ECLI:NL:GHDHA:2024:2314

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.314.251/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een viskotter voor schade aan onderzeese kabel door bodemvissen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de viskotter Jacob Grietje voor schade aan een onderzeese kabel van Tampnet, die zich in de Noordzee bevindt. Tampnet stelt dat de Jacob Grietje over de kabel heeft gevist en deze op twee plaatsen heeft beschadigd, wat heeft geleid tot breuken in de glasvezelkabels. De rechtbank heeft de vordering van Tampnet afgewezen, omdat zij vond dat de Jacob Grietje niet verantwoordelijk was voor de schade. Tampnet is in hoger beroep gegaan, waarbij zij stelt dat de rechtbank de aansprakelijkheid van Jacob ten onrechte heeft afgewezen. Het hof heeft in een tussenarrest geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de Jacob Grietje de kabel heeft beschadigd, maar dat Jacob de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs te leveren. Het hof vraagt ook om nadere informatie over de zorgplicht van kabeleigenaren in andere Noordzeestaten en de onderhoudsgeschiedenis van de kabel. De zaak is complex en raakt aan de normen van goed zeemanschap en de verantwoordelijkheden van vissers ten opzichte van onderzeese infrastructuur. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.314.251/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/622375 / HA ZA 21-646
Arrest van 17 december 2024
in de zaak van
Tampnet AS,
gevestigd in Stavanger (Noorwegen),
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.R. van Blaricum, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Jacob B.V.,
gevestigd in Urk,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.J. Hoepel, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen Tampnet en Jacob.

1.De zaak in het kort

1.1
Tampnet stelt dat de aan Jacob toebehorende viskotter (de Jacob Grietje) over een in/op de zeebodem in de Noordzee liggende (glasvezel)kabel van Tampnet heeft gevist en daarbij deze kabel op twee plaatsen heeft beschadigd, waardoor zich in de kabel bevindende glasvezel(kabel)s zijn gebroken. Tampnet vordert van Jacob vergoeding van de reparatiekosten.
1.2
De rechtbank - die de betwisting door Jacob dat de beschadigingen het gevolg zijn van aanrakingen door de Jacob Grietje onvoldoende gemotiveerd achtte - concludeerde dat de Jacob Grietje niettemin geen schuld heeft aan die aanrakingen en wees daarom de vordering af. Tampnet is het niet eens met die conclusie en afwijzing en eist in hoger beroep alsnog toewijzing van haar vordering. Jacob bestrijdt in incidenteel appel dat de Jacob Grietje de kabelbeschadigingen heeft veroorzaakt. Ook betwist zij de vorderingsgerechtigdheid van Tampnet.
1.3
Het hof oordeelt in dit tussenarrest dat de betwisting van de vorderingsgerechtigdheid onvoldoende is en dat voorshands bewezen is dat de Jacob Grietje de kabel op twee plaatsen heeft beschadigd. Jacob wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Verder vraagt het hof aan partijen om nadere voorlichting, onder meer over hoe er in andere Noordzeestaten over deze problematiek wordt gedacht, meer in het bijzonder op het punt van de zorgplicht van een kabeleigenaar/-exploitant bij het voorkomen van aanvaringen/beschadigingen. In dat verband vraagt het hof aan Tampnet om informatie over de toestand van deze in 1998/1999 (door middel van ‘jetting’) aangelegde (single armour) kabel (inspectierapporten, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden in de voorafgaande drie jaren, met name in het zuidelijke segment). Een en ander ten behoeve van een nadere beoordeling van (i) de tegenwerping van Jacob dat de kabel reeds van slechte kwaliteit was, los op de zeebodem lag en niet werd geïnspecteerd en (ii) het mede daarop gebaseerde verwijt dat Tampnet heeft nagelaten voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 juni 2022, waarmee Tampnet in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2022 (hierna: het vonnis of het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven van Tampnet, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Jacob, tevens inhoudende een memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Tampnet in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
  • de bijlagen nrs. 46 en 47 die Tampnet heeft overgelegd ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling.
2.2
Op 16 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tampnet is een telecommunicatiebedrijf.
