ECLI:NL:GHDHA:2024:412

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
22-003334-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot moord met gebruik van vuurwapen en handgranaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige aanslag op een woning in Rotterdam op 11 januari 2021. De verdachte, die de vier daders naar de plaats delict had vervoerd en hen later weer ophaalde, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de poging tot moord op twee bewoners van de woning, [aangever 1] en [aangever 2], en hun vier kinderen. De vier mannen gebruikten een automatisch vuurwapen en een handgranaat tijdens de aanslag, waarbij de handgranaat buiten de woning tot ontploffing kwam. Het hof oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot moord, maar dat zijn opzet niet gericht was op het gronddelict, maar op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003334-22
Parketnummer: 10-173003-21
Datum uitspraak: 14 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde – voor zover dat feit zag op medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot moord op [aangever 1], [aangever 2] en [kind 4 van aangever 1 en 2] - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en omtrent het beslag, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever 1] van het leven te beroven en/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever 2] van het leven te beroven en/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
met dat opzet
- stenen, althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] heeft/hebben gegooid en
- vervolgens een (scherpe) handgranaat tegen, althans richting die ruit op de 1ste verdieping heeft/hebben gegooid en
- een automatisch vuurwapen op de woning heeft/hebben gericht en (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf/die misdrijven niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en strafoplegging mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en zijn mededaders, althans een of meer personen op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededaders, althans die perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever 1] van het leven te beroven en/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever 2] van het leven te beroven en/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
met dat opzet
- stenen, althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] heeft/hebben gegooid en
- vervolgens een (scherpe) handgranaat tegen, althans richting die ruit op de 1ste verdieping heeft/hebben gegooid en
- een automatisch vuurwapen op de woning heeft/hebben gericht en (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf/die misdrijven niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 11 januari 2021 te Capelle a/d IJssel, Rotterdam en Schiedam, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door:
- [ medeverdachte] en diens mededaders, althans een of meer personen, te vervoeren naar een auto (een gestolen BMW), met welke auto [medeverdachte] en diens mededaders, althans een of meer personen, naar de woning aan de [adres] zijn gereden;
- later [medeverdachte] en die anderen, althans een of meer personen, weer op te halen in Schiedam en
- het bij de (granaat)aanslag gebruikte vuurwapen in zijn, verdachtes, auto te bewaren/vervoeren;
2.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat tegen, althans richting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en strafoplegging mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en zijn mededaders, althans een of meer personen, op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat tegen, althans richting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres] te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [aangever 1], [aangever 2] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte op 11 januari 2021 te Capelle a/d IJssel, Rotterdam en Schiedam, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- [ medeverdachte] en diens mededaders, althans een of meer personen, te vervoeren naar een auto (een gestolen BMW), met welke auto [medeverdachte] en diens mededaders, althans een of meer personen, naar de woning aan de [adres] zijn gereden;
- later [medeverdachte] en diens mededaders, althans een of meer personen, weer op te halen in Schiedam.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde - voor zover dat feit ziet op medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot moord op [aangever 1], [aangever 2] en [kind 4 van aangever 1 en 2] – en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde - voor zover dat feit ziet op medeplichtigheid aan het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Feit 1 primair en feit 2 primair
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair
Naar het oordeel van het hof is niet overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof allereerst van oordeel dat het tenlastegelegde levensgevaar voor anderen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend is bewezen. Van de ontploffing is alleen gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
Het hof is voorts van oordeel dat de (afgeluisterde) gesprekken weliswaar wettig bewijs opleveren ten aanzien van het feit dat een ontploffing met een handgranaat zou plaatsvinden, echter ontbreekt het het hof daarbij aan de vereiste overtuiging dat de verdachte hiervan van tevoren op de hoogte was. Uit de (afgeluisterde) gesprekken volgt dat de verdachte met onbekende derden spreekt over het incident aan de [adres] op 11 januari 2021, en dat hij daarbij ook beschrijft wat de bedoeling was van de aanslag. Daarbij gebruikt de verdachte in één gesprek het woord ‘we’:
“laatst waren we op een jobba, moesten we op een osso shooten en een granaat gooien (…)”(p. 237 e.v. procesdossier Kroon). De verdachte lijkt daarmee zichzelf als onderdeel te presenteren van de groep mannen die de aanslag heeft gepleegd. Daartegenover staan echter de gesprekken waar de verdachte spreekt van ‘ze’:
“ze gingen schieten op osso enzo, appel gewoon enzo toch”(p. 228 e.v. procesdossier Kroon)
.Tevens zegt de verdachte in een ander afgeluisterd gesprek dat het niet zijn ‘djoen’
(het hof begrijpt: werk/klus)was en dat hij alleen de driver was (p. 224 e.v. procesdossier Kroon). In deze gesprekken plaatst de verdachte zichzelf dus buiten de groep mannen die de aanslag heeft gepleegd. Hij zegt in de gesprekken dus tegenstrijdige dingen. Juist omdat deze gesprekken hebben plaatsgevonden na de aanslag, nadat de verdachte de medeverdachten in zijn auto weer had opgepikt, is het ook goed mogelijk dat de verdachte toen, na afloop, het een ander heeft gehoord over de aanslag van zijn medeverdachten en dat hij in de ovc-gesprekken dus geen wetenschap verwoordt die hij voor de aanslag reeds had.
