ECLI:NL:GHDHA:2024:518

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
200.332.732/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtinbreuk door openbare televisie-uitzendingen in horecagelegenheid en schadevergoeding op basis van gebruikelijke licentievergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Stichting Videma tegen een horeca-exploitant, die niet verschenen was. Videma had in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat de horeca-exploitant auteursrechtinbreuk had gepleegd door in zijn café televisie-uitzendingen van filmwerken openbaar te vertonen. Daarnaast vorderde Videma schadevergoeding op basis van de gederfde licentievergoeding en dat de horeca-exploitant verplicht zou worden om informatie aan te leveren om de hoogte van deze schadevergoeding te bepalen. De kantonrechter had de vorderingen tot staking van de vertoningen en het aanleveren van informatie afgewezen, maar de vorderingen tot schadevergoeding waren toegewezen.

Videma ging in hoger beroep tegen de afwijzing van de vorderingen III en IV. Het hof oordeelde dat de horeca-exploitant, ondanks dat hij niet verplicht was om een licentieaanvraag te doen, wel gehouden was om de benodigde gegevens te verstrekken voor de schadevergoeding. Het hof stelde vast dat de schadevergoeding op basis van de gederfde licentievergoeding toewijsbaar was en dat de horeca-exploitant de informatie over het aantal exploiteerbare vierkante meters moest aanleveren. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, evenals de dwangsommen voor het niet nakomen van de verplichtingen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor zover het ging om de verklaring voor recht en de staking van de vertoningen, maar vernietigde het vonnis voor het overige. De horeca-exploitant werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.332.732/01
Zaaknummer rechtbank : 10618989 \ CV EXPL 23-20592
Arrest van 26 maart 2024
in de zaak van
Stichting Videma,
gevestigd in Gorinchem,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde](h.o.d.n. Café ’t Peerd),
wonend in [woonplaats],
verweerder,
niet verschenen.
Het hof zal partijen hierna Videma, respectievelijk [geïntimeerde] noemen.

1.Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 21 september 2023, waarmee Videma in hoger beroep is gekomen van het verstekvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2023, met grieven en bijlagen;
  • het op 3 oktober 2023 tegen [geïntimeerde] verleende verstek.
1.2
Vervolgens heeft Videma arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Feiten en procesverloop

2.1
In deze zaak heeft Videma in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] auteursrechtinbreuk heeft gepleegd door in zijn horecagelegenheid televisie-uitzendingen van filmwerken in het openbaar te vertonen (vordering I) en hij daardoor gehouden is tot schadevergoeding op basis van de gegevens die hij moet aanleveren met de hierna bedoelde licentieaanvraag (vordering IV). Daarnaast vorderde Videma dat [geïntimeerde] wordt bevolen zulke vertoningen te staken (vordering II) en een licentieaanvraag in te dienen (vordering III), vorderingen II en III op straffe van dwangsommen, met veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten op grond van artikel 1019h Rv dan wel conform het liquidatietarief (vordering V).
2.2
De kantonrechter heeft de vorderingen I en II tegen de niet verschenen [geïntimeerde] toegewezen en de vorderingen III en IV afgewezen. Volgens de kantonrechter zijn deze laatste twee vorderingen niet toewijsbaar omdat was gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] tot het doen van een licentieaanvraag verplicht is. De kantonrechter heeft de dwangsom bij veroordeling II gematigd en gemaximeerd en heeft [geïntimeerde] tot slot veroordeeld in op grond van het liquidatietarief begrote proceskosten.
2.3
Videma is van dit vonnis in beroep gekomen bij dit hof. Videma heeft verschillende grieven aangevoerd. Zij wil dat de door de kantonrechter afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Daarbij heeft Videma de vorderingen III , IV en V deels gewijzigd. Deze luiden nu:
III. [geïntimeerde] te bevelen om binnen 14 dagen na het in deze zaak te wijzen arrest:
primairde volledige -naar waarheid- ingevulde licentieaanvraag voor 2022 aan te leveren, dan wel;
subsidiairhet aantal exploiteerbare vierkante meters van de onderneming van geïntimeerde volledig en naar waarheid door te geven aan Videma;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat geïntimeerde dit bevel niet nakomt, met een maximum van € 5.000,- of een dwangsom ter hoogte van een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] gehouden is aan Videma de schadevergoeding ten belope van de gederfde licentievergoeding te betalen, berekend op basis van de onder III bedoelde aangeleverde gegevens, dan wel op te maken bij schadestaat, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
V. met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten op grond van art 1019h Rv, dan wel het reguliere liquidatietarief, inclusief nakosten, van beide instanties.

