ECLI:NL:GHDHA:2024:443

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
200.317.486/01 en 200.317.487/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot partneralimentatie en verdeling van beperkte gemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, die in hoger beroep is gekomen, heeft verzocht om partneralimentatie en om de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen. Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen onvoldoende gegevens hebben overgelegd om de behoefte van de vrouw concreet vast te stellen. De vrouw heeft haar behoeftigheid onvoldoende onderbouwd, ondanks haar stelling dat zij door een psychologisch trauma niet kan werken. De man heeft betwist dat de vrouw behoeftig is en heeft aangevoerd dat zij in staat is om te werken. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar verzoek om partneralimentatie, en heeft dit verzoek afgewezen. Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de vrouw tot afgifte van bankrekeningen en andere goederen afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft wel besloten dat partijen moeten overgaan tot de verdeling van hun beperkte gemeenschap van goederen, en heeft een notaris benoemd om deze verdeling te begeleiden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.317.486/01 en 200.317.487/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 21-7185 (echtscheiding) en FA RK 22-1102 (verdeling)
zaaknummers rechtbank : C/09/619787 (echtscheiding) en C/09/625626 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 13 maart 2024
inzake
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.P. Friperson te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 7 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 28 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 28 oktober 2022 met bijlage, ingekomen op 31 oktober 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2024;
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 30 januari 2024 waarin wordt verzocht om de vrouw online toegang te verschaffen tot de mondelinge behandeling. Dit verzoek is door het hof gemotiveerd afgewezen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vrouw;
- de man bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [datum] 2019 te Den Haag gehuwd.
3.3
Het huwelijk van partijen is op 8 september 2022 ontbonden door de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
De man heeft in ieder geval de Iraakse nationaliteit. De vrouw heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toegekend. Verder is bij deze beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, vastgesteld dat partijen in hun onderlinge verhouding en in afwijking van de wettelijke uitgangspunten zijn overeengekomen dat ieder de eigen schulden voor zijn/haar rekening neemt. Daarnaast is het meer of anders verzochte afgewezen. Het gaat hierbij, voor zover van belang, om de volgende verzoeken van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling van de beperkte gemeenschap van partijen:
- het verzoek om te bepalen dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) zal betalen van € 2.833,- netto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
- het verzoek om te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 12.305,19 dient te vergoeden vanwege het opzettelijk zoek maken van de (inboedel)goederen van de gemeenschap;
- het verzoek om te bepalen dat de bankrekeningen van partijen op peildatum bij helfte verdeeld dienen te worden;
- het verzoek om te bepalen dat de man de helft van de waarde (op peildatum) van de eenmanszaak van de man aan de vrouw dient te voldoen;
- het verzoek om de man te bevelen over te gaan tot afgifte van de in het lichaam van het verzoekschrift in eerste aanleg aangeduide bescheiden, in het bijzonder de gevraagde informatie omschreven in het verzoekschrift onder het kopje 'incidenteel verzoek ex artikel 843a Rv', dan wel kopieën daarvan, dit alles binnen 5 dagen na betekening van de te wijzen beschikking, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man aan de uit te spreken veroordeling niet of niet volledig voldoet, met een maximum van € 10.000,-.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is de advocaat van de vrouw gevraagd om het petitum van haar beroepschrift nader te specificeren. Uit die specificatie en toelichting van de advocaat van de vrouw volgt dat de vrouw thans het volgende verzoekt:
de bestreden beschikking te vernietigen met uitzondering van de daarin uitgesproken echtscheiding en de toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de man, en opnieuw rechtdoende: de volgende verzoeken van de vrouw toe te wijzen:
ten aanzien van het levensonderhoud:
- te bepalen dat de man een partneralimentatie aan de vrouw zal betalen van
€ 1.929,01,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
ten aanzien van de verdeling van de (beperkte) gemeenschap:
  • partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van hun (beperkte) gemeenschap ook voor wat betreft de eenmanszaak van de man, ten overstaan van een notaris met benoeming van twee onzijdige personen om partijen te vertegenwoordigen, mochten partijen weigeren aan de verdeling mede te werken;
  • een bevel te geven aan de man tot afgifte aan de vrouw van haar privégoederen:
o de persoonlijke papieren van de vrouw zoals diploma’s;
o een Marokkaanse bank;
o enkele kasten;
o de in 4.5 van haar in eerste aanleg ingediende verweerschrift tevens houdende nevenverzoeken genoemde sieraden;
o de auto met kenteken [kenteken] .