3.2
Jacob is eigenaar van de viskotter ‘ST 27 Jacob Grietje’ (hierna: de Jacob Grietje). De Jacob Grietje is een zeeschip met een lengte van 40 meter en wordt ingezet in de platvisserij. Daartoe was de Jacob Grietje in 2020 uitgerust met een
sumwingpulsvistuig.
3.3
Tampnet bezit een kabelnetwerk in de Noordzee: het Tampnet Offshore FOC Network. Dit kabelnetwerk bestaat uit een aantal onderzeese datakabels tussen het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen en faciliteert het internetverkeer tussen die twee landen en op de Noordzee (voor offshore en scheepvaart). Het NSC Segment 3 (hierna: de kabel) vormt het zuidelijk segment en heeft een diameter van 32 millimeter. De kabel is gelegen voor de Engelse kust, en komt aan land in Lowestoft, Suffolk (Verenigd Koninkrijk). De kabel bevat een stalen schil van 5 mm in diameter (single armour), waarbinnen zich een bundel (van vierentwintig stuks) glasvezel(kabel)s bevindt, voor de verzending van (internet)data.
3.4
Voor de aanleg van de kabel is een ‘licence’ verleend (gedateerd 25 november 1998) door ‘The Crown Estate Commissioners’ (hierna: de Vergunning). Deze Vergunning bepaalt onder meer:
5 Laying and Maintenance of Cable(…)
5.8
The Licensee shall keep the Cable and any Accommodation Works in good safe and substantial repair and condition and so that no danger damage nuisance or annoyance shall be caused by them or by the use of them.”
3.5
De ligging van de kabel is gemarkeerd op openbare zeekaarten.
3.6
De werking van de kabel wordt gemonitord door een automatisch alarmsysteem.
3.7
Op 25 juni 2020 omstreeks 17:42:11 UTC heeft het alarmsysteem een waarschuwing afgegeven voor signaalverlies in verscheidende transmissiesystemen van de kabel (hierna: het eerste moment van signaalverlies).
3.8
Na het eerste moment van signaalverlies werkte het automatische alarmsysteem niet meer.
3.9
In de ochtend na het eerste moment van signaalverlies – op 26 juni 2020 om 07:16:01 UTC, zijnde ruim 13 uur na het eerste moment van signaalverlies – is een Optical time-domain reflectometer (hierna: OTDR)-scan uitgevoerd op de kabel om globaal de schadelocatie te bepalen. Daaruit kwam naar voren dat op dat moment alle glasvezel(kabel)s in de kabel waren gebroken.
3.1
De kabel is in opdracht van Tampnet door Global Marine gerepareerd. Een schip van Global Marine heeft met een
Remotely Operated Underwater Vehicle(ROV) de kabel in de omgeving van de globaal vaststelde schadelocatie aan de oppervlakte op de zeebodem gevonden. De kabel was zichtbaar beschadigd. Het rapport van Global Marine (productie 14 bij dagvaarding, p. 11) vermeldt in dit verband:
“The ROV followed cable in Southerly direction and (…) the cable was found in burial except for a small 85m section of cable which was found on the surface and which also had evidence of serving damage.
(…) The ROV cut the cable at (…) which was approximately 20 m. South of the serving damage area and was subsequently recovered.”
3.11
Het rapport van Global Marine vermeldt dat sprake is geweest van een
tension break.De locatie (in een decimale notatie) van beschadiging van de kabel wordt (uiteindelijk) bepaald op 53.29417, 2.42398.
3.12
Bij de reparatiewerkzaamheden aan de kabel ter plaatse is bij het doormeten van de kabel gebleken dat ook glasvezelkabels op andere plekken in de kabel waren gebroken. Zo bleken onder meer acht glasvezelkabels te zijn gebroken op een afstand van (ongeveer) 500 meter. Daarop is besloten ook dat gedeelte van de kabel te repareren/vervangen.
3.13
Tampnet heeft Global Marine gevraagd de exacte locatie te bepalen van de plek waar deze acht glasvezelkabels in de kabel waren gebroken. Global Marine heeft daartoe een aanvullend rapport gemaakt (productie 15 dagvaarding), waarin de plek van deze beschadiging aan de kabel is gelokaliseerd (in decimalen) op 53.28837, 2.41779.