3.Beoordeling in hoger beroep

Omvang hoger beroep

3.1
Het hof stelt voorop dat de door de kantonrechter toegewezen vorderingen I en II – de verklaring voor recht dat [geïntimeerde] auteursrechtinbreuk heeft gepleegd door in zijn horecagelegenheid tv-uitzendingen te vertonen en het bevel zodanige vertoningen te staken en gestaakt te houden – en de daartoe gestelde feiten in eerste aanleg noch in hoger beroep zijn bestreden, behalve als het gaat om de dwangsom bij vordering II.
3.2
Daarmee staat in hoger beroep vast dat [geïntimeerde] op de door Videma gestelde wijze in 2022 verschillende keren inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de bij Videma aangesloten rechthebbenden en dat Videma bevoegd is deze rechten jegens [geïntimeerde] te handhaven.
3.3
In hoger beroep ligt daarmee alleen ter beoordeling voor of op deze grondslag ook de (gewijzigde) vorderingen III, IV en V toewijsbaar zijn en of de dwangsom voor vordering II moet worden vastgesteld op de door Videma gevorderde hoogte.
Schadevergoeding op basis van gederfde licentievergoeding
3.4
Grief 1keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat gesteld noch is gebleken dat [geïntimeerde] verplicht is een licentieaanvraag bij Videma te doen, zodat hij daartoe niet kan worden veroordeeld. Volgens Videma heeft de kantonrechter eraan voorbij gezien dat de gevorderde veroordeling ziet op het reeds verstreken tijdvak 2022, waarin [geïntimeerde] uitzendingen heeft vertoond waarvoor hij een licentie had moeten aanvragen. Videma is bereid [geïntimeerde] over dat verstreken tijdvak alsnog met terugwerkende kracht een licentie te verlenen waarmee hij kan betalen en de reeds begane inbreuk ongedaan kan maken. Anders gezegd is de licentievergoeding de te betalen schadevergoeding. Om deze te kunnen vaststellen dient [geïntimeerde] het licentieaanvraagformulier in te dienen waarmee opgave wordt gedaan van de relevante gebruiksparameters, aldus Videma.
3.5
Met
grief 2betoogt Videma dat haar vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is, ook als [geïntimeerde] niet verplicht zou zijn om (voor het verleden) een licentieaanvraag te doen. De schadevergoeding kan immers worden begroot op grond van de gederfde licentievergoeding. Volgens Videma moet deze worden vastgesteld op basis van de relevante gebruiksparameters.
3.6
Het hof overweegt als volgt. De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 lid 1 BW). Op grond van artikel 27 lid 2 Aw, ingevoerd op grond van artikel 13 van de Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48 EG PbEU 2004, L 157/45), kan de rechter in passende gevallen de schadevergoeding vaststellen op een forfaitair bedrag, welk bedrag vastgesteld kan worden op basis van de licentievergoeding die verschuldigd zou zijn geweest indien de auteursrechthebbende toestemming zou hebben verleend voor de (inbreukmakende) handeling (Handelingen II 2005 2006, 30 392, nr. 3, p. 27). Blijkens de considerans (overweging 26) van de Handhavingsrichtlijn kan, als de feitelijke schade moeilijk te bepalen is, het bedrag van de schadevergoeding worden afgeleid uit elementen als het bedrag aan royalty’s of vergoedingen dat verschuldigd zou zijn geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele eigendomsrecht te gebruiken.
3.7
Schadevergoeding op basis van de gebruikelijke licentievergoeding is derhalve mogelijk en deze zaak leent zich daar ook voor. De vordering van Videma tot schadevergoeding ter hoogte van de over 2022 gederfde licentievergoeding is daarom toewijsbaar.
3.8
Onweersproken is gebleven dat, indien [geïntimeerde] toestemming had gevraagd voor de desbetreffende vertoningen, hij daarvoor een licentie voor het gehele jaar 2022 had moeten afsluiten. Als onbetwist staat verder vast dat de hoogte van de (gederfde) licentievergoeding door Videma wordt vastgesteld aan de hand van de in het licentieaanvraagformulier verlangde gegevens van de aanvrager. Videma heeft niet toegelicht welk ander belang zij bij een licentieaanvraag door [geïntimeerde] heeft dan dat zij daardoor de voor de vaststelling van de (gederfde) licentievergoeding over 2022 benodigde gegevens verkrijgt. Videma heeft verder niet gesteld dat voor de vaststelling van de licentievergoeding andere gegevens dan het exploiteerbare aantal vierkante meters nodig zijn. Volgens Videma is [geïntimeerde] op grond van art. 2 l lid 1 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties (WTGCB) verplicht deze gegevens te verschaffen.
3.9
