Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 22 november 2022, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 september 2022;
- het tussenarrest van 31 januari 2023 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen;
- de memorie van grieven van [appellante], met één bijlage;
- de memorie van antwoord van VGZ, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
(i) aan hoofdsom € 2.142,02 te vorderen heeft (de oorspronkelijke hoofdsom van € 2.642,02 minus een betaling van [appellante] van € 500,--),
(ii) te vermeerderen met € 464,20 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 491,73 aan rente, zijnde in totaal € 3.097,95;
(iii) dit totaal te verminderen met € 1.766,07, door [appellante] voldaan na sommatie, en met een afbetaling door [appellante] van € 95,-.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Verder merkt het hof op dat de betaling door [appellante] van € 56,07, die is vermeld in de brief van Inkassier aan [appellante] van 17 juli 2019, ten onrechte in het betalingsoverzicht van VGZ ontbreekt.
rechtstreeksop de RABO rekening van Mollie betalen, wat ze kennelijk zowel op 26 juni 2020 als op 23 februari 2023 wel heeft gedaan. Het is niet aannemelijk geworden dat ook via deze betaalwijze het geld bij Inkassier/VGZ terecht komt. Als het goed is heeft [appellante] deze betalingen teruggestort gekregen van Mollie, maar ook als dat niet zo is komt dat voor haar risico. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bedragen daadwerkelijk zijn ontvangen door VGZ.
7.Beslissing
- veroordeelt [appellante] tot betaling van € 886,38 aan VGZ, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 9 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [appellante] in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie, aan de kant van VGZ tot 2 september 2022 vastgesteld op € 880,60;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] begroot op € 2.672,--,
- bepaalt dat als [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellante] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.