- op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) af te geven aan de vrouw:
o in het kader van de verdeling: een overzicht van alle bankrekeningen op naam van de man met daarin de stand op de huwelijksdatum en de stand op de peildatum, binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking aan haar (advocaat) toe te zenden;
o in het kader van de partneralimentatie: een overzicht van alle bankrekeningen van partijen gedurende de huwelijkse periode.
4.3
De man verzoekt de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
Behoefte en behoeftigheid vrouw
5.1
De vrouw kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat zij haar verzoek om partneralimentatie onvoldoende heeft onderbouwd, zodat dit verzoek moet worden afgewezen. Wat betreft haar behoefte en behoeftigheid stelt de vrouw dat zij een intensief psychologisch traject dient te volgen door het trauma dat zij heeft opgelopen door haar relatie met de man. Zij is daarom op dit moment niet in staat om te werken en kan ook nog niet in haar eigen behoefte voorzien. Ze volgt ook fysiotherapie en zorgt voor haar zoon. De vrouw is van plan om haar werk zo snel mogelijk weer op te pakken, zodra zij daartoe in staat is. Het is volgens de vrouw duidelijk dat zij tot die tijd behoeftig is. De vrouw ontvangt sinds 18 november 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet. Dit zijn de enige inkomsten die zij tijdens het huwelijk heeft gehad. Haar Ziektewetuitkering was een maandinkomen van circa € 595,30 (21,75 x € 27,37). De vrouw ontvangt inmiddels een WIA-uitkering van bruto € 1.266,29 per maand, zij is voor 47% afgekeurd. Voor het resterende percentage moet de vrouw dus passend werk vinden, maar zij is nog steeds bezig met haar traumatherapie. De vrouw heeft volgens haar behoeftelijst (productie 3 bij haar beroepschrift) een behoefte van netto € 2.791,42 per maand. De vrouw heeft maandelijks netto aan inkomsten € 1.018,99. Dat betekent dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van netto € 1.772,43 per maand.
5.2
De man kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank omtrent de afwijzing van het verzoek van de vrouw om partneralimentatie vast te stellen. Hij betwist dat de vrouw behoeftig is. Hij persisteert bij zijn standpunt dat de vrouw de behoeftigheid en behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft voor het huwelijk gewerkt bij een deurwaarder en kan ook weer aan de slag. De door de vrouw overgelegde behoeftelijsten zijn onvoldoende onderbouwd, de bedragen zijn veel te hoog en zijn niet gebaseerd op de huwelijksgerelateerde behoefte. De vrouw geeft volgens de man geen volledige inzage in haar inkomen tijdens het huwelijk en geeft geen openheid van zaken over andere bankrekeningen die zij heeft blijkens de bankafschriften die zij in eerste aanleg heeft overgelegd. Kennelijk zijn er ook spaarrekeningen ten name van de vrouw, aldus de man.
5.3
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking over de behoeftigheid en de behoefte van de vrouw overwogen dat het op de weg van de vrouw lag om ten minste inzage te verstrekken in het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk, en om een berekening van haar aanvullende behoefte over te leggen. Omdat de vrouw dit had nagelaten, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw haar verzoek om partneralimentatie onvoldoende had onderbouwd.
