Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“2. De gemeente Den Haag hanteert een kentekenparkeersysteem. Dit systeem houdt in dat voor de betaling van parkeerbelasting het kenteken dient te worden ingevoerd en dat voor de controle op de voldoening van parkeerbelasting gebruik wordt gemaakt van scanauto’s die het kenteken scannen. Deze kentekengegevens worden tijdelijk bewaard om te controleren of de verschuldigde parkeerbelasting is betaald, dan wel is geparkeerd met een geldige vergunning. Is dit niet het geval dan wordt een naheffingsaanslag opgelegd.
3. In geschil is of het kentekenparkeersysteem een ongeoorloofde inmenging is in het recht van eiseres op respect voor haar privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
4. Artikel 8 EVRM bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van het recht van eenieder op respect voor zijn privéleven, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5. In zijn arrest van 10 april 2020 [1] (het arrest) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het gebruik van het kentekenparkeersysteem bij het opleggen van de naheffingsaanslag een inmenging door de gemeente in het recht van een belanghebbende op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM oplevert. Deze inmenging dient bij wet te zijn voorzien.
6. In artikel 5.1, eerste lid, van de Regeling parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 (de Regeling) wordt het volgende vermeld:
“De belastingplichtige stelt voor het betaald parkeren de parkeerapparatuur op straat in werking door het kenteken van het te parkeren motorvoertuig op te geven en voor de gewenste parkeerduur te betalen.”
7. Gelet op de voormelde bepaling in de Regeling, die ook gold ten tijde van het belastbare feit, in samenhang met de artikelen 225 en 234, tweede lid, van de Gemeentewet, was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag ten aanzien van de eis van opgave van het kenteken van het te parkeren voertuig voldaan aan de eis “bij wet voorzien” als bedoeld in artikel 8 EVRM (vgl. 2.5.9. van het arrest).
8. In het arrest heeft de Hoge Raad in 2.6.2. voorts geoordeeld dat het geen twijfel lijdt dat het doel van een maatregel waarmee wordt gewaarborgd dat belasting wordt betaald een legitiem doel is als bedoeld in artikel 8, lid 2, EVRM, te weten het economisch welzijn van het land. Dat geldt ook als het gaat om een maatregel die tot doel heeft te waarborgen dat een gemeentelijke belasting zoals de parkeerbelasting wordt betaald.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het gebruik van het kentekenparkeersysteem door de gemeente Den Haag niet in strijd met artikel 8 EVRM.
10. Dat de Hoge Raad een deel van de door dezelfde gemachtigde voorgestelde cassatiemiddelen, waaronder het cassatiemiddel dat handelt over “function creep”, heeft afgedaan met artikel 81 Wet RO betekent, anders dan de gemachtigde stelt, niet dat de Hoge Raad deze cassatiemiddelen niet heeft getoetst. Integendeel, hij heeft deze middelen wel degelijk getoetst en geoordeeld dat ze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft enkel met toepassing van artikel 81 Wet RO niet gemotiveerd waarom deze argumenten geen doel treffen. Er is dan ook geen sprake van “verzaken” door de Hoge Raad zoals de gemachtigde verondersteld. De rechtbank is niet gehouden alsnog in te gaan op de door de gemachtigde voorgestelde cassatiemiddelen; die zijn al afgedaan met het arrest.
11. De gemachtigde heeft ter zitting de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding maar is daartoe ook niet bevoegd. Dat mogen alleen de hoogste rechterlijke instanties, te weten: de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
12. Nu eiseres niet heeft weersproken dat de auto op genoemde datum en tijdstip stond geparkeerd zonderde daarvoor verschuldigde parkeerbelasting te betalen en er evenmin is geparkeerd met een geldige vergunning, is de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd.
13. Hetgeen eiseres heeft gesteld over de motivering van de uitspraak op bezwaar leidt evenmin tot een gegrond beroep.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.