C. [tussenpersoon C] en/of,
D. [tussenpersoon D] en/of
E. [tussenpersoon E] en/of
F. [tussenpersoon F] en/of
G. [tussenpersoon G] en/of
H. [tussenpersoon H]
althans één of meer tussenpersonen in Turkije en/of Libanon en/of Syrië, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije en/of Libanon en/of Syrië verzonden, terwijl dit/ deze (geld)bedrag(en) bestemd was/ waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [dochter 1], zijnde de dochter van verdachte en/of
[schoonzoon] (alias [alias 1] / [alias 2]), zijnde de schoonzoon van de verdachte, een strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017 te Delft en/ of Rotterdam en/of Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 en/of art. 2 Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie), heeft gehandeld doordat hij en/of zijn medeverdachten
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en)
als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU) (en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij en/of zijn medeverdachte(n) (a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, direct of indirect één of meer (contante) geldbedrag(en), te weten
A.
260 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 3890685998, en/of
281 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2263858342, en/of
281 euro, althans enige geldbedrag onder (controle) nummer 7457365269, en/of
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1935032803, en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1733572003, en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2029643471 en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer 8614173218 en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 7434719413, en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 5934908650, en/of
F.
861,- euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2381973355 en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 9403535254 en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 8041304591 en/of
al dan niet opzettelijk,
(via een money transfer) ter beschikking heeft/hebben gesteld
en/of
op andere wijze,
al dan niet opzettelijk,
(in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft/hebben gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
3.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 oktober 2015 tot en met 12 april 2017 te Delft en/ of Rotterdam en/of Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
in strijd met het krachtens artikel 2 (lid 2) en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 (lid 3) en/of 4 van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II juncto Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad heeft gehandeld doordat hij en/of zijn medeverdachte(n) rechtstreeks dan wel middellijk middelen (in de vorm van (een) (geld)bedrag(en) van
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1935032803, en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1733572003, en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2029643471 en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer 8614173218 en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 7434719413, en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 5934908650, en/of
F.
861,- euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2381973355 en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 9403535254 en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 8041304591 en/of
al dan niet opzettelijk,
(via een money transfer) en/of tussenperso(o)n(en), rechtstreeks en/of middellijk, ter beschikking heeft/hebben gesteld aan of ten behoeve van [schoonzoon] (alias [alias 1] / [alias 2]), terwijl die [schoonzoon] (alias [alias 1] / [alias 2]) bij besluit van 30 maart 2015 door de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën is aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1 en opzetvarianten feit 2 en 3
Onder feit 1 wordt aan de verdachte – kort gezegd - verweten dat hij zich samen met anderen meermalen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan terrorismefinanciering, zoals strafbaar gesteld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.).
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
In de periode van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017 heeft de verdachte, samen met zijn echtgenote [echtgenote] en zijn dochter [dochter 2] vanuit Nederland geldbedragen (in totaal € 4.550,-) overgemaakt aan tussenpersonen in Turkije en Libanon, die vervolgens geldbedragen aan de naar Syrië uitgereisde dochter van de verdachte, [dochter 1], en haar man [schoonzoon] hebben doen toekomen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat [dochter 1] en [schoonzoon] in Syrisch strijdgebied woonden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet wist wat er in de tenlastegelegde periode in Syrië gebeurde. Hij wist niet wat zijn dochter in Syrië deed. Evenmin wist hij dat zijn schoonzoon, met wie hij nooit veel contact had gehad, een IS jihadstrijder was. De verdachte meed de media en werkte de hele dag hard. De verdachte heeft verder verklaard dat voornamelijk zijn echtgenote het contact met [dochter 1] onderhield en dat hij alleen wist dat zijn dochter naar Nederland wilde terugkeren. Hij heeft de geldbedragen enkel naar zijn dochter gestuurd voor haar levensonderhoud en om haar te helpen om weg te komen uit Syrië.
De advocaat-generaal heeft betoogd – samengevat - dat kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat hij geld overmaakte aan een terroristische organisatie en dat hij dat dus opzettelijk deed. Het was in die tijd algemeen bekend dat in Syrië werd gevochten en dat IS terroristische misdrijven pleegde. Verder was algemeen bekend dat [schoonzoon] een IS jihadstrijder was. De verdachte wist dat het geld (ook) bij [schoonzoon] terecht kwam. Dit blijkt uit WhatsApp gesprekken tussen [echtgenote] en [dochter 1]. De verdachte handelde dus met vol opzet (noodzakelijkheidsbewustzijn) of minstens met voorwaardelijk opzet.