De verdachte heeft zelf wel verklaard dat hij wist dat vier mannen een waarschuwing zouden gaan geven aan een andere man en dat hij wist dat daarbij een vuurwapen meegenomen zou worden. De verdachte zou echter niet hebben geweten dat de mannen een granaat bij zich hadden en dat zij deze zouden gebruiken.
Gelet op het voorgaande heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte wetenschap had van het bestaan van de handgranaat en dat deze tot ontploffing zou worden gebracht. Daarom wordt de verdachte ook van feit 2 subsidiair vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] en zijn mededaders
, althans een of meer personenop 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door hem en
/ofzijn mededaders
, althans die perso(o)n(en)voorgenomen misdrijf om
- opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade [aangever 1] van het leven te beroven en
/of
- opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade [aangever 2] van het leven te beroven en
/of
- opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
met dat opzet
- stenen
, althans (een) hard(e) voorwerp(en),tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de [adres]
heeft/hebben gegooid en
- vervolgens een
(scherpe
)handgranaat
tegen, althansrichting die ruit op de 1ste verdieping
heeft/hebben gegooid en
- een automatisch vuurwapen op de woning
heeft/hebben gericht en
(meermalen)de trekker
heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf
/die misdrijvenniet is voltooid;
tot en
/ofbij het plegen van voornoemd
(e
) misdrijf/misdrijven verdachte op
of omstreeks11 januari 2021 te Capelle a/d IJssel, Rotterdam en Schiedam,
althans in Nederlandopzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid
en/of middelenheeft verschaft door:
- [ medeverdachte] en diens mededaders
, althans een of meer personen,te vervoeren naar een auto (een gestolen BMW), met welke auto [medeverdachte] en diens mededaders
, althans een of meer personen,naar de woning aan de [adres] zijn gereden;
- later [medeverdachte] en die anderen
, althans een of meer personen,weer op te halen in Schiedam
en
- het bij de (granaat)aanslag gebruikte vuurwapen in zijn, verdachtes, auto te bewaren/vervoeren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Inleiding
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
In de nacht van 11 januari 2021 heeft de verdachte vier mannen per auto van Capelle aan den IJssel naar de [adres 2] in Rotterdam vervoerd. Dat hij dit zou doen, tegen betaling, had hij de middag ervoor afgesproken met een verder onbekend gebleven man. De verdachte wist dat de vier mannen een aanslag zouden plegen en dat zij daartoe mogelijk een vuurwapen bij zich zouden hebben.
Op de [adres 2] zijn de vier mannen overgestapt in een andere, gestolen auto en naar de [adres] in Rotterdam gereden. Daar aangekomen is de bestuurder in de auto blijven zitten en zijn de drie andere mannen uitgestapt. Een van hen, de medeverdachte [medeverdachte], is voor de woning gaan staan, heeft een automatisch vuurwapen op de woning gericht en heeft geprobeerd in de richting van het raam op de eerste verdieping te schieten. Een ander heeft twee meegebrachte stukken stoeptegel naar het raam op de eerste verdieping van de woning gegooid en een derde man heeft vervolgens een handgranaat in de richting van die ruit op de eerste verdieping gegooid. De handgranaat is teruggevallen op de stoep en is daar tot ontploffing gekomen. De drie mannen zijn vervolgens weer in de auto gestapt en zijn naar Barendrecht gereden, waar zij zijn overgestapt in een tweede, eveneens gestolen vluchtauto die reeds was klaargezet. De vier mannen zijn met deze tweede vluchtauto naar Schiedam gereden, waar de verdachte hen volgens plan opwachtte. De vier mannen zijn in Schiedam weer in de auto van de verdachte gestapt.
