ECLI:NL:GHDHA:2024:2535

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
200.344.734/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor wijziging geslachtsnaam van minderjarige in het kader van de Wet Gecombineerde Geslachtsnaam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor het wijzigen van de geslachtsnaam van haar minderjarige zoon. De moeder was niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek door de rechtbank, en zij ging hiertegen in hoger beroep. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2017. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek alsnog ontvankelijk te verklaren, zodat haar zoon een gecombineerde geslachtsnaam zou kunnen krijgen, waarbij de volgorde van de namen aan het hof zou worden overgelaten. De vader verzocht het hof om de verzoeken van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof overwoog dat de Wet Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) op 1 januari 2024 in werking is getreden, maar dat de geschillenregeling van artikel 1:253a BW niet van toepassing is op naamskeuze, omdat dit geen gezagsbeslissing betreft. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verzoek van de moeder, aangezien de ouders bij de geboorte van de minderjarige gezamenlijk hadden gekozen voor de achternaam van de vader. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige naamskeuze voor het kind en de rol van ouders in deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.344.734/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 24-2637
zaaknummer rechtbank : C/09/664522
beschikking van de meervoudige kamer van 18 december 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.G. Hulsman te Delft.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
advocaat mr. N.J. Josipovic te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 26 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
3.3
De moeder en de vader zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
4.2
De moeder is het daar niet mee eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek in hoger beroep alsnog ontvankelijk te verklaren, inhoudelijk te beoordelen en haar alsnog vervangende toestemming te verlenen tot het wijzigen van de geslachtsnaam van de minderjarige naar een dubbele geslachtsnaam, waarbij de moeder zich voor de volgorde van de namen refereert aan een keuze van het hof.
4.3
De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder ongegrond te verklaren en af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt hij het hof om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft regels over de wijze waarop een kind zijn geslachtsnaam verkrijgt. Als een kind twee (juridische) ouders heeft, geeft de wet ten aanzien van de geslachtsnaam van dat kind verschillende mogelijkheden. Het is aan de (juridische) ouders om daarin een keuze te maken, die zij tot uitdrukking brengen door daarover gezamenlijk een verklaring af te leggen op specifieke door de wet genoemde momenten, zoals bij de aangifte van de geboorte van een kind, bij de erkenning van een kind of bij de adoptie van een kind. Indien de ouders geen keuze maken, bepaalt het artikel welke geslachtsnaam het kind zal dragen door middel van een zogeheten vangnetnorm. Op 1 januari 2024 is de Wet Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) in werking getreden. Door deze wet is artikel 1:5 BW aangevuld en hebben ouders nu ook de mogelijkheid om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven, bestaande uit een combinatie van (een van) de geslachtsnamen van de beide ouders.
5.2
De WIGG voorziet ook in mogelijkheden om kinderen die voor de inwerkingtreding van de wet zijn geboren, erkend of geadopteerd en voor wie de ouders dus al eerder een naamskeuze hebben kunnen maken, alsnog een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen. Zo volgt uit artikel IIIB lid 1 van de WIGG dat tot 1 januari 2025 kinderen van dezelfde (juridische) ouders een gecombineerde geslachtsnaam kunnen verkrijgen als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden:
a. de ouders verklaren gezamenlijk dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe die gecombineerde geslachtsnaam zal luiden, en;
b. het oudste kind van de ouders is geboren op of na 1 januari 2016 maar voor 1 januari 2024, en;
c. de door de ouders afgelegde verklaring betreft al hun kinderen.
Standpunten van partijen
5.3
De moeder heeft gesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat hij alsnog een gecombineerde geslachtsnaam zal krijgen, zodat beide ouders in zijn geslachtsnaam vertegenwoordigd zijn. Ze wil daartoe graag de huidige mogelijkheid, die op grond van het overgangsrecht tot 1 januari 2025 beschikbaar is, benutten aangezien dit financieel voordeliger is dan eventuele latere opties. Het is een principiële zaak voor de moeder. Het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) overstijgt nationale wetgeving. De kern is dat het belang van het kind belangrijker is dan het belang van de ouders. Volgens haar dient er daarom een brede inhoudelijke beoordeling te worden gemaakt, waarin dat belang leidend is. Zij stelt daarbij dat het hier naar de aard gaat om een gezagsbeslissing. De moeder heeft verder ter zitting aangeboden om onderling met de vader overeen te komen dat, wanneer de minderjarige een dubbele geslachtsnaam krijgt, de minderjarige tot een bepaalde leeftijd in de praktijk (bijvoorbeeld op school) alsnog alleen bij zijn huidige achternaam genoemd zal worden.
