Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] ,
1.[Bedrijf] B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 29 april 2021, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2021 en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 14 oktober 2020;
- het arrest van dit hof van 17 augustus 2021, waarin een enkelvoudige mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 december 2021, waarop de zaak in overleg met partijen is doorgehaald;
- de memorie van grieven van [appellant 1] c.s.;
- het arrest van dit hof van 2 augustus 2022, waarin een enkelvoudige mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 oktober 2022 en de daarin genoemde producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel met wijziging van de eis in reconventie, van [Bedrijf] c.s.;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant 1] c.s., met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
dat hij erfpachter is gebleven van strook C, dan wel dat hij een beter recht heeft dan [appellant 1] c.s. op een recht van erfpacht op strook C, 2) dat [appellant 1] c.s. op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld tot medewerking aan afsplitsing van een recht van erfpacht op strook C
en tenaamstellingvan dat recht, en 3) te bepalen dat partijen de kosten hiervan gelijkelijk zullen delen. [Bedrijf] c.s. vordert subsidiair dat voor recht wordt verklaard 1)
dat hij door horizontale natrekking erfpachter is gebleven van de gehele tussenhal, en dat [appellant 1] c.s. wordt bevolen medewerking te verlenen aan het doen inschrijven van dit feit in de openbare registers, op straffe van een dwangsomen 2) dat
in de akte van levering onder het kopje “erfdienstbaarheden”een erfdienstbaarheid is gevestigd inhoudende een recht van de eigenaar van het recht van erfpacht op perceel [woonplaats] , sectie Q nr. [perceel 2] (het heersende erf) om ten behoeve van de instandhouding van
de bestaande bouwkundige situatie vaneen aan deze toebehorend opstal op een deel van perceel [woonplaats] , sectie Q nr [perceel 1] (het dienende erf)
constructies en installaties te hebben in het dienende erf en op of aan de belendende hoofdbebouwing op het dienende erf.[Bedrijf] c.s. vordert daarnaast dat voor recht wordt verklaard dat [appellant 1] c.s. misbruik heeft gemaakt van procesrecht als het hoger beroep van [appellant 1] c.s. niet slaagt, en veroordeling van [appellant 1] c.s. tot vergoeding van de schade die hij daardoor heeft geleden, met veroordeling van [appellant 1] c.s. in de (werkelijke) proceskosten.
6.Beoordeling in hoger beroep
in zijn geheelwilde verkopen. Hij heeft dat daar ook uit mogen afleiden, omdat er niet in staat dat het om
een deelvan het recht van erfpacht gaat. Dat [appellant 1] c.s. erop mocht vertrouwen dat [Bedrijf] c.s. het recht van erfpacht in zijn geheel wilde verkopen, volgt ook uit het verloop tussen het sluiten van de koopovereenkomst, eind 2012, en de levering van het recht van erfpacht op 15 augustus 2013. In april 2013 heeft de makelaar van [Bedrijf] c.s. de grondeigenaar/erfverpachter namelijk bericht dat hij denkt dat de erfgrens in de tussenhal ligt en dat [geïntimeerde 2] niet wil dat de toekomstige eigenaar van [perceel 1] rechthebbende wordt op een strookje grond dat in de tussenhal ligt. De makelaar heeft de grondeigenaar/erfverpachter gevraagd of deze bezwaar heeft tegen een kavelwijziging (zie onder 3.6). De voorgestelde kavelwijziging heeft niet plaatsgevonden. Vervolgens heeft de makelaar een e-mail gestuurd naar [appellant 1] c.s. Daarin schrijft hij dat [appellant 1] c.s. bij de notaris heeft aangegeven dat hij de notariële levering wil zoals is bepaald in de koopovereenkomst en dat dit ook de bedoeling is van [geïntimeerde 2] . Ook schrijft hij dat een medewerker van de notaris heeft voorgesteld om met zijn allen bij de [straat] 4 af te spreken om de situatie te bezien, omdat de medewerker van de notaris op die manier het beste kan overzien hoe het in de akte van levering moet worden omschreven (zie onder 3.7). Op 31 juli 2013 is de akte van levering per e-mail in concept aan partijen toegestuurd. In die e-mail staat dat verschillende erfdienstbaarheden zijn opgenomen in de akte van levering. Partijen zijn gevraagd te laten weten of zij zich met de inhoud van de akte kunnen verenigen (zie onder 3.9). Vervolgens heeft de levering plaatsgevonden. In de akte van levering zijn erfdienstbaarheden opgenomen “strekkende tot legalisering van de thans bestaande bouwkundige situatie” (zie onder 3.10).
