ECLI:NL:GHDHA:2024:2350

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
200.347.552/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van een minderjarige naar Hongarije

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van internationale kinderontvoering, heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de teruggeleiding van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], Oostenrijk, van Nederland naar Hongarije. De rechtbank Den Haag had eerder op 17 oktober 2024 de terugkeer van de minderjarige gelast, maar de moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met deze beslissing. Zij stelde dat de teruggeleiding zou leiden tot een ondragelijke toestand voor de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en geoordeeld dat er geen sprake is van een ondragelijke toestand. De moeder had onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn om in Hongarije te voorzien in de kosten van levensonderhoud en dat de minderjarige in een onveilige situatie zou verkeren. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Hongarije had en dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen. De moeder had de minderjarige zonder toestemming van de vader naar Nederland meegenomen, wat kwalificeert als een ongeoorloofde overbrenging.

De beslissing van het hof houdt in dat de moeder de minderjarige uiterlijk op 15 december 2024 terug moet brengen naar Hongarije. Indien de moeder hier niet aan voldoet, moet zij de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader afgeven, zodat hij de minderjarige zelf kan terugbrengen. De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn met ingang van deze datum beëindigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummer : 200.347.552/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 24-4993
zaaknummer rechtbank : C/09/669353
beschikking van de meervoudige kamer van 3 december 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Stam te Den Bosch,
tegen
[de vader] ,
wonende te Hongarije,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen kinderen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de teruggeleiding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Oostenrijk (hierna te noemen: de minderjarige) vanuit Nederland naar Hongarije. De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 17 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de terugkeer van de minderjarige gelast. De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij is van mening dat de minderjarige niet naar Hongarije moet terugkeren.
1.2
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen
.Dit betekent dat het hof het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking afwijst. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is. Daarna zal het hof zijn beslissing motiveren.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 14 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft op 11 november 2024 het verslag van de bijzondere curator ontvangen.
2.4
Bij het hof is verder ingekomen:
  • een e-mail van 5 november 2024 met bijlage van de moeder;
  • een journaalbericht van 7 november 2024 met bijlage van de moeder, ingekomen op 11 november 2024;
  • een e-mail van de bijzondere curator van 15 november 2024.
2.5
De minderjarige heeft aan het hof kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van de gelegenheid zijn mening kenbaar te maken aan het hof.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [tolk 1] (tolk in de Thaise taal, tolknummer [nummer] );
  • de vader via geluidsverbinding, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk 2] (tolk in de Duitse taal, tolknummer [nummer] );
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] .
2.7
De moeder heeft op 22 november 2024 - zonder tussenkomst van haar advocaat - een brief naar het hof gestuurd. Het hof heeft geen kennisgenomen van de inhoud van die brief omdat de inhoudelijke behandeling van de zaak reeds gesloten was. De brief is geretourneerd aan de moeder.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
  • De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2016 te [huwelijksplaats] , Oostenrijk.
  • Zij zijn de ouders van de minderjarige.
  • De vader is een echtscheidingsprocedure gestart in Hongarije.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
  • De vader heeft de Oostenrijkse nationaliteit, de moeder heeft de Thaise nationaliteit en de minderjarige heeft de Oostenrijkse en de Thaise nationaliteit.
  • De vader heeft zich op 18 april 2024 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van de minderjarige naar Hongarije gelast, uiterlijk op 4 november 2024, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Hongarije en heeft bevolen dat, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Hongarije, de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 4 november 2024, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Hongarije. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader om de minderjarige terug te geleiden naar Hongarije alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof om, bij beschikking, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, voor zover rechtens mogelijk, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Algemeen
5.1
Het inleidend verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige naar Hongarije is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag), waarbij zowel Nederland als Hongarije partij zijn.
5.2
Aangezien de minderjarige zijn werkelijke verblijfplaats heeft in Nederland, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
5.3
Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ongeoorloofde overbrenging of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
5.4
Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.5
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat de minderjarige onmiddellijk voor de overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Hongarije had. Ook is niet in geschil dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige en dat de moeder de minderjarige naar Nederland heeft meegenomen zonder toestemming van de vader dan wel een vervangende toestemming van de Hongaarse rechter. Gelet hierop is sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 lid 1 van het Verdrag
5.6
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
5.7
Nu minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en de indiening van het teruggeleidingsverzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Hongarije te volgen, tenzij sprake is van een van de in het Verdrag genoemde weigeringsgronden. De moeder beroept zich op de weigeringsgrond in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Zij stelt dat teruggeleiding van de minderjarige naar Hongarije zal leiden tot een ondragelijke toestand voor de minderjarige.
5.8
Voordat het hof overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van deze weigeringsgrond, zal het hof vermelden wat daarover in het Verdrag staat. Daarbij betrekt het hof ook de relevante rechtspraak van de Hoge Raad.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
