ECLI:NL:GHDHA:2024:2379

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BK-24/47 en BK-24/48
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot ICT-activiteiten en boekschrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2018 en 2019 zijn vastgesteld. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 20.977 en € 21.591. Belanghebbende, die een eenmanszaak heeft met activiteiten in de ICT en het schrijven van een boek, heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt, maar de inspecteur heeft deze afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen bron van inkomen aanwezig was, gezien de structurele verliezen van belanghebbende sinds 2006. In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat zijn activiteiten wel degelijk een bron van inkomen vormen en dat de aanslagen verlaagd moeten worden naar een belastbaar inkomen van € 8.822 voor 2018 en € 8.404 voor 2019. Het Gerechtshof Den Haag heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er een objectieve voordeelsverwachting was voor de jaren in kwestie. De ICT-activiteiten en het schrijven van een boek werden niet als bronnen van inkomen erkend, waardoor de aanslagen terecht waren vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en wees de verzoeken van belanghebbende af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/47 en BK 24/48

Uitspraak van 10 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 november 2023, nummers SGR 23/1352 en SGR 23/3619.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.977 respectievelijk € 21.591 (de aanslagen).
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 138. De Inspecteur heeft een als nader stuk aangemerkt verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof op 4 december 2024 een e-mail van belanghebbende ontvangen met het verzoek tot heropening van het onderzoek. Hetgeen belanghebbende aanvoert geeft het Hof echter geen aanleiding om tot heropening van het onderzoek over te gaan. De e-mail zal daarom niet tot de gedingstukken worden gerekend en buiten beschouwing worden gelaten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een eenmanszaak met de handelsnaam [naam eenmanszaak] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de verkoop van computers en ICT-advisering (ICT-activiteiten). Daarnaast schrijft belanghebbende een boek. De bedrijfsactiviteiten van [naam eenmanszaak] staan bij de Kamer van Koophandel als volgt omschreven:
“Verkoop, lease en installatie van hard- en software, beheer op afstand van server en netwerk, alsmede consultancy en het op schrift zetten en in boekvorm uitgeven van gebeurtenissen uit het leven van de ondernemer.”
2.2.
De activiteiten van belanghebbende zijn sinds 2006 verliesgevend. Belanghebbende heeft over de jaren 2011 tot en met 2022 voor de IB/PVV aangifte gedaan van de navolgende verliezen uit onderneming (vóór toepassing van de ondernemersaftrek):
Jaar
Omzet
Kosten
Winst
2011
€ 2.672
€ 14.818
-/- € 12.146
2012
€ 2.542
€ 13.944
-/- € 11.402
2013
€ 7.543
€ 14.197
-/- € 6.654
2014
€ 4.606
€ 13.704
-/- € 9.098
2015
€ 7.061
€ 16.361
-/- € 9.300
2016
€ 3.688
€ 15.732
-/- € 12.044
2017
€ 764
€ 14.529
-/- € 13.765
2018
€ 220
€ 14.377
-/- € 14.157
2019
€ 0
€ 15.351
-/- € 15.351
2020
€ 0
€ 13.868
-/- € 13.868
2021
€ 0
€ 14.575
-/- € 14.575
2022
€ 0
€ 9.962
-/- € 9.962
2.3.
Voor het jaar 2018 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.822, bestaande uit belastbare pensioen-, lijfrente- en andere uitkeringen van € 23.592, winst uit onderneming van € 12.155 negatief en resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.615 negatief.
2.4.
Voor het jaar 2019 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.404, bestaande uit belastbare pensioen-, lijfrente- en andere uitkeringen van € 24.131, winst uit onderneming van € 13.187 negatief en resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.567 negatief, en inkomsten uit eigen woning van € 27.
2.5.
Bij het opleggen van de aanslagen heeft de Inspecteur het verlies uit onderneming gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2018 en 2019 is vastgesteld op € 20.977 respectievelijk € 21.591.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bron van inkomen worden voldaan aan drie voorwaarde: deelname aan het economisch verkeer, het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat ook redelijkerwijs (in de toekomst) voordeel kan worden behaald.[1]
8. Eiser stelt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
9. De bewijslast rust op eiser om aannemelijk te maken dat er een bron van inkomen is. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de structurele verliezen vanaf 2011 er geen sprake is van een objectief te verwachten voordeel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Hoge Raad en het gerechtshof Den Haag reeds over voorgaande jaren hebben geoordeeld dat er geen sprake is van een bron van inkomen en dat eiser geen feiten en omstandigheden met betrekking tot de onderhavige jaren heeft aangedragen die een ander licht op de objectieve voordeelsverwachting werpen.[2] Dat eiser subjectief wel een voordeel verwacht ten aanzien van zijn boek dat nog uitgegeven moet gaan worden, maakt dat niet anders.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is, zijn de aanslagen tot de juiste hoogte vastgesteld en zijn de beroepen ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BP5707, BNB 2011/246, en HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8348, BNB 2012/241

