ECLI:NL:GHDHA:2024:261

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.333.666/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2023, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met een jaar werd verlengd. De vader stelde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was. De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, verweerster in hoger beroep, betoogde echter dat de situatie van [de minderjarige] zorgwekkend was en dat de ouders niet in staat waren om zonder toezicht van de gecertificeerde instelling met elkaar te communiceren in het belang van hun kind.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds de geboorte van [de minderjarige] in een constante juridische strijd verwikkeld zijn, wat heeft geleid tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het kind. Ondanks dat [de minderjarige] op het eerste gezicht goed lijkt te functioneren, zijn er grote zorgen over haar emotionele ontwikkeling en de impact van de conflicten tussen de ouders. Het hof heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat er een vaste jeugdbeschermer wordt aangesteld om de ouders te begeleiden en hen te helpen bij het verbeteren van hun communicatie en samenwerking.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is verlengd. Het hof heeft de gecertificeerde instelling aangespoord om binnen zes weken een vaste jeugdbeschermer aan te stellen, anders kan de uitvoering van de ondertoezichtstelling worden overgedragen aan een andere instelling die wel in staat is om snel hulp te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.333.666/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 23-1139
zaaknummer rechtbank : C/10/657918
beschikking van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.E. van der Pols.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 27 september 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 11 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 26 oktober 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vader van 5 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 15 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger gecertificeerde instelling] .
De raad is, zoals aangekondigd bij brief van 8 januari 2024, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.4
[de minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2022 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling is bij de bestreden beschikking met een jaar verlengd tot 6 juli 2024. [de minderjarige] verblijft in de even weken vanaf dinsdag tot de daaropvolgende dinsdag bij de vader en in de oneven weken vanaf dinsdag tot de daaropvolgende dinsdag bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met een jaar verlengd tot 6 juli 2024.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de gecertificeerde instelling alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie rechtens juist acht.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof om de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd moet blijven.

5.De motivering van de beslissing

Procesrechtelijk
5.1
De vader heeft bij brief van 5 januari 2024 en ter zitting aangevoerd dat het verweerschrift van de gecertificeerde instelling te laat is ingekomen. Hij verzoekt het hof dit verweerschrift buiten beschouwing te laten.
5.2
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling het bezwaar van de vader afgewezen en het verweerschrift toegelaten. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen (art. 362 Rv in verbinding met art. 282 Rv). De vader heeft bovendien de gelegenheid gehad om ter zitting op het verweerschrift te reageren, en heeft deze mogelijkheid ook benut. Daarmee is de vader niet in zijn verdediging geschaad en ook anderszins is niet gebleken van een schending van de goede procesorde.
Juridisch kader
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunten van partijen
5.4
Het hof moet beoordelen of de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] terecht met een jaar is verlengd en of deze maatregel ook nu nog moet voortduren.
5.5
De vader is van mening dat dit niet het geval is. Hij stelt – kort samengevat – het volgende. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er op dit moment sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een (verlenging van een) ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De vader stelt dat sprake is van een zekere mate van acceptatie tussen de ouders, aangezien gezamenlijk uitvoering wordt gegeven aan een week-op-week-af-regeling voor [de minderjarige] . Hierdoor zou er bij de toetsing van een ernstige ontwikkelingsbedreiging erg veel aan de hand moeten zijn om een ondertoezichtstelling uit te spreken dan wel te verlengen. Daarbij komt dat de ouders ervoor openstaan om hun onderlinge communicatieproblemen op te lossen. Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] steunt daarom uitsluitend op het gegeven dat er verschillende juridische geschillen tussen de ouders hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden. Het bestaan van deze geschillen wil echter nog niet zeggen dat er per definitie sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . Verder voert de vader aan dat uit het gezinsplan volgt dat er tot op heden bij [de minderjarige] weinig zichtbare ontwikkelingsbedreigingen zijn, maar slechts dat zij deze op termijn – door de verharde strijd tussen de ouders – zou kunnen krijgen. De vader stelt dat een ondertoezichtstelling niet bedoeld is om eventuele toekomstige ernstige ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Bovendien volgt uit het verlengingsverzoek van de gecertificeerde instelling dat het goed lijkt te gaan met [de minderjarige] . De vader is al met al van mening dat sprake is van een premature ondertoezichtstelling. Daarnaast zorgt deze maatregel momenteel uitsluitend voor conflicten tussen de ouders. De gecertificeerde instelling heeft al een jaar lang geen activiteiten meer binnen het gezin uitgevoerd. Zo is er vooralsnog geen vaste jeugdbeschermer aangesteld, waardoor het vanuit de gecertificeerde instelling ontbreekt aan enige betrokkenheid bij het gezin. De beschikbare contactpersonen zijn namelijk niet in staat om iets voor het gezin betekenen, zodat deze mate van betrokkenheid alleen maar voor ergernissen en conflicten tussen de ouders zorgt. Tot slot stelt de vader dat zolang hulpverlening, zoals een communicatietraject, en geschilbeslechting via een andere weg kunnen lopen er onvoldoende noodzaak bestaat om de ondertoezichtstelling te verlengen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de mogelijkheid om geschillen in het kader van de gezamenlijke uitoefening van het gezag op grond van artikel 1:253a BW aan de rechter voor te leggen.