5.4
Wat betreft de huwelijksgerelateerde behoefte en netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk overweegt het hof dat partijen beiden onvoldoende gegevens hebben overgelegd om het uitgavepatroon gedurende het huwelijk vast te stellen. De vrouw schetst een beeld van een leven in weelde en onderbouwt dat verder niet. De man ontkent deze levensstijl en het door de vrouw gestelde hoge inkomen blijkt niet uit de overgelegde stukken over het inkomen uit het garagebedrijf van de man. De man stelt dat hij leent en dat hij leeft van wat er in zijn onderneming binnenkomt. De vrouw heeft haar behoefte verder ook niet met stukken of op een andere wijze onderbouwd. Ze heeft wel een behoeftelijst overgelegd en verwezen naar de kleren en sierraden die haar eigendom zijn, maar gelet op de betwisting door de man had het op haar weg gelegen de gestelde welstand en haar behoefte gebaseerd op haar uitgaven van dit moment, met stukken te onderbouwen. Ook in hoger beroep heeft de vrouw dat niet gedaan.
5.5
De vrouw heeft wel twee uitkeringsspecificaties (WIA-uitkering) van het UWV overgelegd van 15 augustus 2022 en 12 september 2022. De onderliggende beslissing waarin de WIA-uitkering is toegekend, ontbreekt daarbij. Uit de uitkeringsspecificaties kan niet worden afgeleid sinds wanneer de vrouw een WIA-uitkering ontvangt en of zij nog steeds recht heeft op deze uitkering. Wat zij zelf aan inkomen op grond van deze uitkering ontvangt, is dus niet duidelijk. De vrouw heeft niet weersproken dat zij voor het huwelijk heeft gewerkt. Waarom en of zij is afgekeurd is bij een gebrek aan gegevens daarover, niet duidelijk geworden. Zij heeft niet onderbouwd met stukken dat zij, zoals zij stelt, voor 47% is afgekeurd. De vrouw stelt dat zij een intensief psychologisch traject dient te volgen waardoor zij op dit moment niet in staat is om te werken. Ter onderbouwing hiervan heeft zij als productie 17 in eerste aanleg een verklaring van een casemanager overgelegd. Deze is echter ongedateerd en hieruit blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de vrouw niet (deels) zou kunnen werken. Ook verwijst zij naar productie 22 in eerste aanleg, te weten een questionnaire van 24 december 2021. Niet duidelijk is wie deze heeft opgesteld en wat de aanleiding hiervoor was. Ook uit dit document blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de vrouw niet in staat zou zijn om (deels) in haar behoefte te voorzien door te werken. Verder kunnen ook de door de vrouw overgelegde verklaring van haar huisarts (productie 5 bij het verweerschrift tevens houdende nevenverzoeken in eerste aanleg) en het overgelegde huisartsenjournaal, mede gelet op de data van deze documenten (in de periode vóór de echtscheidingsdatum van 8 september 2022) naar het oordeel van het hof niet bijdragen aan de conclusie dat de vrouw door haar trauma en/of het psychologisch traject dat zij volgt, in de periode na de echtscheiding niet kan werken en in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep onvoldoende is onderbouwd dat de vrouw niet over voldoende eigen middelen beschikt om in haar behoefte te voorzien en dat zij niet in staat is om deze eigen middelen te verwerven. Ter zitting bij het hof heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat de vrouw bewust geen nadere financiële gegevens heeft overgelegd omdat de man dat ook niet doet. Deze keuze van de vrouw komt voor haar risico. Het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie zal dan ook wegens onvoldoende onderbouwing worden afgewezen. In het midden kan daarbij blijven wat de hoogte is van de huwelijksgerelateerde behoefte, nu de behoeftigheid van de vrouw niet is vast komen te staan. Haar verzoek om afgifte van alle bankrekeningen voor de vaststelling van de hoogte van haar behoefte zal om die reden worden afgewezen.