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen, en zo ja, of het daarmee behaalde negatieve resultaat als verlies uit onderneming in aanmerking kan worden genomen.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.822 voor het jaar 2018 en € 8.404 voor het jaar 2019.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

ICT-activiteiten
5.1.
Wat betreft de ICT-activiteiten is tussen partijen uitsluitend in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, die nodig is voor het bestaan van een bron van inkomen. Niet in geschil is dat belanghebbende met zijn activiteiten deelneemt aan het economische verkeer en het oogmerk heeft daarmee voordeel te behalen.
5.2.
De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting dient in beginsel te worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BP5707, BNB 2011/246, en HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8348, BNB 2012/241).
5.3.
Aangezien belanghebbende een negatief resultaat in aanmerking wil nemen, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende feiten en omstandigheden dient te stellen en bij betwisting aannemelijk dient te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het door belanghebbende beoogde voordeel ook, objectief beoordeeld, kon worden verwacht.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Het Hof overweegt hiertoe als volgt. Belanghebbende heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waaraan in 2018 en 2019, objectief bezien, de verwachting kon worden ontleend dat met de onderhavige activiteiten, in weerwil van een reeks negatieve resultaten, positieve opbrengsten konden worden behaald. De activiteiten van belanghebbende hebben vanaf het jaar 2006 tot en met 2022 geen positief resultaat opgeleverd. Over de jaren 2019 tot en met 2022 is zelfs geen omzet meer behaald. Belanghebbende heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat voor de jaren 2018 en 2019 met deze werkzaamheden een positieve opbrengst was te verwachten.
5.5.
Het Hof komt tot de conclusie dat belanghebbendes positieve verwachting ten aanzien van het te behalen voordeel objectief bezien niet gerechtvaardigd was. Dat oordeel brengt mee dat de ICT-activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. De verliezen uit die activiteiten hebben daarom geen invloed op het inkomen uit werk en woning.
Schrijven boek
5.6.
Wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot het schrijven van het boek over de juridische afwikkeling van een erfenis overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat met het schrijven van het boek wordt deelgenomen aan het economische verkeer. Feitelijk is namelijk niet komen vast te staan dat belanghebbende - na al die jaren waarin hij ter zake verliezen opvoert - überhaupt een aanvang heeft gemaakt met het schrijven van een boek, laat staan dat zicht bestaat op publicatie daarvan. Als al moet worden aangenomen dat belanghebbende een boek schrijft en daarmee dan sprake zou zijn van deelname aan het economische verkeer, heeft hij met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat met deze activiteit redelijkerwijs een voordeel kan worden verwacht. Deze activiteit kan daarom evenmin worden aangemerkt als een bron van inkomen.
Slotsom
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, Chr.Th.P.M. Zandhuis en L.D.M.A Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout. De beslissing is op 10 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.