ECLI:NL:GHDHA:2024:351

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
BK-22/132
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en bewijsvoering door de Heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2019 vastgesteld op € 400.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de waarde te hoog is vastgesteld en verzoekt om een verlaging naar € 378.000.

De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2024, waarbij partijen aanwezig waren. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.

Het Hof bevestigt het oordeel van de Rechtbank en stelt dat de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan. De waarde is vastgesteld op basis van een systematische vergelijking met vergelijkbare woningen, waarbij rekening is gehouden met de verschillen in voorzieningen, onderhoud en ligging. Het Hof wijst het verzoek van belanghebbende om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/132

Uitspraak van 5 maart 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 11 februari 2022, nummer ROT 21/627.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 400.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Dordrecht (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn op 2 augustus 2023, 23 november 2023, 8 december 2023, 9 januari 2024 en op 23 januari 2024 nadere stukken ingekomen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 24 januari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een geschakelde woning met een inhoud van 462 m3, een perceel van 308 m2. De woning beschikt over een garage en een berging. Het bouwjaar van de woning is 1998.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatierapport (het taxatierapport) overgelegd. Hierin zijn de gegevens opgenomen van de woning en van enkele naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen, te weten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] , alle te [woonplaats] (de vergelijkingsobjecten). Tot het taxatierapport behoort een matrix. In de matrix zijn aan de woning en aan de vergelijkingsobjecten VOL-factoren (voorzieningen, onderhoudsstaat, ligging) toegekend. Verder behoort tot het taxatierapport een “onderbouwing grondquote”, alsmede een overzichtskaart/luchtfoto waarop de ligging van de woning en de vergelijkingsobjecten is weergegeven.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
4. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting slaagt verweerder daarin.
5. De in het taxatierapport opgenomen vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar, woonoppervlakte, grondoppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak.
6. Met de bij het taxatierapport gevoegde matrix maakt verweerder inzichtelijk hoe rekening is gehouden met de verschillen in onder meer voorzieningen, onderhoud en ligging. Verweerder maakt hiermee aannemelijk dat bij de waardering in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak. Daarvan uitgaande komt verweerder op een totale getaxeerde waarde uit van € 403.500,- tegen een WOZ-waarde van € 400.000,-. De rechtbank is verder niet gebleken van een waardedrukkende effect van de gebrekkige onderhoudssituatie, nu de vergelijkingsobjecten soortelijke woningen zijn uit dezelfde bouwstroom.
Voor zover eiser stelt dat er geen garage bij de onroerende zaak aanwezig is, kan deze grond niet slagen. Verweerder heeft soortgelijke woningen als vergelijkingsobjecten gehanteerd die allemaal een garage en aangebouwde berging hebben. Voor zover eiser de garage bij de woning zou hebben getrokken, zou dat tot gevolg hebben dat de inhoud van de woning groter zou worden. Dat zou tot gevolg hebben dat de waarde hoger zou komen te liggen aangezien een aan de woning toe te rekenen inhoud hoger is dan de waarde van een garage.
7. De beroepsgrond van eiser dat verweerder geen grondstaffels heeft overgelegd en onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de grondwaarde heeft berekend, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft geen grondstaffels verstrekt, in geen enkele fase van het geding tot nu toe. Hij stelt te werken met een systeem waarbij (afhankelijk van de soort onroerende zaak) ongeveer 30% van de verkoopprijs wordt toegerekend aan de grondwaarde. Verder wordt in voorkomende gevallen een deel van de grond (de gemiddelde grootte van de percelen van de vergelijkingsobjecten, hier: 293 m²) voor 100% van de grondprijs gewaardeerd en het overige deel van de grond (“restgrond”) voor 80% van de grondprijs in verband met de afnemende meer opbrengst. Deze werkwijze hanteert verweerder in alle gevallen. De rechtbank ziet niet in dat verweerder hiermee onvoldoende inzicht biedt in zijn werkwijze die nader is toegelicht in bezwaar. In bezwaar is eveneens een matrix overgelegd met daarbij gevoegd een toelichting.
8. Eiser heeft op voorhand een verzoek om immateriële schadevergoeding gedaan. Omdat in onderhavige zaak de redelijke termijn niet is overschreden wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.1.