Opzet?
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het door artikel 421 Sr vereiste opzet. Minimaal moet kunnen worden bewezen dat de verdachte bewust heeft aanvaard dat er een aanmerkelijke kans was dat het geld (gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk) diende om steun te verlenen aan terroristische misdrijven als omschreven in 421 Sr.
Het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting bevat dergelijk bewijs. Aan de advocaat-generaal kan worden toegegeven dat aannemelijk is dat de verdachte wel iets moet hebben geweten over de situatie in Syrië van destijds, maar er is geen bewijsmiddel op grond waarvan overtuigend kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat zijn dochter en/of haar echtgenoot [schoonzoon] zich bij een terroristische organisatie had(den) aangesloten en dat overgemaakte geldbedragen dienden ten behoeve van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 421 Sr. Een dergelijke wetenschap valt evenmin af te leiden uit verdachtes eigen verklaring of uit de verklaringen van andere betrokkenen zoals zijn echtgenote en zijn dochter [dochter 2].
Bij dit oordeel betrekt het hof verder dat uit niets blijkt dat de verdachte om andere redenen geld heeft overgemaakt dan ter bestrijding van kosten van levensonderhoud van zijn dochter of om zijn dochter in staat te stellen om terug te kunnen keren.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
Onder feit 2 wordt de verdachte – verkort weergegeven – verweten dat hij, in strijd met de in de tenlastelegging genoemde (nationale en Europeesrechtelijke) bepalingen, economische middelen (geldbedragen) ter beschikking heeft gesteld aan terroristische organisatie IS.
Onder feit 3 wordt de verdachte – verkort weergegeven – verweten dat hij, in strijd met de in de tenlastelegging weergegeven wet- en regelgeving, middelen (geldbedragen) ter beschikking heeft gesteld aan [schoonzoon].
Overtreding van de in feit 2 en 3 genoemde voorschriften is op grond van artikel 1 onder 1 in verbinding met artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten een misdrijf voor zover dit opzettelijk is begaan.
Voor zover het opzet niet kan worden bewezen dan kan op grond van artikel 6 eerste lid onder 4 sprake zijn van overtreding van deze bepalingen in de overtredingsvariant.
Om te kunnen bewijzen dat de voorschriften opzettelijk zijn overtreden is
nietvereist dat wordt bewezen dat er opzet bestond op overtreding van de in de tenlastelegging opgenomen normen. Het opzet is kleurloos. [1] Wel dient te worden bewezen dat de verdachte opzet had dat de geldbedragen direct of indirect bij (een) terroristische organisatie(s) (feit 2) of bij [schoonzoon] (feit 3), jegens wie toen de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing was, zou terechtkomen.
Dit betekent dat minimaal moet worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het financieren van terrorisme, doordat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem overgemaakte geld geheel of ten dele, direct of indirect, terecht zou komen bij een terroristische organisatie (feit 2) of bij [schoonzoon] (feit 3).
Bij de beoordeling van feit 1 heeft het hof overwogen dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (minst genomen voorwaardelijk) opzet had dat de geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
Onder verwijzing naar hetgeen hierover is overwogen in feit 1 onder het kopje ‘opzet?’ is ook voor het opzettelijk overtreden van de onder 2 en 3 tenlastegelegde overtredingen van de Sanctiewet 1977, onvoldoende bewijs nu niet op zijn minst kan worden bewezen dat de verdachte bewust een aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door de verdachte overgemaakte geldbedragen geheel of ten dele, direct of indirect, terecht zou komen bij een terroristische organisatie (een daaraan gelieerde tussenpersoon) (feit 2) of bij [schoonzoon], jegens wie toen de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing was (feit 3).
Wetenschap bij de verdachte dat [dochter 1] en [schoonzoon] in Syrisch strijdgebied woonden is onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet bewezen te verklaren. Dat de verdachte via een artikel in een Nederlands tijdschrift en/of door publicatie op rechtspraak.nl van het jegens [schoonzoon] gewezen (verstek)vonnis in zijn strafzaak ervan op de hoogte is geraakt dat hij een IS jihadstrijder was, hetgeen de verdachte heeft betwist, berust op speculatie.