Mede gelet op deze niet betwiste grondslag is [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof in het kader van de (forfaitaire) schadebegroting gehouden de voor de vaststelling van de licentievergoeding benodigde gegevens te verschaffen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of op [geïntimeerde] een meer algemene verplichting rust om met terugwerkende kracht een (formele) licentieaanvraag te doen.
3.1
Het onder III subsidiair gevorderde en de vordering sub IV zijn daarom aldus toewijsbaar dat voor recht zal worden verklaard dat [geïntimeerde] gehouden is Videma schadevergoeding te betalen ter hoogte van de gederfde licentievergoeding over 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente en hij ten behoeve van de schadebegroting zal worden veroordeeld om het aantal exploiteerbare vierkante meters van zijn horeca-onderneming volledig en naar waarheid door te geven aan Videma. Grief 2 slaagt in zoverre.
Dwangsommen
3.11
Onder
grief 3komt Videma op tegen de beslissing van de kantonrechter de in verband met vordering II gevorderde dwangsommen vast te stellen op € 1.000,- per overtreding tot een maximum van € 10.000,-. Volgens Videma leveren de aldus gematigde en gemaximeerde dwangsommen onvoldoende prikkel op tot nakoming en zijn de door haar gevorderde dwangsommen van € 5.000,- per overtreding tot een maximum van € 50.000,- in lijn met wat gebruikelijk wordt toegewezen in zaken als de onderhavige.
3.12
Videma heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij als hoogste jaartarief € 1.320,63 exclusief btw hanteert. In dat licht bezien levert een dwangsom van € 1.000,- per individuele overtreding van het inbreukverbod, met een maximum van € 10.000,-, naar het oordeel van het hof een voldoende prikkel tot nakoming op.
3.13
Videma heeft verder in verband met haar vordering III dwangsommen gevorderd ten bedrage van € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-. Deze bedragen komen het hof redelijk en evenredig voor. Het hof zal de vordering in zoverre toewijzen.
Proceskostenveroordeling
3.14
Volgens
grief 4heeft de kantonrechter ten onrechte en ongemotiveerd een proceskostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv achterwege gelaten, terwijl dit wel was gevorderd en aan alle eisen voor een zodanige proceskostenveroordeling zijn voldaan.
3.15
Videma heeft haar kosten gespecificeerd (producties 11 en 14). Zij heeft deze kosten gemaakt om in deze procedure veroordelingen tot (onder meer) het staken van auteursrechtinbreuk en schadevergoeding te verkrijgen. Het gaat daarmee om de handhaving van rechten van intellectuele eigendom als bedoeld in art. 1019 Rv. Videma heeft krachtens art. 1019h Rv dan ook in beginsel recht op vergoeding van haar redelijke en evenredige proceskosten. Het hof acht de (onbetwist gebleven) gevorderde en gespecificeerde kosten, die ruim onder de indicatietarieven voor een eenvoudige zaak blijven, redelijk en evenredig. De gevorderde kostenveroordeling is daarom toewijsbaar. Grief 4 slaagt.
Conclusie en proceskosten
3.16
De conclusie is dat het hoger beroep van Videma grotendeels slaagt. De vorderingen III en IV zijn toewijsbaar zoals hierna in het dictum geformuleerd. Het hof zal het vonnis gedeeltelijk vernietigen. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de op de voet van art. 1019h Rv te begroten proceskosten van beide instanties.
3.17
De kosten bedragen voor de eerste aanleg: dagvaarding € 129,86, griffierecht € 128,- en salaris advocaat € 1.285,20 (prod. 11). Voor het hoger beroep bedragen deze kosten: € 131,85 voor de appeldagvaarding, € 783,- voor griffierecht en € 4.762,80 voor salaris van de advocaat (prod. 14).

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam voor zover het gaat om het dictum onder I en II, vernietigt dat vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
- verklaart voor recht dat [geïntimeerde] gehouden is schadevergoeding te betalen ter hoogte van de gederfde licentievergoeding over 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan Videma het aantal exploiteerbare vierkante meters van zijn onderneming volledig en naar waarheid door te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [geïntimeerde] het bevel niet nakomt, met een maximum van € 5.000,-;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Videma voor de eerste aanleg begroot op € 257,86 voor verschotten en € 1.285,20 voor salaris van de advocaat en voor het hoger beroep begroot op € 914,85 voor verschotten en € 4.762,80 voor salaris van de advocaat, alsmede € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, M.P.J. Ruijpers en H.M.H. Speyart van Woerden en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.