5.4
De vader heeft gesteld dat de moeder op basis van vaste nationale en internationale jurisprudentie en huidige wetgeving niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Verder stelt de vader dat het in het belang van de minderjarige is dat zijn ouders zich nu richten op belangrijkere zaken die op dit moment spelen in het leven van de minderjarige. De vader merkt daarbij op dat de minderjarige op latere leeftijd altijd nog een eigen keuze kan maken met betrekking tot zijn geslachtsnaam.
Oordeel van het hof
Ontvankelijkheid
5.5
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:5 BW bepaalt hoe een kind een geslachtsnaam verkrijgt. Met de inwerkingtreding van de WIGG is dit artikel aangevuld in die zin dat – wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan – een kind alsnog een gecombineerde geslachtsnaam kan krijgen. Zoals volgt uit artikel IIIB lid 1 van de WIGG is hiervoor ook vereist dat de ouders gezamenlijk verklaren dat de minderjarige een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe deze zal luiden. In dit geval hebben de ouders er bij de geboorte/erkenning van de minderjarige gezamenlijk voor gekozen hem de achternaam van de vader te geven. De moeder zou van de recente wettelijke mogelijkheid gebruik willen maken daar haar achternaam aan toe te voegen. Het is gebleken dat de ouders het hierover niet eens kunnen worden, daarom heeft de moeder het hof verzocht om haar op grond van artikel 1:253a BW vervangende toestemming te verlenen tot wijziging van de achternaam van de minderjarige in de door haar gewenste zin. Het hof zal om te beginnen moeten oordelen of de rechtbank de moeder op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek.
5.6
Het hof stelt hierbij het volgende voorop. Net als de rechtbank heeft gedaan, stelt het hof vast dat het hier niet om een gezagsbeslissing gaat. Artikel 1:5 BW – en de aanvulling daarop met de WIGG – hebben betrekking op een naamskeuze die alleen in gezamenlijkheid door de juridische ouders – met of zonder (gezamenlijk) gezag – kan worden gemaakt. Het gaat dus niet om (het ontbreken of vervangen van) de toestemming van een van de gezaghebbende ouders voor een gezagsbeslissing, waarop de geschillenregeling van artikel 1:253a BW van toepassing is. De naamskeuze hangt immers niet samen met het hebben van gezag. De wet voorziet zelf in een oplossing voor het geval de ouders geen gezamenlijke naamskeuze kunnen maken, de eerdergenoemde vangnetnorm. Die vangnetnorm houdt op hoofdlijnen in dat een kind de geslachtsnaam van de vader krijgt wanneer de ouders getrouwd zijn en dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt wanneer de ouders niet getrouwd zijn.
5.7
De wetgever heeft bij invoering van de geslachtsnaamskeuze bovendien uitdrukkelijk afgezien van de – aanvankelijk voorgestelde – mogelijkheid om een geschil tussen de ouders over de geslachtsnaam voor te leggen aan de rechter op de grond dat er weinig redelijke argumenten vallen te bedenken op grond waarvan de rechter een dergelijk namenconflict op zakelijke wijze zou kunnen beslissen (vgl. hierover HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9239, r.o. 3.5). Ook bij de invoering van de WIGG is niet gekozen voor een geschillenregeling voor het geval ouders het niet eens worden over de gecombineerde geslachtsnaam. Daarbij overwoog de wetgever dat er soms gevallen zullen blijven bestaan waarin de naamskeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar dat het alternatief voor een vangnetnorm, namelijk het lot of een rechter laten beslissen, de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze voor het kind miskent (Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II2021-2022, 35 990, nr. 3, p. 8-9). Naar het oordeel van het hof is hiermee ook beoogd te voorkomen dat de naamskeuze onderdeel wordt van een rechtsstrijd tussen de ouders. Het is juist in het belang van het kind dat het tijdig een geslachtsnaam krijgt, ongeacht hoe deze precies komt te luiden. Dat recht volgt ook uit artikel 7 IVRK. Hiervoor is de vangnetnorm opgenomen. Deze vangnetbepaling is ook van toepassing op de gevallen die, zoals de onderhavige, onder de overgangsregeling van de WIGG vallen.