3.14
De Jacob Grietje heeft op 25 en op 26 juni 2020 over de kabel gevist.
3.15
De locaties van de beschadigingen liggen in de exclusieve economische zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk, zo’n 130 à 140 kilometer van de Engelse kust.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
Tampnet heeft Jacob gedagvaard en gevorderd, samengevat:
1. voor recht te verklaren dat Jacob aansprakelijk is voor de schade die Tampnet heeft geleden of zal lijden als gevolg van de beschadiging van de kabel op respectievelijk 25 en 26 juni 2020;
2. Jacob te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 413.826,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2020;
3. Jacob te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien, nadat het vonnis is betekend, Jacob de proceskosten niet binnen zeven dagen heeft betaald.
4.2
Tampnet heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de kabel op twee plaatsen is beschadigd doordat de Jacob Grietje over de kabel heeft gevist, waarbij het door haar gebruikte visnet (een
sumwing) de kabel heeft geraakt. Tampnet stelt primair dat (de bemanning van) de Jacob Grietje daarmee de norm van goed zeemanschap heeft overtreden, omdat men niet met vistuig als een
sumwingover de kabel mag vissen. Om die reden kan Jacob schuld aan de schadevaring(en) worden verweten. Tampnet beroept zich subsidiair op het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW. Volgens Tampnet is de kabel aan te merken als ‘een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’.
4.3
Jacob betwist dat het vistuig van de Jacob Grietje de schade heeft veroorzaakt aan de kabel. Jacob betwist verder dat zij schuld heeft aan de gestelde schadevaringen. De bemanning van de Jacob Grietje heeft de norm van goed zeemanschap niet geschonden door over de kabel te vissen. Jacob betwist ook dat de kabel is aan te merken als ‘een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ in de zin van artikel 8:546 BW.
4.4
De rechtbank heeft de vorderingen van Tampnet afgewezen en Tampnet in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

5.1
In deze zaak ligt (onder meer) de vraag voor of van schepen die bodemvissen met sleepnetten op grond van goed zeemanschap mag worden gevergd dat zij op de zeekaarten gemarkeerde bodemkabels mijden, om de kans op beschadiging van deze kabels te voorkomen.
5.2
De rechtbank heeft deze vraag in ontkennende zin beantwoord. Tampnet bestrijdt de juistheid van dit oordeel in hoger beroep. Tampnet heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd (samengevat) tot vernietiging van het vonnis en tot (alsnog) toewijzing van hetgeen door haar in eerste aanleg is gevorderd.
5.3
In voorwaardelijk incidenteel appel heeft Jacob twee grieven aangevoerd. Jacob heeft zowel in principaal als in voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd (samengevat) tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, in het voorwaardelijk incidenteel appel onder verbetering van gronden.
5.4
Tampnet heeft in voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd (samengevat) tot verwerping van het beroep.
5.5
De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling voor aan hof. De devolutieve werking van het appel brengt mee dat daarbij ook acht dient worden geslagen op hetgeen in eerste aanleg ter betwisting en als verweer is aangevoerd. Van de betwistingen worden er in het voorwaardelijk incidenteel appel enkele specifiek herhaald. In dit tussenarrest kan nog niet worden vastgesteld of de voorwaarde die Jacob heeft gesteld voor het instellen van incidenteel appel – het slagen van één van de grieven in principaal appel – in vervulling is gegaan. Gelet op de omstandigheid dat hetgeen Jacob aanvoert in het voorwaardelijk incidenteel appel vragen aan de orde stelt die voorafgaan aan de vraag of de Jacob Grietje aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die zij volgens Tampnet heeft veroorzaakt door over de kabel te vissen, zullen de twee grieven van Jacob in het voorwaardelijke incidentele appel reeds in dit arrest – en wel als eerste, nadat het hof ambtshalve zijn bevoegdheid heeft beoordeeld – worden behandeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.6
De rechtbank heeft over haar bevoegdheid en het toepasselijke recht als volgt overwogen:
“4.3 De rechtbank is op grond van artikel 4 lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-Vo) jo artikel 625 lid 1 aanhef en onder e Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat deze rechtbank bevoegd is.