Gemachtigde heeft in het hoger beroepschrift en de nadere stukken (door hem ook “pinpoint brieven” genoemd) volstaan met het aanvoeren van algemeen geformuleerde vragen en grieven waarvan vele niet van toepassing zijn in de onderhavige zaak. Daarom is de gemachtigde ter zitting gevraagd welke hoger beroepsgronden hij concreet in dit geschil aanvoert en verder of hij ermee instemt dat al het andere wat hij in de gedingstukken aanvoert, niet in de beoordeling van het geschil wordt betrokken. Daarop heeft de gemachtigde verklaard dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op het hierna onder 4.1.2 genoemde punt.
4.1.2.
In geschil is of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt verminderd tot € 378.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag. Verder heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1.1.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat hij de onderbouwing van het gehanteerde indexeringspercentage mist, waardoor niet inzichtelijk is op welke wijze de koopsommen van de vergelijkingsobjecten op de waardepeildatum zijn bepaald. Voorts heeft belanghebbende ter zitting van het Hof gesteld dat de transportakten van de vergelijkingsobjecten moeten worden overgelegd.
5.1.2.
In beginsel zijn partijen vrij om gedurende de procedure hun standpunten aan te vullen. Die vrijheid wordt echter beperkt door de beginselen van de goede procesorde. De door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting bij het Hof ingenomen stelling is niet eerder door hem ingenomen, terwijl dat wel mogelijk was. Het verzoek dat hij heeft gedaan in de pinpointbrieven van 14 januari 2022 (eerste aanleg) en 31 juli 2023 (hoger beroep) om overlegging van “de gebruikelijke schriftelijke bescheiden waardoor (…) meer specifiek op de inhoud kan worden in gegaan (…) met name op de achterliggende vergelijkingen met ander “vergelijkbaar” vastgoed c.a.” is onvoldoende specifiek. De Heffingsambtenaar had dit niet hoeven opvatten als een verzoek om de onderbouwing van het gehanteerde indexeringspercentage en overlegging van de transportakten van de vergelijkingsobjecten.
5.1.3.
Het Hof is van oordeel dat bij afweging van het belang van belanghebbende bij een inhoudelijke beoordeling van zijn stelling tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, laatstgenoemd belang zwaarder moet wegen. Het vergt onderzoek van de Heffingsambtenaar om het gevraagde inzicht alsnog te bieden. Hierdoor zou de behandeling van de zaak onnodig vertraging oplopen, in het licht van de omstandigheid dat de gemachtigde dit punt reeds veel eerder naar voren had kunnen brengen. Daarom laat het Hof deze stellingen van belanghebbende buiten beschouwing.
WOZ-waarde
5.2.
De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.3.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
5.4.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het elke partij vrijstaat om ter voldoening aan haar bewijslast al dan niet gebruik te maken van een waarderingsmethode en, indien zij gebruikmaakt van een waarderingsmethode, die partij vrij is in de keuze van de door haar gebruikte waarderingsmethode en wat zij daartoe ter onderbouwing aandraagt. Waarderingsmethoden zijn niet meer dan hulpmiddelen bij de waardebepaling. De rechter toetst uitsluitend of de door de Heffingsambtenaar voorgestane waarde en, indien de rechter aan de toetsing van de door belanghebbende verdedigde waarde toekomt, de door belanghebbende verdedigde waarde, de toetsing aan het wettelijke waardebegrip doorstaan (vgl. HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610).
5.5.
Het Hof is, evenals de Rechtbank, van oordeel dat de Heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Bij dit oordeel neemt het Hof het volgende in aanmerking.
5.6.
Naar volgt uit het taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met zes onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Niet vereist is dat de vergelijkingsobjecten identiek zijn aan de woning. Voldoende is dat de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar zijn, mits de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. De Heffingsambtenaar heeft onbestreden gesteld dat de vergelijkingsobjecten [adres 3] en [adres 2] (vrijwel) identiek zijn. Voor de overige vergelijkingsobjecten geldt dat deze voldoende vergelijkbaar zijn met de woning om als vergelijkingsobject te kunnen dienen. Ze zijn in dezelfde straat respectievelijk wijk gelegen en in dezelfde periode gebouwd. Het enkele feit dat de vergelijkingsobjecten [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] , anders dan de woning, beschikken over een zolderverdieping en geen schuin dak hebben, doet aan dit oordeel niet af. Met het verschil in factoren voor voorzieningen, onderhoud en ligging en de in verband daarmee toegepaste correctie op de eenheidsprijs, heeft de Heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezige verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning en heeft hij de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld.
5.7.
Hetgeen belanghebbende ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd doet niet af aan het oordeel dat de Heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. De blote stellingen dat de woning in originele staat verkeert, dat de woning beschikt over een oudere CV-ketel (2010), houten kozijnen en energielabel B en is gelegen nabij de snelweg, kunnen zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet leiden tot het oordeel dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
5.8.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.