5.9
Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
5.1
Het hof stelt voorop dat artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. De rechter van de aangezochte staat mag de in voornoemd artikel gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar en bij wie van de ouders het kind zijn uiteindelijke verblijfplaats moet hebben, moet immers plaatsvinden in een bodemprocedure en past niet in de onderhavige procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen (zie HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795).
5.11
De moeder stelt dat de minderjarige in een ondragelijke toestand komt te verkeren bij een teruggeleiding naar Hongarije. De moeder betoogt dat zij zelf niet in Hongarije kan verblijven met de minderjarige en dat een scheiding tussen hen leidt tot een ondragelijke situatie voor de minderjarige. De moeder voert daartoe aan dat zij niet over de financiële middelen beschikt om huisvesting te realiseren in Hongarije, noch om te kunnen voorzien in de kosten van het leven. De moeder kan in Hongarije niet genoeg geld verdienen om daar verandering in te brengen, omdat de lonen daar erg laag zijn en zij alleen kan werken tijdens de schooluren van de minderjarige. De vader is niet (althans onvoldoende) bereid en in staat om de moeder in toereikende mate (financieel) te ondersteunen en zij kan niet in de (gemeenschappelijke) woning van partijen wonen omdat die daarvoor te vervuild is. De moeder voert voorts aan dat haar verblijfsvergunning in Hongarije in januari 2025 afloopt en dat zij niet in aanmerking komt voor een verlenging van haar visum in Hongarije. Omdat de minderjarige altijd door de moeder is verzorgd en opgevoed, leidt een scheiding van de moeder en de minderjarige tot een ondragelijke toestand voor de minderjarige in de zin van artikel 13 lid 1 onder b van het Verdrag. De moeder betoogt tot slot dat de minderjarige vier talen spreekt, waaronder niet de Hongaarse, en dat het leren van een nieuwe taal voor hem erg verwarrend zal zijn.
5.12
De vader vindt dat teruggeleiding van de minderjarige naar Hongarije niet zal leiden tot een ondragelijke situatie in de zin van artikel 13 lid 1 onder b van het Verdrag. Hij stelt allereerst dat er geen financiële belemmeringen zijn voor de moeder om in Hongarije te verblijven. De moeder kan de verzorging en opvoeding van de minderjarige met de vader delen, waardoor zij in staat is om meer te werken dan de uren dat de minderjarige naar school gaat. Met het geld dat zij daarmee kan verdienen, kan zij de kosten van het leven in Hongarije dragen. Voor zover de moeder heeft verklaard dat zij niet in staat is om huisvesting in Hongarije te realiseren, stelt de vader dat de moeder in de gemeenschappelijke woning van partijen kan wonen vanaf december 2024. Die woning wordt weliswaar op het moment dat de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsvindt nog gerenoveerd, maar dat staat aan de bewoning ervan niet in de weg. Als de moeder – eventueel vanuit de gemeenschappelijke woning – overgaat naar een eigen woning zal de vader haar financieel ondersteunen door de eerste maand huur te betalen. De vader verklaart voorts dat hij een auto voor de moeder heeft geregeld die zij direct na terugkomst in Hongarije tot haar beschikking gesteld krijgt. Van de kosten die hij daarvoor heeft gemaakt, zal hij van haar geen terugbetaling verlangen. De vader voert voorts aan dat de huidige verblijfsvergunning van de moeder weliswaar in januari 2025 afloopt, maar dat de verblijfsvergunning kan worden verlengd omdat zij de moeder is van een minderjarige inwoner van Hongarije en omdat zij meer dan 90 dagen aaneengesloten rechtmatig in Hongarije is verbleven. De kosten die de moeder moet maken voor het nieuwe visum zal de vader voor zijn rekening nemen. Met betrekking tot de in Hongarije door de vader ingestelde echtscheidingsprocedure, wacht de Hongaarse rechter op de terugkomst van de moeder zodat zij in die procedure kan worden opgeroepen en gehoord alvorens daarin uitspraak wordt gedaan, aldus de vader.
5.13
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat de moeder niet samen met de minderjarige zou kunnen terugkeren naar Hongarije. De door de moeder gestelde emotionele, praktische en financiële bezwaren zijn in dit geval onvoldoende voor een geslaagd beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De moeder heeft – gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader – onvoldoende onderbouwd dat zij niet genoeg kan verdienen om te kunnen voorzien in de kosten van het leven aldaar. De moeder heeft voorts niet aangetoond dat zij in januari 2025 geen (nieuw) visum zal krijgen in Hongarije en zij om die reden niet zou kunnen terugkeren met de minderjarige. Voor zover de periode waarin de moeder de aanvraag voor dat visum moet realiseren is bekort, overweegt het hof dat dit het gevolg is van de eigen keuze van de moeder om met de minderjarige in Nederland te verblijven. Het hof merkt tot slot op dat er verder geen aanwijzingen zijn dat als de minderjarige in de omgeving van de vader verkeert dit voor hem een onveilige situatie zou creëren. De stellingen van de moeder die een dergelijke strekking hebben, zijn door de vader gemotiveerd betwist en door de moeder niet onderbouwd. Op basis van het voorgaande faalt het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond en zal het hof de teruggeleiding van de minderjarige gelasten.
5.14
Het hof zal de teruggeleiding gelasten uiterlijk op 15 december 2024.
Werkzaamheden van de bijzondere curator
5.15
Het hof heeft de bijzondere curator ter zitting gevraagd of zij de uitkomst van deze procedure met de minderjarige zal bespreken, waarop zij bevestigend heeft geantwoord. Partijen zijn daarvan op de hoogte. Het hof beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure dus op de uiterlijke datum van teruggeleiding als beëindigd.
Conclusie teruggeleiding
5.16
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag dient de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, althans uiterlijk op 15 december 2024.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat het hof de terugkeer gelast van de minderjarige: [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Oostenrijk, naar Hongarije uiterlijk op
15 december 2024, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Hongarije en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Hongarije, dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 15 december 2024, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Hongarije;
wijst af het meer of anders verzochte;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator in deze procedure met ingang van 15 december 2024 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, H.J.M. Smid-Verhage en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 3 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.