4.4.
Voor het toepasselijk recht geldt dat de stellingen en verweren van partijen op het Nederlands recht zijn gebaseerd. Partijen hebben ter zitting verklaard dat Nederlands recht kan worden toegepast. De rechtbank vat dit op als een rechtskeuze als bedoeld in artikel 14 Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) en zal daarom Nederlands recht toepassen.”
5.7
Het hof verenigt zich met deze, in hoger beroep niet bestreden, overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
In (voorwaardelijk) incidenteel appel
Is Tampnet vorderingsgerechtigd?
5.8
In haar (incidentele)
grief 2– die als eerste zal worden besproken – klaagt Jacob dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat Tampnet vorderingsgerechtigd is. Tampnet heeft niet aangetoond dat zij eigenaar is van de kabel en/of anderszins gerechtigd is om de schade aan de kabel op Jacob te verhalen, zo voert Jacob aan.
5.9
In eerste aanleg heeft Tampnet in reactie op dit (ook toen gevoerde) verweer bij akte overlegging nadere producties – voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 16 december 2021 – onder meer een kopie overgelegd van een aan haar rechtsvoorganger (Norsea Com AS) verleende vergunning voor het mogen aanleggen van de kabel.
5.1
Jacob heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep toegelicht waarom voornoemde vergunning en de andere door Tampnet in productie 30 overgelegde bescheiden geen voldoende onderbouwing vormen van de vorderingsgerechtigdheid van Tampnet. Gelet daarop heeft Jacob haar betwisting van die vorderingsgerechtigdheid niet van een voldoende onderbouwing voorzien, reden waarom (ook) in hoger beroep wordt uitgegaan van de vorderingsgerechtigdheid van Tampnet.
5.11
Voor zover de voorwaarde voor de behandeling van het incidentele appel in vervulling zal gaan, zal de incidentele grief 2 van Jacob (in voorwaardelijk incidenteel appel) niet slagen.
Is de schade veroorzaakt door het vistuig van de Jacob Grietje?
5.12
Grief 1van Jacob in het (voorwaardelijk) incidenteel appel komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het ervoor moet worden gehouden dat het vistuig van de Jacob Grietje de kabel heeft beschadigd. Jacob voert in de toelichting op haar grief in de eerste plaats aan dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat het vistuig van de Jacob Grietje de kabel twee keer ‘in tweeën heeft gereten’.
5.13
Bij de beoordeling van deze klacht wordt het volgende vooropgesteld. Uit de omstandigheid dat eerst een gedeeltelijk signaalverlies is gemeten voordat – ruim dertien uur later – werd gemeten dat het signaal geheel verbroken was (in alle glasvezelkabels in de kabel) kan worden afgeleid dat op 25 juni 2020 om omstreeks 17:42:11 UTC eerst de acht glasvezelkabels zijn beschadigd (hierna ook: de eerste kabelbreuk), waarna vervolgens (op enig moment in de ruim 13 uur na de eerste meting) de glasvezels in de kabel voor een tweede maal zijn beschadigd op de locatie waar Global Marine de kabel (voor het eerst) beschadigd op de zeebodem heeft aangetroffen (hierna ook: de tweede kabelbreuk en gezamenlijk met de eerste kabelbreuk: de kabelbreuken). De vraag of de kabel zelf (in zijn geheel) is gebroken/doorgesneden, of alleen (uiteindelijk) alle zich in de kabel bevindende glasvezels kan verder in het midden blijven omdat door Tampnet is gesteld – en door Jacob niet voldoende gemotiveerd is betwist – dat zowel tijdens de eerste als de tweede kabelbreuk zich in de kabel bevindende glasvezelkabels zijn beschadigd, met als gevolg dat deze gedeelten van de kabel moesten worden vervangen.