De in de woning aanwezige vier kinderen bevonden zich op het moment van deze aanslag niet in de slaapkamer van hun ouders die op de eerste verdieping aan de voorkant van de woning is gelegen. De stukken stoeptegel en de handgranaat zijn tegen of in de richting van het raam van deze slaapkamer gegooid. De ouders, [aangever 1] en [aangever 2], bevonden zich op het moment van de aanslag in de woonkamer op de begane grond. Daar brandde nagenoeg geen licht. [aangever 1] heeft verklaard dat zij rond dat tijdstip normaal gesproken in de voorste slaapkamer op de eerste verdieping in bed zouden liggen. Deze nacht hadden zij echter bezoek en het bezoek was net weg.
Bij de aanslag is niemand gewond geraakt. Wel zijn omliggende woningen en geparkeerde voertuigen beschadigd.
Poging tot moord of poging tot doodslag?
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - vrijspraak bepleit ten aanzien van de poging tot moord op [aangever 1], [aangever 2] en de drie kinderen die zich in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning bevonden op het moment van de aanslag. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat – afgezien ten aanzien van [kind 4 van aangever 1 en 2] - objectief gezien geen aanmerkelijke kans bestond dat zij het leven zouden laten indien de handgranaat in de slaapkamer aan de voorzijde was ontploft en/of met het vuurwapen zou zijn geschoten. Subsidiair geldt dat niet kan worden
vastgesteld dat de verdachte zich op enig moment bewust is geweest van de kans op dodelijk letsel, laat staan dat hij die kans bewust heeft aanvaard. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de mannen een waarschuwing aan een man zouden geven. Hij wist niets van een handgranaat en ook niet van het bestaan van [aangever 2] en de vier kinderen.
Het hof overweegt als volgt.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de vier mannen zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot moord of een poging tot doodslag. Het is vaste jurisprudentie dat voor de voorbedachten rade die vereist is voor een (poging tot) moord voldoende is dat vast is komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hierbij om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor, onder het sub kopje ‘Inleiding’, genoemde feiten en omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm een poging tot moord op [aangever 2] en [aangever 1] opleveren. De vier mannen, waaronder de medeverdachte [medeverdachte], zijn samen naar de woning aan de [adres] gereden, alwaar zij geprobeerd hebben om [aangever 2] en [aangever 1] van het leven te beroven door gedurende de nachtelijke uren een scherpe handgranaat te gooien richting de slaapkamer waar zij rond dat tijdstip normaal gesproken in bed zouden liggen. Dat [aangever 1] en [aangever 2] zich op het moment van de aanslag niet in hun slaapkamer bevonden, is louter aan toeval te wijten. Indien de granaat in de slaapkamer was ontploft, zou die ontploffing naar ervaringsregels dodelijk hebben kunnen zijn voor eventuele personen die zich op dat moment in die slaapkamer zouden bevinden.
Het hof is voorts van oordeel dat reeds uit het meebrengen van stukken stoeptegel, een handgranaat en een automatisch vuurwapen en het op voorhand regelen van vervoer en vluchtauto’s blijkt dat sprake was van een planmatige voorbereiding. De vier mannen hadden alle gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, maar zij hebben geen andere afweging gemaakt. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de vier mannen zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof is wel van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] partieel moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde poging tot moord of poging tot doodslag van de vier aanwezige kinderen in de woning aan de [adres]. Op basis van het proces-verbaal van verhoor aangever van 10 juni 2022, opgemaakt door verbalisant RTRAB114, acht het hof niet overtuigend bewezen dat [kind 4 van aangever 1 en 2] op het moment van de aanslag in de slaapkamer van zijn ouders aan de voorzijde op de eerste verdieping sliep. Voorts stelt het hof vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt waaruit blijkt dat de handgranaat de explosieve kracht had om, als deze in de slaapkamer aan de voorkant van de woning zou zijn ontploft, ook de kinderen in de andere slaapkamer(s) dodelijk letsel te kunnen toebrengen. In dat verband wordt nog opgemerkt dat tussen die slaapkamers zich ook nog een badkamer bevindt.
Het opzet van de verdachte
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader van het gronddelict verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158).
