ECLI:NL:GHDHA:2024:2631

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.346.982-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ingangsdatum schuldsaneringsregeling na faillissement

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot opheffing van zijn faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling werd toegewezen, maar zijn verzoek om een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 26 november 2024 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij [appellant] en zijn advocaat, mr. P.A. Loeff, aanwezig waren, evenals de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] gedurende zijn faillissement alle medewerking heeft verleend aan de curator en meer heeft afgedragen aan de boedel dan het vrij te laten bedrag. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling niet eerder heeft vastgesteld dan de datum van de uitspraak. Het hof heeft besloten de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling te bepalen op 28 februari 2023 en de looptijd van de regeling op 24 maanden te stellen, eindigend op 28 februari 2025. Tevens is bepaald dat [appellant] over de verlengde periode van zes maanden geen afdrachverplichtingen meer heeft. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het betreft de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.346.982/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/24/165 R

Arrest van 26 november 2024

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.A. Loeff te Barendrecht.

De procedure

Bij verzoekschrift (met producties 1 tot en met 6), ingekomen ter griffie van het hof op 14 oktober 2024, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2024. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot opheffing van zijn op 28 februari 2023 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling toegewezen, maar heeft zijn (gelijktijdige) verzoek om een eerdere ingangsdatum dan de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. [appellant] verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en, kort gezegd, de looptijd van de schuldsaneringsregeling eerder te laten ingaan. Het hof heeft verder nog kennis genomen van nader door [appellant] overgelegde producties 7 en 8 en van een na de zitting nog ingekomen V6-formulier met ‘betaalbewijs en berekening afdracht aan de boedel’.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2024. Verschenen zijn: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, en [naam] namens de bewindvoerder.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling eerder, namelijk op 28 februari 2023, te laten ingaan, afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in geval van de omzetting van een faillissement in een schuldsaneringsregeling geen ruimte is om een eerdere ingangsdatum te bepalen. Daartoe heeft de rechtbank samengevat – het volgende overwogen.
De wetgever heeft zich niet uitgelaten over de vraag hoe moet worden aangekeken tegen aflossingen die plaatsvinden gedurende de looptijd van een aan de schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement. Beide trajecten kunnen een buitengerechtelijke schuldregeling tot stand brengen en een verklaring van de curator dat er geen akkoord kan worden bereikt, kan worden gelijkgesteld met de verklaring van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw. Tussen beide trajecten bestaan aanmerkelijke verschillen. Zo is een schuldhulpverleningstraject gericht op het realiseren van een schuldregeling door een schuldhulpverlener. Het voorafgaande faillissement is - anders dan het schuldhulpverleningstraject - niet slechts gericht op het treffen van een schuldregeling. De curator in het faillissement houdt zich bezig met het beheer en de vereffening van de vermogensbestanddelen van gefailleerde, en heeft ook nog andere wettelijke taken. De kosten van een faillissement (met name bestaande uit het salaris van de curator) zijn vaak ook aanmerkelijk hoger dan de kosten van een schuldhulpverleningstraject.
Alhoewel in dit geval [appellant] gedurende het faillissement fulltime heeft gewerkt en een bedrag van in elk geval € 8.355,35 heeft afgedragen aan inkomen boven het vrij te laten bedrag, is het bedrag dat daadwerkelijk gespaard is gedurende het faillissement ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers vele malen lager. Dit vanwege het feit dat de afwikkeling van het faillissement hogere kosten (met name salaris curator) met zich brengt ten opzichte van een toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
Ten onrechte heeft de rechtbank de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet op de verzochte, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen, eerdere datum in laten gaan, dan wel de looptijd van de schuldsaneringsregeling verkort, waardoor thans de looptijd van de regeling nog achttien maanden is vanaf het vonnis tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft vanaf de eerste dag van het faillissement (28 februari 2023) afgedragen aan de boedel. De curator ontving het gehele inkomen en maakte het vrij te laten bedrag maandelijks over naar [appellant] . Omdat de curator het vrij te laten bedrag niet heeft geïndexeerd per juli 2023, januari 2024 en juli 2024 heeft [appellant] zelfs meer aan de boedel afgedragen dan hij op grond van het (geïndexeerde) vrij te laten bedrag had moeten doen. In het bestreden vonnis is terecht overwogen dat er de laatste vier maanden van het faillissement geen boedelafdracht heeft plaatsgevonden. Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat hij de afdrachten wel heeft gereserveerd en die zal overmaken op de (inmiddels bekende) boedelrekening van de WSNP-bewindvoerder. Op 20 november 2024 heeft [appellant] het betaalbewijs van de storting van deze boedelafdrachten aan het hof doen toekomen.
3. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat [appellant] , die een fulltime baan heeft, gedurende het faillissement alle medewerking heeft verleend aan de curator en zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag, en zelfs meer dan dat, aan de faillissementsboedel heeft afgedragen. Hiermee heeft [appellant] voldaan aan de voorwaarde dat de schuldenaar zich in het voortraject (het traject dat vooraf gaat aan de uitspraak van de rechtbank) maximaal heeft ingespannen om zoveel mogelijk baten voor de gezamenlijke schuldeisers te verkrijgen (vgl. conclusie AG R.H. de Bock in ECLI:NL:PHR:2024:562, onder overweging 11.3, laatste gedachtestreepje). Het hof zal het verzoek van [appellant] om de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling te bepalen op 23 februari 2023 dan ook toewijzen.
Op de schuldsanering is het sinds 1 juli 2023 geldende recht van toepassing, hetgeen betekent dat de looptijd van de regeling (in beginsel) 18 maanden is. Nu [appellant] al vanaf het moment van zijn faillietverklaring is begonnen met afdracht aan de boedel, heeft hij op 28 augustus 2024 gedurende 18 maanden aan zijn verplichtingen voldaan.
Het hof volgt evenwel de aanbeveling van Recofa inhoudend dat de regeling in voorkomende gevallen wordt verlengd, zodat bewindvoerders en rechtbanken voldoende tijd krijgen om alle (administratieve) werkzaamheden uit te voeren.
Om die reden zal de looptijd van de regeling worden verlengd met zes maanden, zodat zij eindigt op 28 februari 2025. Omdat [appellant] al gedurende 18 maanden aan alle uit de wettelijke schuldsanering voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, zal het hof tevens bepalen dat er over de verlengde periode van zes maanden geen (afdracht)verplichtingen meer bestaan.
4. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2024 voor zover dat betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
-bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling op 28 februari 2023;
-bepaalt de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling op 24 maanden, te rekenen vanaf 28 februari 2023, waardoor deze termijn eindigt op 28 februari 2025;
-bepaalt dat [appellant] over de verlengde periode (van 28 augustus 2024 tot 28 februari 2025) zal zijn vrijgesteld van de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.G.C. Veneman, M.T. Nijhuis en R.M. Hermans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.