5.14
Uit de AIS-gegevens van de Jacob Grietje blijkt dat de Jacob Grietje zich omstreeks het eerste moment van signaalverlies bevond op de locatie waarvan later door Global Marine is berekend dat daar de eerste acht glasvezelkabels in de kabel zijn beschadigd. Tampnet heeft verder erop gewezen dat uit een grafische weergave van de koers van de Jacob Grietje (die is weergegeven in productie 10 bij dagvaarding) valt op te maken dat de Jacob Grietje op dat moment ook in een vrijwel rechte lijn op de kabel koerste, in een hoek van ongeveer 90 graden. Uit de AIS-gegevens blijkt tevens, aldus Tampnet, dat de vaarsnelheid van de Jacob Grietje kort na het eerste moment van signaalverlies was teruggevallen van 4,9 tot 3,8 knopen. Ook blijkt uit de AIS-gegevens van de Jacob Grietje dat zij ruim zeven uur later, op 26 juni 2020 tussen 00:53:50 en 00:55:39 UTC, over de locatie is gevaren waar de kabel voor de tweede maal is beschadigd. Het voorgaande is door Jacob niet (voldoende gemotiveerd) betwist.
5.15
Het voorgaande laat zich als volgt weergeven:
Tijdstip
Locatie breuk
Locatie Jacob Grietje
De eerste kabelbreuk
25/6/2020 omstreeks 17:42:11 UTC
53.28837, 2.41779
53.28837, 2.41779
(tussen 17:41:34 en 17:42:14 UTC)
De tweede kabelbreuk
Tussen 25/06/2020 omstreeks 17:42:11 UTC en 26/06/2020 om 07:16:01 UTC
53.29417, 2.42398
53.29417, 2.42398, (op 26 juni 2020 tussen 00:53:50 en 00:55:39 UTC)
5.16
Tampnet heeft verder nog de AIS-gegevens overgelegd van andere vissersschepen (productie 16 bij dagvaarding) die zich in de buurt van de kabelbreuken bevonden in de periode tussen 25/06/2020 omstreeks 17:42:11 UTC en 26/06/2020 om 07:16:01 UTC. Tampnet stelt dat uit deze gegevens niet blijkt dat ook een ander schip dan de Jacob Grietje (in de relevante periode) over de locaties van de kabelbreuken is gevaren, hetgeen door Jacob verder niet meer is weersproken, althans niet voor zover bedoelde stelling is gebaseerd op AIS waarnemingen. Jacob heeft ook niet betwist dat de Jakob Grietje viste op de tijdstippen dat zij over de kabel voer.
5.17
Jacob betwist wel dat het vistuig van de Jacob Grietje de oorzaak kan zijn geweest van de kabelbreuken, onder meer omdat het vistuig van de Jacob Grietje was uitgerust met het zogenoemde ‘Marelec-alarmsysteem’, dat ervoor zorgt dat de kracht van de schroef wordt gehaald en de lijnen worden gevierd zodra het vistuig achter een onderzees obstakel blijft steken. Jacob wijst erop dat het Marelec-alarmsysteem niet is geactiveerd, hetgeen erop duidt (volgens Jacob) dat het niet het vistuig van de Jacob Grietje is geweest dat de beschadigingen aan de kabel heeft veroorzaakt.
5.18
Tampnet betwist echter, bij gebrek aan wetenschap, dat het Marelec-alarmsysteem niet is geactiveerd, waarbij zij erop wijst dat Jacob geen digitale gegevens van het systeem in het geding heeft willen of kunnen brengen.
5.19
Of het Marelec-alarmsysteem inderdaad niet in werking is getreden kan vooralsnog in het midden blijven. Het is aan Jacob deze stelling voldoende te onderbouwen. Voor zover Jacob hiertoe niet (meer) de relevante digitale gegevens kan produceren, komt dat in beginsel voor haar risico. Daarbij komt dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat het Marelec-systeem niet in werking is getreden, niet op voorhand valt uit te sluiten dat de Jacob Grietje de kabel wel heeft geraakt/beroerd met/door haar vistuig/
sumwing, maar niet op zodanige wijze dat het Marelec-alarmsysteem daardoor in werking is getreden.
