ECLI:NL:GHDHA:2024:2599

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
BK-24/290
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 7 februari 2024 het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslag van € 33 is opgelegd voor het tijdvak van 5 augustus 2022 tot en met 4 november 2022. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank oordeelde dat de stellingen van belanghebbende onvoldoende waren onderbouwd en dat de uitspraken op bezwaar voldoende ingingen op de bezwaren van belanghebbende. In hoger beroep heeft belanghebbende de uitspraak van de Rechtbank bestreden, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de wetgever met artikel 23, lid 5, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) een duidelijke norm heeft gesteld voor de fijnstoftoeslag, die niet kan worden weerlegd door de resultaten van een roetmeting tijdens de APK. Belanghebbende diende bewijs te leveren dat de auto minder vervuilend was dan de norm van 5 milligram fijnstof per kilometer, maar slaagde daar niet in. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de auto van belanghebbende niet geregistreerd stond met een waarde voor fijnstofuitstoot en de datum van eerste toelating vóór 1 september 2009 lag. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/290

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 februari 2024, nummer SGR 23/1408.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 33 voor het tijdvak 5 augustus 2022 tot en met 4 november 2022 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 22 oktober 2024 en op 30 oktober 2024 nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn ook de zaken met de nummers BK-24/569, BK-24/572, BK-24/575 en BK-24/580 behandeld. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd en overgelegd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 24 november 2004 houder van een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Golf met het kenteken [kenteken] (de auto). De datum eerste toelating van de auto is 5 februari 1990. Voor de auto is in het kentekenregister geen waarde fijnstofuitstoot geregistreerd.
2.2.
De RDW heeft belanghebbende bij brief van 28 februari 2020 onder meer het volgende meegedeeld:
”Onlangs ontving ik uw brief van 6 februari 2020 via de Belastingdienst. Zoals u in de brief die u van de Belastingdienst heeft kunnen lezen, komt u in aanmerking voor de fijnstoftoeslag mrb omdat er geen waarde bij de uitstoot deeltjes bij uw voertuig geregistreerd is.

Roetmeting APK

Tijdens de roetmeting bij een APK keuringsstation wordt de opaciteit (Hof: lichtondoorlatendheid) gemeten van de uitlaatgassen van een Dieselvoertuig. Met een zogenaamde opaciteitsmeter (roetmeter) kan niet bepaald worden of het voertuig meer of minder dan 0,005gr/km uitstoot heeft. Omdat deze meting niet nauwkeurig genoeg is wordt naast deze meting bij de APK nog gekeken (visueel) of er wel een roetfilter aanwezig is als er geregistreerd staat dat de uitstoot < 0.005 is. Het is n.l. onmogelijk om aan een waarde
van < 0.005gr/km te komen zonder een Af-fabriek roetfilter.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.3.
In het kader van een APK-keuring is op 25 mei 2020 een roetwaardemeting uitgevoerd waaruit een roetwaarde van 1.7/m blijkt.
2.4.
De Inspecteur heeft op 3 augustus 2022 een rekening aan belanghebbende gestuurd voor het betalen van de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting. De rekening ziet op het tijdvak 5 augustus 2022 tot en met 4 november 2022. Bij uitblijven van betaling heeft de Inspecteur op 26 september 2022 een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“7. Niet in geschil is dat de auto een datum eerste toelating heeft van vóór 1 september 2009 en dat in het register van de RDW geen fijnstofuitstoot staat geregistreerd. Dit betekent dat de auto van eiseres op grond van artikel 23, vijfde lid, Wet MRB geacht moet worden een fijnstofuitstoot te hebben die tot verschuldigdheid van fijnstoftoeslag leidt, tenzij eiseres bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, vijfde lid, Wet MRB gestelde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer. Zoals het Gerechtshof Den Haag in zijn uitspraken van 17 maart 2022[1] en 2 maart 2023[2] heeft overwogen, volgt uit de tekst van artikel 23, vijfde lid, van de Wet MRB dat de wetgever echt deze norm heeft bedoeld en niet de uitkomst van de roettest die in het kader van de APK-keuring wordt uitgevoerd. Voor de tegenbewijsregeling als bedoeld in artikel 23, vijfde lid, Wet MRB zijn in artikel 4bis, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (Uitvoeringsregeling MRB) nadere regels gesteld. Daaruit volgt dat eiseres alleen tegenbewijs kan leveren door bij de RDW een verzoek in te dienen tot wijziging van de gegevens inzake de fijnstofuitstoot in het kentekenregister. Verweerder is niet gehouden zelf de door eiseres verstrekte bewijsstukken te beoordelen. Hij kan uitgaan van de gegevens in het kentekenregister. Eiseres dient zich, zoals ook volgt uit de letterlijke tekst van artikel 4bis, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling MRB, tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de lagere uitstoot te bewijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is eiseres voor de auto fijnstoftoeslag verschuldigd die zij op aangifte had moeten voldoen. Nu eiseres de fijnstoftoeslag niet heeft voldaan, zijn de rekening en de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
8. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur of het verbod op détournement de pouvoir onvoldoende geconcretiseerd. Ook anderszins is niet gebleken dat hiervan sprake is. Eiseres heeft verder gesteld dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken op bezwaar voldoende ingaan op hetgeen eiseres in haar bezwaren heeft aangevoerd.
