ECLI:NL:GHDHA:2024:475

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
200.325.034/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontruiming huurwoning en afwijzing verzoek tot schorsing tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vordering tot schorsing van de ontruiming van een huurwoning werd afgewezen. De ontruiming was gebaseerd op een ontruimingsvonnis van 5 februari 2020, waarbij [appellant] verplicht was de woning binnen veertien dagen te ontruimen. In de procedure heeft [appellant] verschillende grieven aangevoerd, waaronder dat de kantonrechter de beoordelingsmaatstaf niet correct had toegepast en dat er sprake was van een noodsituatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de laatste kans huurovereenkomst en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag of noodsituatie die de ontruiming zou kunnen tegenhouden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.325.034/01
Zaaknummer rechtbank : 10318393\VV EXPL 23-60
Arrest in kort geding van 20 februari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.V. Hendriksen, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Stichting Woonplus Schiedam,
gevestigd in Schiedam,
verweerster,
advocaat: mr. M.J. Jeths, kantoorhoudend in Utrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Woonplus.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] vordert een veroordeling van Woonplus om een ontruiming van een huurwoning ongedaan te maken die [appellant] van Woonplus had gehuurd. De vordering wordt afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 maart 2023, met bijlagen, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2023 (hierna: het (bestreden) vonnis, en: de kantonrechter); in de dagvaarding zijn de grieven tegen het vonnis opgenomen en is verzocht om behandeling als spoedappel, welk verzoek door de rolraadsheer van het hof is afgewezen;
  • het arrest van dit hof van 25 april 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2023;
  • de akte van [appellant] van 1 augustus 2023, met een bijlage;
  • de memorie van antwoord van Woonplus van 29 augustus 2023, met bijlagen;

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] heeft een woning gehuurd van Woonplus aan de [adres 1]. Op grond van een ontruimingsvonnis van 5 februari 2020 diende [appellant] deze woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen.
3.2
Partijen hebben op 30 juni 2020 een gebruiksovereenkomst gesloten voor een tijdelijke wisselwoning aan de [adres 2] . In deze overeenkomst staat dat [appellant] de woning aan de [adres 1] op grond van het onder 3.1 genoemde vonnis op 2 juli 2020 diende te ontruimen. Volgens deze overeenkomst kon [appellant] de wisselwoning gebruiken tot het moment waarop de woning aan de [adres 1] weer bewoonbaar zou zijn.
3.3
Bij vonnis van 2 september 2022 heeft de kantonrechter zowel de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 1] als de gebruiksovereenkomst met betrekking tot de wisselwoning aan de [adres 2] ontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 31.451,87 aan Woonplus in verband met de door Woonplus gemaakte kosten van ontruiming van de woning aan de [adres 1] .
3.4
Bij vonnis van 26 oktober 2022 heeft de kantonrechter [appellant] toegestaan om een laatste kans huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te aanvaarden, onder bepaalde voorwaarden. Voor het geval [appellant] de laatste kans huurovereenkomst niet zou aanvaarden, heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld de woning aan de [adres 2] te ontruimen.
3.5
Woonplus heeft de ontruiming van de woning aan de [adres 2] aan [appellant] aangezegd en ingepland op 23 februari 2023, omdat [appellant] de voorwaarden van de laatste kans huurovereenkomst niet had aanvaard.
3.6
De ontruiming van de woning aan de [adres 2] is uitgevoerd op 23 februari 2023.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Woonplus gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de ontruiming van de woning aan de [adres 2] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden. Woonplus heeft verweer gevoerd.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. De overwegingen van de kantonrechter kunnen als volgt worden samengevat. Eén van de voorwaarden van de laatste kans huurovereenkomst was dat [appellant] en zijn zoon en dochter zorg zouden aanvaarden. Aan deze voorwaarde heeft [appellant] niet voldaan. Aangezien tegen het vonnis van 26 oktober 2022 geen rechtsmiddel meer openstaat, is met deze vaststelling de veroordeling tot ontruiming definitief. Voor schorsing van die veroordeling is slechts aanleiding als tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Van misbruik van bevoegdheid is sprake als het vonnis een kennelijke misslag bevat, of sprake is van een noodsituatie. Daarvan is niet gebleken.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert, naast vernietiging van het vonnis en veroordeling van Woonplus in de proceskosten in beide instanties, een veroordeling van Woonplus om op straffe van verbeurte van een dwangsom de gevolgen van de ontruiming van de woning aan de [adres 2] ongedaan te maken.
5.2
Woonplus voert verweer en vordert bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

Belang?