5.2
Jacob voert in de toelichting op haar eerste grief ook nog aan – samengevat weergegeven – dat het rapport van Global Marine weliswaar vermeldt dat op de locatie van de tweede kabelbreuk wordt waargenomen dat de kabel over 85 meter op de zeebodem ligt (en niet is ingegraven) en sporen van schade lijkt te vertonen, maar uit niets blijkt dat deze kabel is getest en dat daaruit volgt dat alle vierentwintig glasvezelkabels gebroken waren.
5.21
Aan Jacob kan worden toegegeven dat uit het rapport van Global Marine niet blijkt dat alle vierentwintig glasvezelkabels in de kabel waren gebroken. Jacob gaat er evenwel aan voorbij dat dit reeds uit de eerder verrichte OTDR-scan naar voren was gekomen, waarbij ook (globaal) de locatie van de kabelbreuk was bepaald. Door Global Marine is vervolgens op korte afstand van de globaal bepaalde locatie, de kabel aan de oppervlakte (van de zeebodem) aangetroffen, met zichtbare beschadigingen aan de kabel. Daarmee is door Tampnet voldoende aannemelijk gemaakt dat zich op die locatie de (tweede) schadevaring heeft voorgedaan, die tot gevolg heeft gehad dat daarna geen van de glasvezelkabels meer functioneerde in de kabel.
5.22
Verder is door Jacob nog aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat reeds voor het eerste moment van signaalverlies er schade aan de kabel is geweest, omdat het door Tampnet overgelegde overzicht begint op het moment van het (beweerdelijke) signaalverlies.
5.23
In reactie hierop heeft Tampnet erop gewezen dat uit de grafiek op de eerste pagina van productie 7 bij dagvaarding blijkt dat de kabel voor die tijd wel een positief signaal had en er toen dus nog geen sprake was van een breuk. Jacob heeft hierop niet meer inhoudelijk gereageerd. Het gevolg is dat Jacob haar betwisting op dit punt niet voldoende heeft gemotiveerd.
5.24
Gelet op al het voorgaande heeft Tampnet voorshands voldoende aangetoond dat de Jacob Grietje de kabelbreuken met haar vistuig heeft veroorzaakt. Dit geldt ook voor de tweede kabelbreuk omdat weliswaar het tijdstip waarop de kabel voor de tweede maal is beschadigd slechts globaal kan worden vastgesteld, maar door Jacob niet is betwist dat de Jacob Grietje op 26 juni 2020 tussen 00:00 en 01:00 UTC ‘al vissende’ is gevaren over de plek waar de kabel voor de tweede maal is beschadigd en ook door Global Marine is waargenomen bij het repareren van de kabel dat ter plaatse van de tweede kabelbreuk sprake was van ‘evidence of serving damage’.
5.25
Jacob zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, door aannemelijk te maken dat de kabelbreuken niet door (het vistuig van) de Jacob Grietje zijn teweeggebracht. De bewijslevering op dit punt zal worden aangehouden tot zal zijn vastgesteld dat één van de grieven in het principaal appel slaagt en aldus wordt voldaan aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld.
5.26
De tussenconclusie is dat - indien de voorwaarde voor de behandeling van het incidentele appel in vervulling zal gaan - grief 2 zal falen. De verdere behandeling van grief 1 wordt aangehouden.
In principaal appel
5.27
In principaal appel komt Tampnet op tegen het oordeel van de rechtbank – kort gezegd – dat Jacob niet aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van het vissen over de kabel door de Jacob Grietje. Tampnet voert in dit verband zes grieven aan. Bij de beoordeling ervan wordt aangenomen dat, wat (nog) niet vaststaat, de schade door de Jacob Grietje is veroorzaakt.
5.28
In
grief 1klaagt Tampnet dat de rechtbank bepaalde feiten niet juist dan wel onvolledig heeft vastgesteld. Voor zover terecht en relevant – en de door Tampnet in haar grief 1 naar voren gebrachte ‘feiten’ niet door Jacob zijn betwist – heeft het hof daarmee rekening gehouden in zijn weergave van de feiten onder het kopje ‘3. Feitelijke achtergrond’ hiervoor.
