Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 3 april 2024
[X] , te [Z] , belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastinggroep, de Heffingsambtenaar,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Geen aansluiting
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over een voorlopige aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2021. De belanghebbende, een horecapand, had bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag van € 3.917,65, die was opgelegd door de Heffingsambtenaar van de Regionale Belastinggroep. Deze aanslag werd verminderd tot € 1.580,15, maar de belanghebbende vond dit nog steeds te hoog en ging in beroep. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af. De belanghebbende stelde dat de Heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de coronamaatregelen, die de exploitatie van het pand hadden beïnvloed. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar de voorlopige aanslag op goede gronden had vastgesteld en dat er geen onrechtmatigheid was die een proceskostenvergoeding rechtvaardigde. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.