ECLI:NL:GHDHA:2024:2430

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
22-002136-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verboden vuurwapenbezit na vrijspraak door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 december 2020 te Vlaardingen, waarbij een medeverdachte met een vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten. Het hof heeft overwogen dat de verdachte bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn auto, waaruit blijkt dat hij feitelijke macht over het wapen had. Ondanks de ernst van het feit, heeft het hof besloten om af te zien van een vrijheidsbenemende straf die de duur van het voorarrest te boven gaat, gezien het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren. Tevens is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002136-22
Parketnummer: 10-810046-21
Datum uitspraak: 20 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 16 december 2020 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd op/in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair[medeverdachte 1] op of omstreeks 16 december 2020 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft genoemde [medeverdachte 1] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd op/in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 16 december 2020 te Vlaardingen, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door - met genoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders na een ruzie met die [slachtoffer] in een personenauto die [slachtoffer] op te wachten en/of - genoemde [medeverdachte 1] te voorzien van een vuurwapen en/of - met genoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders achter die [slachtoffer] aan te rennen;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2020 te Vlaardingen, op of aan de openbare weg, [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het duwen en/of trekken en/of vasthouden van die [slachtoffer];
3.
hij op of omstreeks 16 december 2020 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een een pistool met bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 1, primair en subsidiair, en 2 tenlastegelegde vrijgesproken zal worden, en dat de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 1, primair en subsidiair, en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan – zonder nadere motivering – zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks16 december 2020 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
eenpistool met bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie is vereist dat de verdachte het wapen en/of munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en/of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen en/of munitie dat de verdachte feitelijke macht daarover kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden (zie HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504).
Uitgaande van het hiervoor geschetste beoordelingskader zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het vuurwapen waarmee de medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 december 2020 heeft geschoten, heeft hij gepakt uit de [auto] waarvan de verdachte heeft verklaard op dat moment bestuurder en eigenaar te zijn geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij deze auto destijds elke dag gebruikte.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie op 17 februari 2021 verklaard dat het vuurwapen in de middenconsole lag, bij het voorvakje en de radio.
Voorts zijn bij doorzoeking van de auto van de verdachte op 16 februari 2021 in een (verborgen) ruimte een kapotte houder alsmede houderonderdelen en een zakje met daarin munitiepatronen aangetroffen. De munitie bestond onder meer uit 19 volledige patronen van het kaliber .32 auto en één afgevuurde huls kaliber .32 auto van het fabrieksmerk Winchester Western. De afgevuurde huls komt qua bodemstempel (kaliber en fabrieksmerk) overeen met de huls [hulsnummer] die op de plaats delict – in de buurt van het slachtoffer - is aangetroffen. Deze twee hulzen zijn door het NFI onderzocht. De resultaten van het verrichte onderzoek worden verwacht wanneer de twee hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. De afvuursporen in beide hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning. Op grond daarvan moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat beide hulzen met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten.
Ook is bij de doorzoeking van de auto van de verdachte op 16 februari 2021 een geldbedrag van in totaal 2600,00 euro aangetroffen, waarvan een groot gedeelte in de (verborgen) ruimte waarin ook de voornoemde kapotte houder alsmede houderonderdelen en het zakje met munitiepatronen zijn aangetroffen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat dit zijn geld was.
Uit de in de auto van de verdachte opgenomen gesprekken tussen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 18 januari 2021 blijkt onder meer dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] bespreken of de aanleiding van een controle door de politie verband houdt met een incident van een maand daarvoor, dus rond het moment dat medeverdachte met een vuurwapen [slachtoffer] (hierna ook: [voornaam slachtoffer]) van het leven heeft beroofd. [medeverdachte 1] geeft vervolgens aan dat de politie niets gaat vinden. [medeverdachte 3] merkt op dat de politie de ‘P’ toch niet heeft en [verdachte] stelt dat hij de ‘P’ wel heeft schoongemaakt, maar
