Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 25 april 2022, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2022;
- het arrest van dit hof van 2 augustus 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de memorie van grieven van [appellante], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van gemeente Rotterdam, met bijlagen;
- de akte uitlaten van [appellante], met bijlage;
- de antwoordakte van gemeente Rotterdam.
3.Feitelijke achtergrond
artikel 8dat in aanvulling op de huur als casco tot het gehuurde behoort: mechanische ventilatie, keukenblok, toiletten en vuilwaterpomp. Tevens is daarin opgenomen dat het periodiek/jaarlijks onderhouden van deze voorzieningen voor rekening van de huurder is.
Artikel 9.6bepaalt:
“Omdat verhuurder uitgaat van een cascolevering, dient huurder na oplevering van het pas gerenoveerde café zelf te zorgen voor het onderhouden, instandhouden en vervangen van installaties die door verhuurder zijn geplaatst.”
Artikel 5.1bepaalt dat de verhuurder verantwoordelijk is voor het verkrijgen en behouden van ontheffingen en vergunningen die nodig zijn voor het gebruik van het gehuurde als bedrijfsruimte.
Artikel 5.2bepaalt dat de huurder zelf moet zorgen voor het verkrijgen en behouden van ontheffingen en vergunningen, waaronder gebruiksvergunningen, die nodig zijn voor de uitoefening van het bedrijf in het gehuurde. Weigering of intrekking van een vergunning levert geen gebrek op.
Artikel 11.3houdt in dat verhuurder niet aansprakelijk is voor schade ten gevolge van een gebrek en dat huurder in geval van een gebrek geen aanspraak kan maken op huurprijsvermindering en verrekening (behoudens de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 7:206 lid 3 BW).
Volgens
artikel 11.4is het gestelde in 11.3 niet van toepassing indien het gebrek een gevolg is van een toerekenbare ernstige tekortkoming van verhuurder.
Artikel 12.1verbiedt onderverhuur, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder.
4.Procedure bij de rechtbank
a) ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
b) veroordeling van [appellante] tot betaling van de huurachterstand van € 19.822,01
tot en met de maand november 2021, met wettelijke rente;
c) veroordeling van [appellante] tot doorbetaling van de huur/(schade)vergoeding
vanaf genoemde datum tot het moment van ontruiming;
d) veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
I. een verklaring voor recht dat gemeente Rotterdam toerekenbaar tekort is
geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellante] (wanprestatie
heeft gepleegd) en aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade;
II. veroordeling van gemeente Rotterdam tot betaling van € 185.448,40 aan
schadevergoeding, met wettelijke rente;
III. veroordeling van gemeente Rotterdam in de proceskosten.
(a) huurverplichting van 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2021 € 54.732,28
(b) winstderving over die periode € 17.400,00
(c) extra energiekosten (wegens energie voor de als lapmiddel
in de kelder geplaatste vuilwaterpompen) € 11.768,59
(d) compensatie voor door [appellante] geplaatste inrichting in het
gehuurde, waarvan [appellante] geen enkel profijt heeft gehad € 98.547,53
(e) nieuwe afvoerpijp € 3.000,00
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Daar komt bij dat in het vonnis (slot 5.3.1) terecht is overwogen dat [appellante] de stelling van gemeente Rotterdam dat de vochtproblematiek in de kelder was verholpen door de grootschalige werkzaamheden die gemeente Rotterdam (naar eigen zeggen onverplicht) vanaf medio 2020 heeft laten verrichten, onvoldoende heeft weersproken, zodat er vanuit moet worden gegaan dat op dat moment geen sprake was van een gebrek en [appellante] zich toen niet kon beroepen op opschorting van de huurbetalingsverplichting. Daaraan doet niet af dat op een later moment weer vocht in de kelder wordt geconstateerd.
Vaststaat dat [appellante] nadat hij door indeplaatsstelling huurder is geworden nooit tot exploitatie is overgegaan en nooit een exploitatievergunning heeft aangevraagd. Er is, ondanks aandringen van gemeente Rotterdam om tot exploitatie over te gaan, sprake geweest van jarenlange leegstand. Pas eind 2016 kwam een onderhuurder/‘pachter’ in beeld, die het betreffende pand wilde exploiteren onder de naam [onderhuurder]. De daartoe benodigde exploitatievergunning is aangevraagd in april 2017, nadat [appellante] in oktober 2016 een verzoek tot onderverhuur had gedaan. Volgens [appellante] valt gemeente Rotterdam te verwijten dat zij niet vóór 1 januari 2017 heeft beslist op het verzoek tot onderverhuur, omdat toen de regelgeving veranderde en de beoogde onderhuurder niet meer een exploitatievergunning heeft kunnen aanvragen onder het oude (gunstigere) regime, waarbij ruimere openingstijden mogelijk waren.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2022;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van gemeente Rotterdam begroot op € 4.854,-;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.