5.30.Het hof oordeelt als volgt:
- de eerdere overwegingen die hebben geleid tot de conclusie dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, brengen mee dat [verzoekster] in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst een ernstig verwijt kan worden gemaakt;
- het standpunt van [verzoekster] dat [verweerder] alsnog vóór het verstrijken van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst was aangegaan, rechtsgeldig op staande voet zou zijn ontslagen, mist tegen de achtergrond van hetgeen hiervóór is overwogen elke grond;
- het standpunt van [verzoekster] dat de arbeidsovereenkomst nog vóór het verstrijken van deze termijn zou zijn ontbonden, is niet realistisch;
- het is aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst, het ontslag weggedacht, zou hebben voortgeduurd tot 1 juni 2023;
- [verweerder] zou vanaf 10 februari tot 1 juni 2023 aanspraak hebben gehad op loon (inclusief vakantiebijslag) ten bedrage van € 14.968,80 bruto;
- de omstandigheid dat [verzoekster] kosten heeft gemaakt, komt geheel voor haar eigen rekening;
- dat [verweerder] inkomsten uit andere werkzaamheden heeft gehad, is tegenover de betwisting hiervan door [verweerder] niet aannemelijk geworden en zou hier overigens ook geen gewicht in de schaal leggen bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding;
- het is aannemelijk dat [verweerder] van de wijze waarop [verzoekster] de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd enige hinder zal ondervinden bij het vinden van een nieuwe werkkring;
- de uitkomst van dit geding is dat [verweerder] tegenover [verzoekster] aanspraak heeft op een gefixeerde schadevergoeding van € 6.544,80 bruto, gelijk aan het loon (inclusief vakantiebijslag) over de periode 10 februari tot 1 april 2023;
- aan [verweerder] is een WW-uitkering toegekend tot en met 30 juni 2023 van € 6.713,99 netto (tot 1 juni 2023: € 6.668,52 bruto).