de bulletniet.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het vuurwapen met daarin munitie zich op 16 december 2020 niet alleen in de directe nabijheid van de verdachte bevond, op een voor de verdachte zichtbare plaats in zijn auto, maar dat die feiten en omstandigheden ook in zeer sterke mate duiden op betrokkenheid van de verdachte bij het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen (pistool) met bijbehorende munitie. Nu de verdachte hiervoor geen aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewustheid heeft gehad ten aanzien van de aanwezigheid van het pistool met bijbehorende munitie in zijn auto en dat hij daarover ook kon beschikken.
Overigens komt daar nog bij dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het pistool niet van hem was en dat iedereen in de auto (en dus ook de verdachte) het wapen heeft gezien.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het pistool met bijbehorende munitie dat door medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 december 2020 is gebruikt om op [voornaam slachtoffer] te schieten, voorhanden heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het bezit van vuurwapens verdient bestraffing, nu dit onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich brengt. Waartoe vuurwapenbezit kan leiden is in deze zaak op tragische wijze duidelijk geworden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij verdient opmerking dat er inmiddels sprake is van een flink tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde. Voor een groot deel is dat toe te schrijven aan het feit dat de zaak zo laat is aangebracht op een zitting in hoger beroep dat deze pas ruim 29 maanden na het instellen daarvan is behandeld. Het hof moet gissen naar de reden daarvan. Dat tijdsverloop maakt dat de verdachte – wiens voorlopige hechtenis (mede gelet op zijn destijds nog jeugdige leeftijd en zijn geringe strafblad) al op 19 maart 2021 werd geschorst – inmiddels al bijna 4 jaar op vrije voeten is. Hij is in die periode niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen.
Het voorgaande (en in het bijzonder hetgeen hiervoor is opgemerkt over het tijdsverloop) is voor het hof aanleiding om – anders dan gebruikelijk is bij verboden vuurwapenbezit – af te zien van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf die de duur van het voorarrest te boven gaat.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een passende en geboden reactie vormen.
Redelijke termijn
Het tijdsverloop leidt echter tot een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het hof overweegt in dit verband dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling in hoger beroep dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 24 maanden na het instellen van het hoger beroep, tenzij sprake is bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Tussen het instellen van het hoger beroep door de officier van justitie op 19 juli 2022 en de einduitspraak in hoger beroep op 20 december 2024 zijn ruim 29 maanden verstreken. Wanneer uitgegaan wordt van een redelijke termijn van 24 maanden is deze overschreden met ruim 5 maanden.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de eerdergenoemde taakstraf matigen naar een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Vordering tot schadevergoeding [moeder slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [moeder slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 17.500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Niet is komen vast te staan dat er tussen het in deze zaak wel bewezen verklaarde vuurwapenbezit en het overlijden van de zoon van de benadeelde partij een rechtstreeks verband bestaat zoals bedoeld in artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [zus slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [zus slachtoffer], een zus van het slachtoffer, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 42.875,00. De vordering bestaat uit:
  • € 17.500,00 aan affectieschade;
  • € 25.000,00 aan shockschade;
  • € 375,00 aan materiële schade (eigen risico zorgverzekering).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Namens de benadeelde partij is door mr. Nevels in hoger beroep verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering voor zover die ziet op de vergoeding van affectieschade (à € 17.500,00) en materiële schade (à €375,00), met name om discussie ter terechtzitting in hoger beroep te voorkomen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Niet is komen vast te staan dat er tussen het in deze zaak wel bewezen verklaarde vuurwapenbezit en het overlijden van de broer van de benadeelde partij een rechtstreeks verband bestaat zoals bedoeld in artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [levensgezel slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [levensgezel slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 40.000,00. De vordering bestaat uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan shockschade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Niet is komen vast te staan dat er tussen het in deze zaak wel bewezen verklaarde vuurwapenbezit en het overlijden van de levensgezel van de benadeelde partij een rechtstreeks verband bestaat zoals bedoeld in artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de 2 dagen die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest zijn doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zullen worden gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag,
zodat na aftrek van 2 x 2 uren nog 176 uren resteren.

Verklaart de benadeelde partij [moeder slachtoffer]

niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [zus slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [levensgezel slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. A. de Lange en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, in bijzijn van de griffier mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2024.
Mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. A. de Lange zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.