5.8
Verder volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU9239) dat een stelsel met gebruik van een vangnetbepaling niet in strijd is met het artikel 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 7 van het IVRK en niet dwingt tot een stelsel met een rechterlijke beslissing ter zake bij gebreke van een gezamenlijke keuze van de ouders. Het belang van het kind is met het gebruik van een dergelijke vangnetbepaling voldoende in de nationale wetgeving geïncorporeerd en deze regeling valt binnen de grenzen van de beoordelingsvrijheid die het EVRM de nationale wetgever op het onderhavige gebied laat.
5.9
Het wettelijk stelsel vormt ook geen discriminatoire regeling, zoals ter zitting nog door de moeder werd betoogd. Dat volgt reeds uit een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 april 2000, inzake Bijleveld t. Nederland (42973/98). Het EHRM onderschrijft hierin het belang dat er spoedig een keuze voor een achternaam komt en deze niet onbepaald blijft, en oordeelt dat verdragsstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken om te bepalen op welke wijze dit in nationale wetgeving vormgegeven wordt. Daarbij merkt het EHRM op dat wettelijke beperkingen van de mogelijkheid om geslachtsnamen te wijzigen of te kiezen gerechtvaardigd kunnen zijn in het algemeen belang. Ook het EHRM heeft geconcludeerd dat een constructie met het gebruik van een vangnetnorm, zoals het onderhavige, niet in strijd is met artikel 8 en 14 EVRM.
Daarbij komt nog dat de vangnetnorm bij gehuwde ouders kiest voor de achternaam van de vader, en bij ongehuwde ouders voor de achternaam van de moeder. Ruim vier op de tien kinderen wordt tegenwoordig buiten huwelijk (en geregistreerd partnerschap) geboren. De trend is bovendien dat dit aantal toeneemt. In deze omstandigheden ziet het hof niet in hoe de regeling discriminerend uitpakt voor (ongehuwde) vrouwen zoals de moeder. Ook in dit geval zou de minderjarige de achternaam van de moeder hebben gekregen als de ouders niet tot een gezamenlijke keuze zouden zijn gekomen. De ouders hebben echter destijds, als gezegd, een uitdrukkelijke gezamenlijke keuze uitgebracht voor de achternaam van de vader. Dat er thans meer opties zijn bij de keuze voor een achternaam, maakt nog niet dat de keuze van destijds in een discriminatoir stelsel heeft plaatsgevonden.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor een gecombineerde geslachtsnaam. Daarnaast staat zowel nationaalrechtelijk als internationaalrechtelijk voldoende vast dat de vangnetconstructie, waarvan gebruik wordt gemaakt als er geen naamskeuze wordt of kan worden gemaakt, niet strijdig is met het EVRM ofwel het IVRK. Het hof komt daarom – overeenkomstig de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever – niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en acht de moeder, gelet op het voorgaande, net als de rechtbank niet-ontvankelijk in haar verzoek. Het hof zal de bestreden beschikking dus bekrachtigen.
5.11
Ten overvloede overweegt het hof dat, ook nu van de mogelijkheid op grond van artikel IIIB lid 1 van de WIGG geen gebruik kan worden gemaakt, de mogelijkheid resteert dat de geslachtsnaam van de minderjarige (in de toekomst) kan worden gewijzigd op grond van artikel 1:7 BW. Hierin is ook de keuze voor de dubbele geslachtsnaam mogelijk gemaakt. Het hof ziet niet in dat de huidige achternaam van de minderjarige zijn eventuele latere eigen keuze zou beperken, zoals de moeder heeft betoogd. De minderjarige kan dus te zijner tijd ook zelf alsnog kiezen voor een dubbele achternaam. Het hof acht dit in het belang van de minderjarige en in overeenstemming met de standpunten van de ouders, die op de zitting beiden hebben benadrukt dat het (uiteindelijk) vooral aan de minderjarige is om deze keuze te maken.
Proceskosten
5.12
Het hof ziet geen – althans onvoldoende – aanleiding voor een, door de vader verzochte, proceskostenveroordeling. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke zaken, compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, A.A.F. Donders en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. S.V.B. Bours als griffier en is op 18 december 2024 uitgesproken door mr. A.A.F. Donders in tegenwoordigheid van de griffier.