Verdeling (beperkte) gemeenschap
Vooraf
5.7
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt, zodat vanaf de voltrekking van het huwelijk van rechtswege een gemeenschap van goederen tussen hen bestaat. Op grond van artikel 1:94 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), van toepassing op huwelijken gesloten op of na 1 januari 2018, omvat de gemeenschap, wat haar baten betreft, alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en – met uitzondering van de in dit artikellid genoemde goederen – alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen. De gemeenschap omvat wat haar lasten betreft, alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en – met uitzondering van de in dit artikellid genoemde schulden – alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten (artikel 1:94 lid 7 BW). De gemeenschap wordt onder meer van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding (artikel 1:99 lid 1 sub b BW).
Peildatum
5.8
Als peildatum voor het bepalen van de omvang en samenstelling van de ontbonden beperkte goederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, 15 oktober 2021.
Voor de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum van de feitelijke verdeling.
Verdeling
Benoeming notaris en onzijdige personen
5.9
De vrouw heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat zij nu aan het hof verzoekt om partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van hun (beperkte) gemeenschap ten overstaan van een notaris met benoeming van twee onzijdige personen om partijen te vertegenwoordigen, mochten partijen weigeren aan de verdeling mede te werken.
De man heeft gesteld dat hij, in verband met de kosten, liever niet wil dat een notaris wordt benoemd, maar dat hij met het verzoek kan instemmen als het niet anders kan.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 827 lid 1 onder b Rv kan de rechter een voorziening treffen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. Daaronder valt (onder meer) het bevelen van de verdeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 677 Rv.
5.11
Op grond van artikel 677 lid 1 en 4 Rv zal de beschikking waarbij een verzoek tot verdeling van een gemeenschap wordt toegewezen zonder dat de rechter de vaststelling van de verdeling aan zich houdt, inhouden een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris, alsmede, zo partijen het over de keuze niet eens zijn, de benoeming van deze notaris. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat op verlangen van elk der partijen de beschikking tevens de benoeming kan inhouden van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW.
5.12
Het hof heeft geen volledige beschrijving gekregen van de bestanddelen behorende tot de beperkte huwelijksgemeenschap per 15 oktober 2021, zijnde de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap. De door de vrouw gegeven, niet met stukken onderbouwde, en incomplete opsomming van de goederen, is daartoe niet toereikend. Het hof heeft derhalve geen inzicht kunnen verkrijgen in de totale omvang van de gemeenschappelijke boedel. Gelet hierop kan het hof niet de wijze van verdeling gelasten dan wel de verdeling vaststellen. Aangezien niemand in een onverdeelde boedel behoeft te blijven en de man geen, dan wel onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van hun (beperkte) gemeenschap ten overstaan van een notaris, zal het hof dit verzoek toewijzen.
Persoonlijke goederen vrouw
5.13
De vrouw heeft ter zitting bij het hof haar verzoek ten aanzien van haar persoonlijke goederen en bepaalde (inboedel) goederen in hoger beroep toegelicht en aangepast. Zij verzoekt het hof nu om een bevel te geven aan de man tot afgifte aan de vrouw van de volgende goederen, op de grond dat deze haar persoonlijke eigendom zijn:
o de persoonlijke papieren van de vrouw zoals diploma’s;
o een Marokkaanse bank;
o enkele kasten;
o de in 4.5 van haar in eerste aanleg ingediende verweerschrift tevens houdende nevenverzoeken genoemde sieraden;
o de auto met kenteken [kenteken] .
Volgens de vrouw heeft zij de bank en enkele kasten die haar privé-eigendom waren meegenomen naar de toen nog echtelijke woning. Verder heeft zij de auto met privévermogen gekocht en behoort de auto dus aan haar toe, aldus de vrouw.