6.1
Aangezien de woning aan de [adres 2] inmiddels is ontruimd, heeft [appellant] geen belang meer bij een schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 26 oktober 2022. [appellant] vordert in hoger beroep een veroordeling van Woonplus om de gevolgen van de ontruiming ongedaan te maken. Wat [appellant] daarmee bedoelt, en welk belang hij daarbij heeft in dit executiegeschil, maakt hij niet duidelijk. Aangezien [appellant] ook is opgekomen tegen de proceskostenveroordeling, en daarbij wel belang heeft, zal het hof hierna de door [appellant] aangevoerde grieven beoordelen.
De grieven
6.2
Grief 1 van [appellant] is gericht tegen de door de kantonrechter gehanteerde beoordelingsmaatstaf (misbruik van bevoegdheid). Volgens [appellant] is deze maatstaf niet van toepassing, omdat het vonnis van 26 oktober 2022 een voorwaardelijk ontruimingsvonnis is, en niet een ontruimingsvonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is. Daarnaast stelt hij dat de kantonrechter heeft miskend dat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, en dat het onmogelijk was voor [appellant] om aan de voorwaarde (het aanvaarden van zorg) te voldoen, terwijl er een alternatief was.
6.3
Deze grief faalt. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) kan de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, alleen worden geschorst als de tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Tegen het vonnis van 26 oktober 2022 is geen hoger beroep ingesteld. De kantonrechter heeft dus de juiste maatstaf toegepast. In dit geval doet niet ter zake of de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 26 oktober 2022 is gemotiveerd. De stelling dat [appellant] onmogelijk kon voldoen aan de voorwaarde van de laatste kans huurovereenkomst dat hij en zijn zoon en dochter zorg zouden aanvaarden, is door Woonplus betwist en door [appellant] niet onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbij zal gaan.
6.4
Met zijn eerste grief 2 ( [appellant] heeft twee grieven aangevoerd met het nummer 2) komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarde van de laatste kans huurovereenkomst, dat hij en zijn zoon en dochter zorg zouden aanvaarden. Volgens [appellant] is Woonplus zelf ook debet aan de ontstane situatie, om meerdere redenen: Woonplus heeft [appellant] niet laten terugkeren naar de [adres 1] terwijl dat wel was beloofd, Woonplus heeft zijn huisraad laten vernietigen en Woonplus heeft zijn post niet doorgestuurd zodat hij en zijn zoon uitgeschreven zijn van hun zorgverzekering. Of deze stellingen juist zijn - ook deze stellingen zijn niet onderbouwd - kan in het midden blijven, omdat zij niets kunnen veranderen aan het door [appellant] niet (althans niet gemotiveerd) betwiste feit dat hij en zijn zoon en dochter geen zorg hebben aanvaard, en dus niet hebben voldaan aan een van de voorwaarden van de laatste kans huurovereenkomst. Verder stelt [appellant] dat Woonplus als extra voorwaarde voor het afgeven van de laatste kans huurovereenkomst zou hebben gesteld dat [appellant] zijn hoger beroep moest intrekken. Ook deze stelling is niet onderbouwd, tegenover de gemotiveerde betwisting van Woonplus. Grief 2 slaagt niet.
6.5
De tweede grief 2 heeft betrekking op de voorwaarde voor de laatste kans huurovereenkomst dat [appellant] op korte termijn medewerking zou verlenen aan een vuurlastcontrole. Deze grief is niet relevant omdat het oordeel van de kantonrechter dat Woonplus tot ontruiming kan overgaan niet op de niet-naleving van deze voorwaarde is gebaseerd.
6.6
Met grief 3 komt [appellant] weer terug op het oordeel van de kantonrechter dat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarde voor de laatste kans huurovereenkomst dat hij en zijn zoon en dochter zorg aanvaarden. Ook in de toelichting van deze grief spreekt [appellant] niet tegen dat hem zorg is aangeboden en dat hij die niet heeft aanvaard. Ook ontkent hij niet dat hij zelf vier maanden na het vonnis van 26 oktober 2022 nog geen begin had gemaakt met het zoeken van zorg (zie rechtsoverweging 4.2 van het vonnis). Deze grief slaagt evenmin.
6.7
Grief 4 lijkt te zijn gericht tegen rechtsoverweging 4.6 van het vonnis, waarin de kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een noodsituatie die zich tegen ontruiming verzet. [appellant] stelt dat hij op 26 oktober 2022 is aangereden, en daarom meerdere keren naar het ziekenhuis moe(s)t gaan, dat hij inmiddels 75 jaar is en dat zijn zoon hartpatiënt is en zijn dochter meervoudig gehandicapt. De laatste twee omstandigheden waren al bekend ten tijde van het vonnis van 26 oktober 2022. [appellant] legt niet uit waarom door de gestelde aanrijding of zijn leeftijd een noodsituatie is ontstaan die zich tegen ontruiming verzet. Voor zover [appellant] met deze grief wil bereiken dat een nieuwe belangenafweging plaatsvindt, miskent hij dat daarvoor in dit stadium geen ruimte meer is. De enige nog mogelijke grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging is een kennelijke misslag of een noodsituatie, en het is niet gebleken dat daarvan sprake is. Ook deze grief faalt.
Conclusie en proceskosten
6.8
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2023;
  • veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Woonplus tot heden begroot op € 783,- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris voor de advocaat, en daarna begroot op € 178,- aan nasalaris voor de advocaat, te vermeerderen met € 92,- in het geval [appellant] niet binnen veertien dagen aan deze kostenveroordeling voldoet en Woonplus bij gebreke daarvan dit arrest heeft moeten laten betekenen;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.E. Honée en F. van der Hoek en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.