ECLI:NL:GHDHA:2024:2600

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
BK-24/569 en BK-24/580
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanmaningskosten en betekeningskosten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanmaningskosten en betekeningskosten die door de Ontvanger van de Belastingdienst aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. De zaak betreft twee naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting, waarbij belanghebbende in bezwaar ging tegen de kosten die aan haar waren opgelegd. De Rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Het Hof bevestigde de uitspraken van de Rechtbank en oordeelde dat de aanmaningskosten van € 8 en de betekeningskosten van € 90 terecht in rekening waren gebracht. Het Hof stelde vast dat belanghebbende niet tijdig had betaald en geen verzoek om uitstel van betaling had ingediend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanmaningskosten en betekeningskosten rechtmatig waren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het Hof concludeerde dat de bezwaren van belanghebbende niet gegrond waren en bevestigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/569 en BK-24/580

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de Ontvanger,

(vertegenwoordiger: […] )
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 april 2024, nummers SGR 23/3241 en SGR 23/3243.

Procesverloop

SGR 23/3241
1.1.1.
De Ontvanger heeft belanghebbende wegens het onbetaald blijven van een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting aanmaningskosten (€ 8) in rekening gebracht (de aanmaningskosten).
SGR 23/3243
1.1.2.
De Ontvanger heeft belanghebbende wegens het onbetaald blijven van twee naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting betekeningskosten van twee dwangbevelen van in totaal € 90 (2x € 45) in rekening gebracht (de betekeningskosten).
Beide zaken
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Ontvanger de bezwaren tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten en aanmaningskosten ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Ontvanger beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is tweemaal een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraken van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake hiervan is tweemaal een griffierecht van € 138 geheven. De Ontvanger heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft op 19 augustus 2024, 22 oktober 2024 en op 30 oktober 2024 nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn ook de zaken met de nummers BK-24/290, BK-24/572 en BK-24/575 behandeld. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd en overgelegd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

SGR 23/3241 (aanmaningskosten)
2.1.1. Aan belanghebbende is op 26 maart 2022 een naheffingsaanslag in de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslag 2022) opgelegd over het tijdvak 5 februari 2022 tot en met 4 mei 2022.
2.1.2. Wegens het onbetaald blijven van de naheffingsaanslag 2022 is op 23 april 2022 door de Ontvanger een aanmaning verzonden waarbij aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
2.1.3. Op 28 april 2022 is door belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten, die door de Ontvanger zijn gehandhaafd.
2.1.4. Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift met dagtekening 6 mei 2022, door de Inspecteur ontvangen op 11 mei 2022, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag 2022.
2.1.5. De naheffingsaanslag 2022 is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
SGR 23/3243 (betekeningskosten)
2.2.1. Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslagen 2021) opgelegd over de tijdvakken 5 februari 2021 tot en met 4 mei 2021 respectievelijk 5 augustus 2021 tot en met 4 november 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
2.2.2. De naheffingsaanslagen 2021 zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
2.2.3. De Ontvanger heeft belanghebbende vervolgens aangemaand om de naheffingsaanslagen 2021 te betalen en daarbij aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.2.4. Op 30 mei 2022 heeft de Ontvanger belanghebbende per brief meegedeeld dat het uitstel van betaling van de twee naheffingsaanslagen 2021 is vervallen en dat de openstaande bedragen, bestaande uit de naheffingsaanslagen 2021 en aanmaningskosten, binnen 14 dagen na dagtekening van de brief dienen te worden betaald.
2.2.5. Wegens het onbetaald blijven van de openstaande bedragen heeft de Ontvanger belanghebbende op 12 juli 2022 de betekeningskosten in rekening gebracht.