Het hof overweegt, zoals ook de rechtbank, dat met het wegbrengen en weer ophalen van de vier mannen vast staat dat de verdachte de uitvoering van de aanslag heeft vergemakkelijkt en hen heeft geholpen in hun vlucht, en dat hij opzet heeft gehad op die bijdrage. Het dossier bevat geen bewijs dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op (een poging tot) moord. Hij wist dat een aanslag zou worden gepleegd en dat daarbij mogelijk een automatisch vuurwapen zou worden gebruikt. Hij is niet bij de uitvoering van het feit aanwezig geweest. Er is daarmee slechts bewijs dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, mogelijk door met een wapen te schieten op een woning. Reeds omdat in dit geval laatstbedoeld schieten met het vuurwapen op de woning, ook al is dat feitelijk mislukt, daadwerkelijk deel heeft uitgemaakt van de uitvoering van de poging tot moord, is het hof van oordeel dat het delict waarvan de verdachte uitging (bedreiging) in dit geval voldoende verband – in de hierboven bedoelde zin – houdt met het door medeverdachte [medeverdachte] en diens mededaders uitgevoerde gronddelict, te weten een poging tot moord. Dat betekent dat kan worden bewezen verklaard en gekwalificeerd dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van een poging tot moord, meermalen gepleegd. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Dat het opzet van de verdachte beperkt was tot bedreiging als gronddelict, zal bij de strafoplegging in aanmerking worden genomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 11 januari 2021 hebben vier mannen geprobeerd om [aangever 1] en [aangever 2], nietsontziend te liquideren. Een van de mannen heeft daarbij een automatisch vuurwapen op de woning gericht en de trekker overgehaald. Het wapen weigerde echter dienst. Een ander heeft, nadat nog een ander eerst een steen tegen het raam van de slaapkamer aan de voorzijde op de eerste verdieping van die woning had gegooid, een handgranaat in de richting van dat raam gegooid. De handgranaat is buiten de woning tot ontploffing gekomen, maar gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is het aannemelijk dat het de bedoeling is geweest dat deze in de slaapkamer zou zijn ontploft. De poging liquidatie is aldus met een sisser afgelopen, maar de gebeurtenissen hadden evengoed kunnen eindigen in een groot drama met dodelijke slachtoffers. De verdachte heeft de vier mannen ten behoeve van de uitvoering van hun plan vervoerd en naderhand weer opgehaald, terwijl hij wist dat zij niets goeds in de zin hadden.
De verdachte was slechts uit op eigen financieel voordeel en heeft met zijn handelen bijgedragen aan een poging tot een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van twee van de zes personen die in hun woning aanwezig waren, een plaats waar zij zich juist veilig moeten kunnen voelen. Door deze aanslag hebben de slachtoffers bovendien hun woning moeten verlaten en hebben zij ervoor gekozen dat de kinderen voor hun veiligheid - afgezonderd van hen - op een andere locatie wonen. Ook in de maatschappij, in het bijzonder bij de overige bewoners van de woonwijk, veroorzaakt een dergelijke aanslag grote gevoelens van onveiligheid. Er mag van geluk gesproken worden dat bij de aanslag niemand gewond is geraakt. Wel heeft de ontploffing schade veroorzaakt aan diverse woningen en auto's.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 22 februari 2024. Dit advies vormt een aanvulling op de eerder uitgebrachte reclasseringsadviezen van 4 januari 2022 en 26 oktober 2022. Hieruit komt naar voren dat de verdachte in de periode tussen het vonnis en de terechtzitting in hoger beroep stappen heeft gemaakt om zijn leven enigszins te veranderen. Hij is verhuisd waardoor hij niet meer te maken heeft met het negatief sociaal netwerk uit zijn voormalige buurt, zijn ketaminegebruik is verminderd en hij heeft een dagbesteding en inkomen. De reclassering is wel van mening dat er nog problemen zijn op het gebied van psychosociaal functioneren en middelengebruik. De verdachte kampt met onverwerkte problemen uit het verleden, hij vertelt verslavingsgevoelig te zijn en regelmatig alcohol en cannabis te gebruiken. De reclassering vindt het noodzakelijk dat er middels een ambulante behandeling diagnostiek gaat plaatsvinden waarmee de verdachte zicht krijgt in zijn gedrag, om zodoende gedragsverandering mogelijk te maken en de kans op recidive te verlagen. Toezicht door de reclassering wordt in dat kader noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De hoogte van de op te leggen straf
Het hof merkt op dat het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond (vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7932). Zoals hiervoor reeds is overwogen is het opzet van de verdachte gericht geweest op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en bedraagt het maximum van de aan hem op te leggen gevangenisstraf 2 jaren.