5.6
De gecertificeerde instelling stelt dat is voldaan aan de vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Er is wel degelijk sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . De communicatie tussen de ouders levert al jaren strijd en spanningen op, waarbij voornamelijk de duur en de volharding van de strijd zorgelijk is. Hoe ouder [de minderjarige] wordt, des te meer zij meekrijgt van deze spanningen, en het kan niet anders dan dat [de minderjarige] nu al last heeft van de bestaande spanningen tussen de ouders. Elk kind reageert hier anders op, met zichtbare of (nog) niet-zichtbare kindsignalen. Deze spanningen leveren daarom hoe dan ook een bedreiging voor haar emotionele ontwikkeling op. Dit kan op den duur leiden tot een loyaliteitsconflict, waardoor nu dient te worden ingezet op een communicatietraject voor de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat een communicatietraject in het vrijwillige kader – zoals de vader wenst – van de grond zou komen. De ouders zijn wel bereid, maar niet in staat om met behulp van vrijwillige hulpverlening een oplossing te vinden. Daarnaast stelt de gecertificeerde instelling dat geschilbeslechting via de rechter geen oplossing is. Dit brengt namelijk ook spanningen mee voor de ouders, wat indirect zijn weerslag zal hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Tot slot merkt de gecertificeerde instelling op dat hoewel er geen vaste jeugdbeschermer bij het gezin betrokken is, de ouders wel een vaste contactpersoon aangewezen hebben gekregen en dat deze ook actie heeft ondernomen om tot een communicatietraject voor ouders te komen.
5.7
De moeder staat achter de beslissing van de rechtbank. Zij is van mening dat een ondertoezichtstelling nog altijd nodig is. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de ouders binnen het vrijwillige kader tot een verbetering van de situatie kunnen komen. De vader komt zijn afspraken niet na, waardoor de moeder het onmogelijk acht om het co-ouderschap uit te voeren. [de minderjarige] zit momenteel klem tussen de ouders. Het is aan de gecertificeerde instelling om een vaste jeugdbeschermer aan te stellen en alle ruis tussen de ouders in het belang van [de minderjarige] weg te nemen.
Oordeel van het hof
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Sinds de geboorte van [de minderjarige] zijn de ouders in een constante (juridische) strijd verwikkeld, die tot op heden voortduurt. Zo heeft de moeder onlangs een procedure moeten voeren om vervangende toestemming te krijgen om met [de minderjarige] naar Suriname af te reizen. De ouders konden het hier onderling niet over eens worden. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om [de minderjarige] buiten hun strijd te houden, waardoor [de minderjarige] sinds 6 juli 2022 onder toezicht is gesteld. De rechtbank heeft destijds benadrukt dat de onderlinge communicatie tussen ouders dient te worden verbeterd, zodat het onderlinge wantrouwen afneemt. Het lukt de ouders momenteel echter niet om hier gehoor aan te geven, ieder om hun eigen redenen. Binnen de uitoefening van het gezamenlijk gezag blijven de ouders tegen geschilpunten aanlopen. Zo heeft de vader onder meer gesteld dat de ouders het niet eens kunnen worden over concretisering en naleving van de vakanties en feestdagen, een duurzame regeling voor de reisdocumenten van [de minderjarige] , de schoolkeuze voor [de minderjarige] en over het vastleggen van de voorschoolse en eventuele naschoolse opvang.