9. Hetgeen eiseres over het opschorten van invordering heeft aangevoerd, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure gaat het immers uitsluitend om de vraag of de rekeningen en naheffingsaanslag terecht zijn. Met eventuele vragen over en/of bezwaren tegen de invordering van de fijnstoftoeslag, kan eiseres zich tot de ontvanger wenden.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag, en tot vergoeding van de proceskosten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Met ingang van 1 januari 2020 wordt op de voet van artikel 23, lid 5, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) een toeslag op de motorrijtuigenbelasting geheven voor vervuilende dieselauto’s. Tussen partijen is in geschil of voor het bepalen voor welke auto’s de fijnstoftoeslag geldt, de in artikel 23, lid 5, Wet mrb genoemde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer leidend is, of de norm die voor de APK aan de roetuitstoot wordt gesteld, in het geval van de auto een absorptiecoëfficiënt van ten hoogste 2.5. Niet in geschil is dat de auto aan laatstgenoemde norm voldoet.
5.2.
De datum van eerste toelating van de auto ligt vóór 1 september 2009 en de waarde van de fijnstofuitstoot is niet vermeld in het kentekenregister. Dan is, zo volgt letterlijk uit de Wet mrb, de toeslag verschuldigd, tenzij belanghebbende bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, lid 5, Wet mrb gestelde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer. Het Hof leidt uit de duidelijke tekst van artikel 23, lid 5, Wet mrb af dat de wetgever echt deze norm heeft bedoeld, en niet de uitkomst van de roettest die voor de APK wordt uitgevoerd. Dat de wetgever toch de laatstgenoemde norm bedoelt, blijkt uit niets. De auto moet dan ook minder fijnstof uitstoten dan 5 milligram per kilometer, wil hij aan de fijnstoftoeslag ontsnappen. Belanghebbende dient zich hiervoor tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de mindere uitstoot te bewijzen.
5.3.
De RDW heeft geweigerd de gegevens in het kentekenregister aan te passen, omdat uit de door belanghebbende overgelegde gegevens niet kan worden afgeleid dat de fijnstofuitstoot inderdaad onder de in artikel 23, lid 5, Wet mrb neergelegde norm ligt. De uitkomst op de bon van de garage is de absorptiecoëfficiënt, de uitkomst van de test waarmee met behulp van licht wordt gemeten hoeveel roetdeeltjes uit de uitlaat komen. Dit getal (‘K’) zegt niets over het al dan niet voldoen aan de norm van 5 milligram fijnstof per kilometer. Het Hof wijst in dit verband op een ander belangrijk verschil: de norm in de Wet mrb heeft betrekking op fijnstof; die van de APK ziet op roet. Fijnstof bestaat uit meer stoffen dan roet. Dit betekent dat voor de auto fijnstoftoeslag is verschuldigd, omdat niet is geregistreerd hoe vervuilend de auto is. De wetgever gaat, gelet op de datum van eerste toelating, uit van het vermoeden dat de auto boven de vastgelegde norm van 5 milligram per kilometer presteert qua uitstoot. Belanghebbende heeft met de garagebon het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
5.4.