Het hof zal afzien van het opleggen van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk strafdeel dat langer duurt dan de tijd die de verdachte in voorlopig hechtenis heeft doorgebracht. Het hof acht het onwenselijk dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte sinds het vonnis in eerste aanleg worden doorkruist door strafoplegging die hernieuwde vrijheidsbeneming met zich brengt. In plaats daarvan wordt daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met een fors voorwaardelijk strafdeel. Dit voorwaardelijke deel dient er ook toe om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Het hof zal, zoals door de reclassering geadviseerd in het advies van 26 oktober 2022, bij dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden opleggen die hierna worden genoemd, met uitzondering van de (eventuele) kortdurende klinische opname. Daartoe is de noodzaak niet gesteld of gebleken, zodat het hof geen aanleiding ziet voor het opleggen van die voorwaarde.
Het hof merkt tot slot op dat de bijzondere voorwaarden – ondanks het verzoek daartoe van de verdediging - niet dadelijk uitvoerbaar verklaard kunnen worden, omdat niet is voldaan aan het vereiste in artikel 14e Sr.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, tot een bedrag van
€ 11.672,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 11.672,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 11.486,-.
De vordering van de benadeelde partij, ten aanzien van het materiële gedeelte, is namens de verdachte betwist. Ten aanzien van het immateriële gedeelte is namens de verdachte verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 6.486,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 152,- vanaf 27 januari 2021 en met de wettelijke rente over € 6.334,- vanaf 25 oktober 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 11.486,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, tot een bedrag van
€ 12.458,55.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 12.458,55.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.548,45.
Ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering van de benadeelde partij refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het immateriële gedeelte is namens de verdachte verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 5.548,45 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 571,90 vanaf 12 januari 2021, de wettelijke rente over € 976,80 vanaf 14 januari 2021, de wettelijke rente over € 227,70 vanaf 31 januari 2021, de wettelijke rente over € 1.073,99 vanaf 9 februari 2021, de wettelijke rente over € 1.236,01 vanaf 19 februari 2021 en de wettelijke rente over € 1.462,05 vanaf 12 maart 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.548,45 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vorderingen tot schadevergoeding [kind 4 van aangever 1 en 2], [kind 1 van aangever 1 en 2], [kind 2 van aangever 1 en 2] en [kind 3 van aangever 1 en 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] namens de vier kinderen [kind 4 van aangever 1 en 2], [kind 1 van aangever 1 en 2], [kind 2 van aangever 1 en 2] en [kind 3 van aangever 1 en 2] een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade voor ieder van hen als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.500,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van alle vier de benadeelde partijen in de vordering tot schadevergoeding.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vorderingen van de kinderen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Nu de verdachte ter zake van dit deel van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag ter hoogte van € 1.300,- zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 48, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Antes reclassering op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24-7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, indien de reclassering dat nodig acht. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door de trainer/begeleider aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener stelt, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde een inspanningsverplichting heeft ten aanzien van het vinden en behouden van dagbesteding zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag ad. € 1.300,-.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.486,00 (elfduizend vierhonderdzesentachtig euro) bestaande uit € 6.486,00 (zesduizend vierhonderdzesentachtig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.486,00 (elfduizend vierhonderdzesentachtig euro) bestaande uit € 6.486,00 (zesduizend vierhonderdzesentachtig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 92 (tweeënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 27 januari 2021 over een bedrag van € 152,00 ter zake van advocaatkosten
- 25 oktober 2022 over een bedrag van € 6.334,00 ter zake van verhuiskosten
en van de immateriële schade op 11 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.548,45 (tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 5.548,45 (vijfduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.548,45 (tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 5.548,45 (vijfduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 12 januari 2021 over een bedrag van € 571,90 ter zake van tijdelijk onderkomen
- 14 januari 2021 over een bedrag van € 976,80 ter zake van tijdelijk onderkomen
- 31 januari 2021 over een bedrag van € 227,70 ter zake van tijdelijk onderkomen
- 9 februari 2021 over een bedrag van € 1.073,99 ter zake van tijdelijk onderkomen
- 19 februari 2021 over een bedrag van € 1.236,01 ter zake van tijdelijk onderkomen
- 12 maart 2021 over een bedrag van € 1.462,05 ter zake van tijdelijk onderkomen
en van de immateriële schade op 11 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [kind 4 van aangever 1 en 2]

Verklaart de benadeelde partij [kind 4 van aangever 1 en 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de benadeelde partij [kind 1 van aangever 1 en 2]

Verklaart de benadeelde partij [kind 1 van aangever 1 en 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de benadeelde partij [kind 2 van aangever 1 en 2]

Verklaart de benadeelde partij [kind 2 van aangever 1 en 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de benadeelde partij [kind 3 van aangever 1 en 2]

Verklaart de benadeelde partij [kind 3 van aangever 1 en 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate, mr. O.E.M. Leinarts en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier mr. F.S. Ördü.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 maart 2024.