5.14
De man heeft toegezegd dat de vrouw haar persoonlijke papieren en de in 4.5 van het verweerschrift tevens houdende nevenverzoeken van de vrouw genoemde sieraden bij hem kan komen ophalen. Hij heeft weersproken dat hij beschikt over een Marokkaanse bank, of over kasten en inboedelgoederen die persoonlijk eigendom van de vrouw zouden zijn. De vrouw is alleen met persoonlijke spullen, dus geen inboedelgoederen, in de voormalige echtelijke woning getrokken. Ten aanzien van de auto stelt de man dat de vrouw eerst een andere auto in privé-eigendom had, dat deze auto is ingeruild voor de auto waar het nu over gaat en dat de man toen € 800,- heeft bijgelegd. Volgens de man is de auto daarmee gemeenschappelijk eigendom geworden.
5.15
Het hof zal, omdat de man heeft aangegeven over de persoonlijke goederen van de vrouw zoals de sieraden en diploma’s etc. van de vrouw te beschikken en dat de vrouw deze goederen bij hem kan komen afhalen, de man bevelen tot afgifte van deze goederen over te gaan.
5.16
Nu de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat de overige hiervoor onder 5.13 genoemde goederen (Marokkaanse bank, enkele kasten, auto) tot haar persoonlijke eigendom behoren, zal het hof het verzoek van de vrouw ten aanzien van deze goederen als onvoldoende onderbouwd, afwijzen.
Verzoek ex artikel 843a Rv
5.17
De vrouw heeft ook in het kader van de verdeling verzocht te bepalen dat de man een overzicht van alle bankrekeningen op naam van de man op de huwelijksdatum en op de peildatum, binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking aan haar (advocaat) moet toezenden. De man kan zich vinden in hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Hij vraagt het hof de afwijzende beslissing van de rechtbank op dit punt te bekrachtigen.
5.18
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om aan te geven dat en waarom deze stukken van belang zijn voor haar verzoek, om zo een ongeoorloofde “fishing expedition” te voorkomen. Er is immers geen sprake van een algemeen inzagerecht en het hof zal moeten beoordelen of zij een rechtmatig belang heeft bij inzage. Door alleen te verzoeken om inzage in alle bankrekeningen van de man op de peildatum heeft zij haar belang ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de vrouw, ook in hoger beroep, nagelaten om - ook niet bij benadering - aan te geven in welke bankrekeningen en bij welke bank zij inzage wenst. Het hof zal dit verzoek van de vrouw dan ook als onvoldoende onderbouwd en onvoldoende gespecificeerd, afwijzen. Dat betekent dat de bestreden beschikking in zoverre wordt bekrachtigd.
5.19
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.6. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van de partneralimentatie en het verzoek tot afgifte stukken op grond van artikel 843a Rv en
in aanvulling op de bestreden beschikking:
beveelt partijen over te gaan tot de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen naar Nederlands recht ten overstaan van een notaris naar keuze van partijen, en benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van de notaris niet eens mochten worden, tot notaris ten overstaan van wie de verdeling behoort te worden tot stand gebracht:
mr. M. Adegeest, notaris, Notariskantoor Adegeest, Van Alkemadelaan 139, (2597 AD) Den Haag;
benoemt, voor het geval een partij weigert of nalatig blijft mede te werken, tot onzijdig persoon volgens de wet:
voor de man mr. D.G. Bertsch, advocaat, kantoorhoudende te Den Haag, dan wel de plaatsvervanger, en
voor de vrouw mr. L.A.M.G. Wellen, advocaat, kantoorhoudende te Den Haag, dan wel de plaatsvervanger;
beveelt voorts de man binnen een week na de datum van deze beschikking de volgende goederen van de vrouw aan de vrouw af te geven:
o de persoonlijke papieren van de vrouw zoals diploma’s;
o de in 4.5 van haar in eerste aanleg ingediende verweerschrift tevens houdende
nevenverzoeken genoemde sieraden,
met de bepaling dat de vrouw deze spullen bij de man komt ophalen of zal laten ophalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, H.J.M. Smid-Verhage en H.J. Wieman-Bart, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer - van Zeggeren als griffier, en is op 13 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.