Oordeel van de Rechtbank

3.1.
De Rechtbank heeft in de uitspraak met nummer SGR 23/3241 geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder:
“8. Op grond van artikel 9, tweede lid van de Invorderingswet 1990 is een naheffingsaanslag invorderbaar twee weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Op grond van artikel 1 juncto artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen brengt de ontvanger voor het verzenden van een aanmaning € 8 aan kosten in rekening bij een gevorderde som tot € 454.
9. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 bepaalt dat als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, de ontvanger het bezwaarschrift aanmerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.
10. Eiseres heeft de naheffingsaanslag niet voldaan binnen de gestelde betaaltermijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres om uitstel van betaling van de naheffingsaanslag heeft verzocht. Verweerder heeft eiseres daarom terecht schriftelijk aangemaand en daarbij aan haar de aanmaningskosten in rekening gebracht. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 staat daaraan niet in de weg omdat het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag is ingediend nadat de aanmaningskosten aan haar in rekening zijn gebracht.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
3.2.
De Rechtbank heeft in de uitspraak met nummer SGR 23/3243 geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder:
“9. Op grond van artikel 9, tweede lid van de Invorderingswet 1990 is een naheffingsaanslag invorderbaar twee weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Op grond van artikel 12 van de Invorderingswet 1990 kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Op grond van artikel 1 juncto artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen brengt de ontvanger voor het betekenen van een dwangbevel, voor zover hier van belang, € 45 aan kosten in rekening.
10. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 bepaalt dat als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, de ontvanger het bezwaarschrift aanmerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.
11. Eiseres heeft de naheffingsaanslagen niet voldaan binnen de gestelde betaaltermijn. Ten tijde van het in rekening brengen van de betekeningskosten was het uitstel van betaling van de naheffingsaanslagen ingetrokken. Verweerder heeft eiseres daarom terecht, na haar schriftelijk te hebben aangemaand de naheffingsaanslagen te betalen, de betekeningskosten van de dwangbevelen in rekening gebracht. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 staat daaraan niet in de weg omdat de betekeningskosten aan eiseres in rekening zijn gebracht nadat op haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen is beslist.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Net als bij de Rechtbank is in geschil of de aanmaningskosten en de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de uitspraken van de Ontvanger en tot vermindering van de aanmaningskosten en de betekeningskosten tot nihil. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf
5.1.
Het Hof stelt voorop staat dat de onderhavige zaken gaan over de in rekening gebrachte aanmaningskosten en betekeningskosten. De naheffingsaanslagen 2021 en 2022 maken geen deel uit van deze procedure.
SGR 23/3241 aanmaningskosten
5.2.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in haar uitspraak met nummer SGR 23/3241 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof het volgende.
5.2.2.
Voor zover belanghebbende betoogt dat zij recht had op uitstel van betaling in verband met het door haar op 9 februari 2022 ingediende bezwaar tegen de rekening fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting over de periode 5 februari 2022 tot en met 4 mei 2022 (bezwaar M-rekening), faalt dit betoog. Tegen een niet-betaalde rekening fijnstoftoeslag kan geen bezwaar en/of beroep worden aangetekend (HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1172). De Ontvanger heeft toegelicht dat het bezwaarschrift tegen de M-rekening uit coulance ontvankelijk is verklaard, maar dat in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift expliciet is vermeld dat het bezwaar geen recht op uitstel van betaling geeft.
5.2.3.
Voor zover belanghebbende betoogt dat sprake is van een schending van EU-normen en/of het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt het Hof dat belanghebbende niet geconcretiseerd heeft welke EU-normen of mensenrechten zijn geschonden. Belanghebbende heeft daarom niet aan haar stelplicht voldaan.
SGR 23/3243 betekeningskosten
5.3.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in haar uitspraak met nummer SGR 23/3243 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof het volgende.
5.3.2.
Belanghebbende stelt voor het eerst in hoger beroep dat de Ontvanger niet binnen de wettelijke beslistermijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Volgens belanghebbende moet dit leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de uitspraak op bezwaar.
5.3.3.
Op grond van artikel 7:10, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bestuursorgaan binnen zes weken na de indiening van het bezwaarschrift te beslissen op het bezwaar. Dit is geen fatale termijn, maar een termijn van orde. Op grond van artikel 6:20, lid 1, Awb blijft het bestuursorgaan verplicht, ook na termijnoverschrijding, een besluit op bezwaar te nemen. Belanghebbendes betoog dat de overschrijding van de beslistermijn moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de uitspraak op bezwaar, faalt reeds daarom.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, A. van Dongen en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.