Belanghebbende heeft bepleit dat paragraaf 25.2.2. van de Leidraad Invordering 2008 (de Leidraad) in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslag, hangende bezwaar en beroep tegen de rekening voor het daarbij horende tijdvak. Het ingediende bezwaarschrift tegen de rekening zou namelijk automatisch als verzoek om uitstel van betaling moeten worden aangemerkt voor de periode van de bezwaarfase. Het Hof volgt dit niet. Het Hof stelt voorop dat tegen een niet-betaalde rekening geen bezwaar en/of beroep kan worden aangetekend. Dit betekent dat de artikelen 4:125 Awb en 6:19 Awb, waarop belanghebbende zich beroept, niet van toepassing zijn. In de door belanghebbende aangehaalde paragraaf van de Leidraad staat niet meer dan dat een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag door de ontvanger wordt aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling en dat hangende het beroep tegen een belastingaanslag uitstel van betaling kan worden gevraagd voor (het bestreden deel van) die belastingaanslag. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De paragraaf in de Leidraad staat er dus niet aan in de weg dat de Inspecteur een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Wat belanghebbende erin leest, staat er niet en is zeker niet bedoeld.
5.5.
Voor zover belanghebbende stelt dat de uitspraak van de Rechtbank onjuist is omdat niet alle bewijsstukken zijn meewogen, overweegt het Hof dat belanghebbende desgevraagd ter zitting niet heeft geconcretiseerd welke bewijsstukken niet zouden zijn meegewogen.
5.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat de Inspecteur tegenstrijdige uitspraken heeft gedaan en zijn standpunt onjuist heeft gemotiveerd. Zo staat in de brief van de RDW van 28 november 2020 (zie 2.2) dat er “geen waarde geregistreerd is”, terwijl de Inspecteur schrijft dat deze waarde “onbekend” is. Dat is niet juist, concludeert de gemachtigde. Zoals al eerder is overwogen in overweging 5.6 van de uitspraak van dit Hof van 2 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:520, en overweging 5.10 van de uitspraak van dit Hof van 10 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1062, welke uitspraken in stand zijn gelaten door de Hoge Raad, volgt het Hof belanghebbende (en haar gemachtigde) hierin niet. De Inspecteur heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat de fijnstoftoeslag is verschuldigd. Indien belanghebbende uit de verwoording van het standpunt van de Inspecteur in enig stuk het tegengestelde afleidt, ligt dat aan een onjuiste lezing van dat stuk. Het Hof leest die tegenstrijdigheid niet. Bij belanghebbende kan geen verwarring zijn ontstaan over het standpunt van de Inspecteur, dat de fijnstoftoeslag verschuldigd is voor de auto. Aan het verschil in woordkeuze tussen de brief van de RDW en het standpunt van de Inspecteur verbindt het Hof geen gevolgen voor de verschuldigdheid van de fijnstoftoeslag en de naheffingsaanslag. Indien een motorrijtuig vóór 1 september 2009 voor het eerst is toegelaten en de waarde van de uitstoot niet is geregistreerd, is de fijnstoftoeslag verschuldigd. Dat de Inspecteur het tweede element, dat de waarde niet geregistreerd is, verwoordt als onbekend komt in wezen op hetzelfde neer. Dat de waarde niet is geregistreerd, houdt namelijk ook in dat deze onbekend is. Dan is het aan belanghebbende om bewijs te leveren dat de auto, anders dan de wetgever vermoedt, niet te vervuilend is. Daarin is belanghebbende niet geslaagd.
5.7.
Belanghebbende heeft verder nog in haar nader stuk het standpunt ingenomen dat de auto is vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting en daarmee ook van de fijnstoftoeslag, omdat de auto ouder is dan dertig jaar. Deze stelling slaagt niet. Per 1 januari 2014 is de leeftijdsgrens voor toepassing van de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting verhoogd van dertig naar veertig jaar (artikel 72, lid 1, letter b, Wet mrb). De datum eerste toelating van de auto is 5 februari 1990. Belanghebbende kan daarom geen beroep doen op de vrijstelling. Het in artikel 84a Wet mrb opgenomen overgangsrecht maakt dit niet anders, aangezien de auto niet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden voldoet.
5.8.
Belanghebbende heeft haar klachten over een mogelijke schending van diverse bepalingen en beginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel, niet concreet onderbouwd. Het enkele stellen dat hiervan sprake is, is niet voldoende.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, A. van Dongen en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.