het recht van erfpacht met betrekking tot een perceel grond met een bedrijfshal en met een bedrijfswoning gelegen te [postcode] [woonplaats] , [straat] 4, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie Q, nummer [perceel 1] ter grootte van vier are en zestig centiare (4 a 60 ca)”. Uit deze omschrijving volgt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling was dat het recht van erfpacht in zijn geheel werd overgedragen. In de omschrijving staat immers niet dat een deel van het recht van erfpacht (het recht van erfpacht op strook C) niet wordt meegeleverd. Dat volgt ook niet uit de rest van de akte. Wel blijkt uit de akte dat erfdienstbaarheden zijn gevestigd “strekkende tot legalisering van de thans bestaande bouwkundige situatie”. Dat wijst er juist op dat het de bedoeling van partijen was om ook het recht van erfpacht op strook C over te dragen aan [appellant 1] c.s. De omschrijving van het te leveren registergoed kan niet op meerdere manieren worden uitgelegd. Dat betekent dat de vraag welke uitleg naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is, niet speelt. Wat [Bedrijf] c.s. op dit punt heeft aangevoerd, is daarom niet bij de uitleg betrokken.
de tussenhal is een gebouw of werk dat duurzaam met de grond is verenigd
- de tussenhal een dakconstructie heeft die aan beide kanten rust op de gebouwen ernaast;
- de tussenhal een voorgevel en een achtergevel heeft;
- in de voorgevel een deur is aangebracht;
- in de achtergevel een raam met kozijn is aangebracht;
- in het dak vijf lichtkoepels zijn aangebracht;
- in de tussenhal een vloer is gestort voor de kantoorruimte;
- in de rest van de hal stelconplaten liggen;
- de tussenhal is aangesloten op verschillende voorzieningen;
- in de zijmuren meerdere deuren zijn geplaatst om vanuit de bestaande bedrijfsruimten toegang te krijgen tot de tussenhal.
een overkappingtussen twee bedrijfspanden, maakt dat oordeel niet anders. Voor zover [appellant 1] c.s. daarmee bedoeld heeft te zeggen dat de tussenhal geen gebouw is, heeft te gelden dat niet alleen gebouwen kunnen worden nagetrokken, maar ook werken. Of de tussenhal kan worden bestempeld als gebouw of niet, is dus niet van belang. Waar het om gaat bij natrekking, is dat het gebouw of werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven (artikel 5:20 lid 1 onder e BW). Dat dit niet de bedoeling was van de bouwer of opdrachtgever, kan uit de bouwvergunning niet worden afgeleid. De bouwvergunning is daarom niet van belang voor het antwoord op de vraag of de tussenhal duurzaam met de grond is verenigd.
de tussenhal hoort door horizontale natrekking in zijn geheel bij [perceel 2]
naar verkeersopvattingenéén geheel vormt of niet.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2021 en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 14 oktober 2020;
- veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de kant van [Bedrijf] c.s. tot op heden begroot op € 772,- aan griffierecht, € 3.642,- aan salaris voor de advocaat (3 punten x tarief II) en € 178,- aan nasalaris, vermeerderd, als het arrest na het uitblijven van betaling wordt betekend, met € 92,- en de kosten van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit arrest als niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest aan deze kostenveroordeling is voldaan;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [Bedrijf] c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de kant van [appellant 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.214,- aan salaris voor de advocaat (2 punten x 0,5 x tarief II), € 178,- aan nasalaris, vermeerderd, als het arrest na het uitblijven van betaling wordt betekend, met € 92,- en de kosten van betekening;
- wijst het meer of anders gevorderde af.