5.9
Het is duidelijk dat de ouders hun onderlinge strijd niet hebben kunnen staken. Om die reden zijn zij steeds weer aangewezen op de rechter die in juridische procedures allerlei (gezags)beslissingen over [de minderjarige] neemt. Mede daardoor is hulpverlening tot op heden niet voldoende van de grond gekomen. De strijd
tegenelkaar als ouders, stellen zij nog steeds boven het
met elkaarzoeken naar mogelijkheden voor een duurzame en constructieve uitoefening van het gezag over [de minderjarige] . In het vrijwillige kader is vanuit het jeugdondersteuningsteam (JOT), een wijkteam en met behulp van mediaton met de ouders getracht om hun onderlinge strijd te doen stoppen en zowel de ouderrelatie als hun onderlinge communicatie en vertrouwen te verbeteren. Dit hulpaanbod heeft nog niet geleid tot verbetering van de situatie. Binnen de ondertoezichtstelling zijn de ouders begin 2023 aangemeld voor Ouderschap na Scheiding (ONS) van Timon. Timon gaf aan dat het moeilijk was om een intakegesprek met de vader in te plannen. Hierop volgend heeft de gecertificeerde instelling besloten om de ouders een schriftelijke aanwijzing te geven indien de vader op het eerstvolgende intakegesprek opnieuw niet zou verschijnen. Na de intakegesprekken met de ouders heeft Timon besloten om de hulpverlening uiteindelijk toch niet op te starten, vanwege de complexiteit van de casus, de nog lopende rechtszaken en de afwezigheid van een vaste jeugdbeschermer.
Ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat het door de vader aangedragen traject Ouderschap Blijft van CJG [plaats] momenteel geen beschikbare optie is. Dit heeft te maken met het feit dat [de minderjarige] ingeschreven staat in de [woonplaats] , zodat deze gemeente de verantwoordelijkheid voor de financiering van dit traject van CJG [plaats] draagt. Zowel (de advocaten van) de ouders als de gecertificeerde instelling hebben aangegeven dat de [woonplaats] hiertoe vooralsnog niet bereid is, maar dat daarover wel gesprekken lopen. Het hof betreurt dat dergelijke administratief-financiële problemen een kans op verbetering tussen deze ouders in de weg staan. Beide ouders lijken wel bereid om dit traject te volgen.
5.1
Ook de huidige situatie voor wat betreft de uitvoering van de zorgregeling vindt het hof zorgelijk. De ouders zijn al geruime tijd uit elkaar, en toch lukt het hen niet om de reguliere zorgregeling, zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2022, na te leven. Er is nu weliswaar sprake van een week-op-week-af-regeling, maar het ontbreekt aan overdracht in enige vorm. De moeder geeft aan dat er geen enkel contact is tussen de partijen zodra [de minderjarige] bij haar vader is. De vader heeft het e-mailadres van de moeder geblokkeerd en de moeder is niet in het bezit van het huidige telefoonnummer van de vader. Het ontbreken van enig contact tussen de ouders gedurende de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader kan niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht. Verder is van belang dat de reguliere zorg- en contactregeling niet altijd door de ouders is nageleefd. In dat kader heeft de gecertificeerde instelling de ouders op 14 april 2023 een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing gegeven, omdat de moeder het contact tussen [de minderjarige] en de vader had stopgezet. Het contact is – naar aanleiding van deze vooraankondiging – op 18 april 2023 weer hervat. De gecertificeerde instelling heeft in het gezinsplan van 8 juni 2023 haar zorgen geuit over het contact tussen [de minderjarige] en haar ouders, aangezien dit ook vóór de ondertoezichtstelling al meerdere malen wederzijds is stopgezet. Op dit moment slagen de ouders er ook niet in om het in de geldende zorgregeling opgenomen videobelmoment op zaterdagochtend plaats te laten vinden. Zoals het hof al eerder heeft overwogen, lijken de ouders zich in toenemende mate te verliezen in onderlinge strijd waardoor de belangen van [de minderjarige] steeds verder onder druk komen te staan. Het hof acht de ouders niet in staat om zonder het toeziend oog van de gecertificeerde instelling op ouderniveau met elkaar in het belang van [de minderjarige] te communiceren en het contact met de andere ouder blijvend te stimuleren. Bovendien is het hulpaanbod in het vrijwillige kader onvoldoende effectief dan wel niet passend gebleken.