Wel kan worden bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde overtredingsvariant.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij
(telkens)op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017
te Delft en/ of Rotterdam en/of Den Haag en/of eldersin Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,in strijd met het krachtens artikel 2 en
/of3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en
/ofartikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en
/ofartikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 en
/ofart. 2 Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016 juncto artikel 2 en
/ofartikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie), heeft gehandeld doordat hij en/of zijn medeverdachte
(n
)
aan often behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida
en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en)
als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU) (en
/ofUitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en
/ofUitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en
/ofUitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct ofindirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven)
en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij en/of zijn medeverdachte(n)
(a)voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct ofindirect
één of meer (contante)geldbedrag
(en
),
te weten
A.
260 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 3890685998, en/of
281 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2263858342, en/of
281 euro, althans enige geldbedrag onder (controle) nummer 7457365269, en/of
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1935032803, en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1733572003, en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2029643471 en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer 8614173218 en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 7434719413, en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 5934908650, en/of
F.
861,- euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2381973355 en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 9403535254 en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 8041304591 en/of al dan niet opzettelijk,(via
eenmoney transfer
s) ter beschikking
heeft/hebben gesteld
en/of
op andere wijze, al dan niet opzettelijk, (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft/hebben gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
3.
hij
(telkens)op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 5 oktober 2015 tot en met 12 april 2017
te Delft en/ of Rotterdam en/of Den Haag en/of eldersin Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen,
in strijd met het krachtens artikel 2
(lid 2
)en
/of3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2
(lid
3) en/of4 van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II juncto Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad heeft gehandeld doordat hij en/of zijn medeverdachte(n)
rechtstreeks dan welmiddellijk
middelen (in de vorm van (een) (geld
)bedrag
(en
) van
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1935032803, en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 1733572003, en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2029643471 en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer 8614173218 en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 7434719413, en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 5934908650, en/of
F.
861,- euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 2381973355 en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 9403535254 en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer 8041304591 en/of al dan niet opzettelijk,(via
eenmoney transfer
s)
en/of tussenperso(o)n(en), rechtstreeks en/of middellijk,ter beschikking
heeft/hebben gesteld aan of ten behoeve van [schoonzoon]
(alias [alias 1] / [alias 2]), terwijl die [schoonzoon]
(alias [alias 1] / [alias 2])bij besluit van 30 maart 2015 door de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën is aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
de meerdaadse samenloop van medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met anderen in een periode van ongeveer twee en een half jaar geldbedragen overgemaakt aan tussenpersonen ten behoeve van zijn dochter die was uitgereisd naar Syrië. Deze geldbedragen kwamen uiteindelijk mede ten goede aan haar man [schoonzoon], die zich daar had aangesloten bij een terroristische groepering en deelnam aan de gewapende jihadstrijd. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan twee overtredingen van de Sanctiewet 1977.
De verdachte heeft door het overmaken van geldbedragen zowel Europese regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang. Het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid, alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio van) Syrië. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat jihadistische groeperingen in Syrië zich op grote schaal schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
In het voordeel van de verdachte weegt verder mee dat uit niets blijkt dat de verdachte om andere redenen geld heeft overgemaakt dan ter bestrijding van kosten van levensonderhoud van zijn dochter of om zijn dochter in staat te stellen om terug te kunnen keren. Daarvoor heeft het hof op zichzelf begrip. Daarnaast heeft het hof op de ouderdom van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht geslagen. De verdachte kampt met symptomen van PTSS en gezondheidsproblemen, heeft recent zijn vrouw verloren en heeft altijd meegewerkt aan het politie onderzoek.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat de na te melden voorwaardelijke straffen van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Deze voorwaardelijke straffen dienen de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Het hof stelt daarbij vast dat voor wat betreft de behandeling in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu aan de verdachte telkens voorwaardelijke hechtenis zal worden opgelegd, zal het hof volstaan met de constatering dat de redelijke termijn overschreden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op
de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, en 62 van het Wetboek van Strafrecht,
de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977,
de artikelen 2 en 2a van de Sanctieregeling AI-Qa'ida 2011,
artikel 2 van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II,
de artikelen 2 en 4 van Verordening (EG) Nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002,
artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie van de Europese Unie van 28 juni 2013,
artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie van de Europese Unie van 28 mei 2014 en
artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie van de Europese Unie van 12 juni 2014, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry,
mr. W.J. van Boven en mr. F.W. Pieters,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2024.

Voetnoten

1.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:2