ECLI:NL:GHDHA:2024:2599
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 7 februari 2024 het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslag van € 33 is opgelegd voor het tijdvak van 5 augustus 2022 tot en met 4 november 2022. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank oordeelde dat de stellingen van belanghebbende onvoldoende waren onderbouwd en dat de uitspraken op bezwaar voldoende ingingen op de bezwaren van belanghebbende. In hoger beroep heeft belanghebbende de uitspraak van de Rechtbank bestreden, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de wetgever met artikel 23, lid 5, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) een duidelijke norm heeft gesteld voor de fijnstoftoeslag, die niet kan worden weerlegd door de resultaten van een roetmeting tijdens de APK. Belanghebbende diende bewijs te leveren dat de auto minder vervuilend was dan de norm van 5 milligram fijnstof per kilometer, maar slaagde daar niet in. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de auto van belanghebbende niet geregistreerd stond met een waarde voor fijnstofuitstoot en de datum van eerste toelating vóór 1 september 2009 lag. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.