5.11
Ook is voldoende komen vast te staan dat (nog steeds) sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling benadrukt dat [de minderjarige] een intelligent meisje is dat kennelijk een overlevingsstrategie heeft ontwikkeld om zich in deze situatie staande te houden. Het feit dat het nu goed met haar lijkt te gaan, wil echter niet zeggen dat er geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging is. Ieder kind reageert anders op spanningen, en er zijn daarom ook verschillende uitingen van zorgelijke kindsignalen. In lijn met wat de gecertificeerde instelling betoogt, is het hof van oordeel dat [de minderjarige] steeds verder klem en verloren raakt tussen haar ouders. Dat [de minderjarige] in essentie een intelligent en vrolijk meisje is en zich vooralsnog redelijk goed lijkt te kunnen handhaven in de conflictsituatie tussen haar ouders, betekent nog niet dat het hof geen grote zorgen heeft over haar ontwikkeling als de situatie tussen de ouders niet significant verandert. Duidelijk is dat [de minderjarige] steeds meer vragen stelt over haar situatie en de situatie tussen de ouders onderling. Het plotseling stoppen van een omgangsregeling met de andere ouder (in het verleden) en het feit dat er geen enkel contact mogelijk is met de andere ouder tijdens de omgangsmomenten, hebben impact op een jong kind. Het is onontkoombaar dat [de minderjarige] zich steeds meer bewust gaat worden van de verharde strijd tussen haar ouders. Het is juist daarom van belang dat er zo snel mogelijk hulpverlening komt, die de situatie voor [de minderjarige] kan verbeteren en onder meer een loyaliteitsconflict kan voorkomen. De gecertificeerde instelling heeft aangevoerd dat een communicatietraject voor de ouders noodzakelijk is. Ouders verklaren allebei hiervoor open te staan. Gelet op de hulpverlening die in het verleden al is ingezet, de drang die daarbij is gebruikt (zoals een Aanwijzing van de GI) en het wantrouwen tussen partijen, acht het hof de kans echter verwaarloosbaar dat de ouders dit in een vrijwillig kader voor elkaar krijgen. Het is noodzakelijk dat er regie komt van een vaste jeugdbeschermer die de ouders ertoe kan bewegen om zich in te spannen voor hulpverlening en om tot gezamenlijke afspraken te komen. Anders dan de vader betoogt, is het hof van oordeel dat het aanspannen van procedures op grond van artikel 1:253a BW dan wel een andere juridische procedure in dit geval niet de oplossing is. Daarmee kunnen weliswaar op onderdelen knopen worden doorgehakt, maar blijft het structurele communicatieprobleem tussen partijen in stand.
5.12
Het hof ziet ook dat het – al zo lang – ontbreken van een vaste jeugdbeschermer problematisch is, omdat de gewenste regie uitblijft. Het hof dringt er bij de gecertificeerde instelling op aan ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer komt. Het hof geeft de gecertificeerde instelling in overweging om, indien niet binnen 6 weken na de uitspraakdatum een vaste jeugdbeschermer kan worden aangesteld, de uitvoering van deze ondertoezichtstelling over te dragen aan een andere gecertificeerde instelling, die wel op korte termijn een jeugdbeschermer beschikbaar heeft.
5.13
Het hof is van oordeel dat uit al het voorgaande, in onderling verband en samenhang, volgt dat [de minderjarige] (nog steeds) ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Om die reden is het dwingende kader van een ondertoezichtstelling voor de afwending van deze ernstige ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk. Gelet op het voorgaande is het hof is van oordeel dat de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] terecht heeft verlengd en dat deze maatregel nu nog moet voortduren.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, H.J. Wieman-Bart en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. J. van Gaalen als griffier, en is op 14 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.