5.29
In
grief 2klaagt Tampnet dat de rechtbank haar primaire grondslag voor de aansprakelijkheid van Jacob – dat vissers op grond van goed zeemanschap gehouden zijn kabels te mijden – ten onrechte heeft verworpen.
5.3
Voor de beoordeling van deze grief wordt het volgende vooropgesteld.
Juridisch kader
5.31
De kabel van Tampnet is door de Jacob Grietje beschadigd op plaatsen gelegen buiten de territoriale wateren, maar binnen de exclusieve economische zone van het Verenigd Koninkrijk.
5.32
Artikel 21 VN-Zeerechtverdrag staat toe dat kuststaten hun eigen regels voor (de bescherming van) onderzeese kabels opstellen. Gesteld noch gebleken is dat ter plaatse en ten tijde van de kabelbreuken specifieke verboden of beperkende voorschriften golden op grond waarvan de Jacob Grietje niet over de kabel heeft mogen vissen op de wijze zoals zij heeft gedaan.
5.33
De rechtbank heeft in dit verband van belang – bij het beantwoorden van de vraag of de kabel als een ‘een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ dient te worden beschouwd – het volgende overwogen:
4.14.
Tampnet stelt dat de vergunningsplicht op grond van artikel 81(1) Marine and Coastal Access Act 2009 (hierna: MCAA) niet van toepassing is op kabels gelegen buiten de territoriale wateren van het Verenigd Koninkrijk. De kabel is een exempt cable in de zin van section 81 (5)(a) MCAA en is gelegen in de offshore stretch. Tampnet heeft de Crown License overgelegd. In artikel 1.3 daarvan staat de definitie van “Cable”, die loopt tot aan het zwarte kruis op annex 1, het einde van de territoriale wateren, hetgeen het standpunt van Tampnet lijkt te bevestigen. Dat door de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk eisen zijn gesteld ten aanzien van de wijze waarop de kabel in of op de zeebodem in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk mocht worden aangebracht, is niet aannemelijk geworden.
Tampnet stelt dat de kabel (bij aanleg) is ingegraven en heeft gemotiveerd betoogd dat zij na reparaties steeds zoveel mogelijk tracht tot (her)begraving over te gaan. Niet ter discussie staat dat dit geschiedt om aanrakingen van de kabel door de scheepvaart te voorkomen.
Verder is niet in geschil dat de kabel op de relevante zeekaarten is aangeduid, en niet ter discussie staat dat deze vermelding ertoe strekt om belanghebbenden (waaronder de scheepvaart) in staat te stellen rekening te houden met de aanwezigheid van de kabel op de op de kaart aangewezen locatie.
Verder volgt uit het partijdebat, de overgelegde stukken en de door partijen aangehaalde jurisprudentie dat indien er iets is met een bepaalde onderzeese kabel, bijvoorbeeld omdat daaraan werkzaamheden worden verricht of omdat bekend is dat een deel daarvan uit de bodem is losgewoeld, de gangbare praktijk is dat op initiatief van de belanghebbenden bij die kabel waarschuwingen worden uitgebracht via ESHIP notificaties, Berichten aan Zeevarenden en/of door middel van tonnen/boeien of wachtschepen ter plaatse.
Uit een en ander leidt de rechtbank af dat, ongeacht of vergunningsvoorschriften hiertoe verplichten, de norm is dat de kabel is ingegraven in de zeebodem, en dat indien dit niet het geval is op initiatief van de kabelbelanghebbenden wordt gewaarschuwd opdat de daaruit voortvloeiende risico’s door de scheepvaart in acht kunnen worden genomen.
5.34
Hetgeen de rechtbank aldus heeft overwogen in rechtsoverweging 4.14 is in zoverre niet bestreden, dat geen klachten zijn gericht tegen het oordeel dat Tampnet bij aanleg van de kabel gehouden was deze in te graven (ongeacht of vergunningsvoorschriften dit voorschreven). Verder is niet in geschil dat het aanleggen van de kabel destijds heeft plaatsgevonden door middel van ‘jetting’.
5.35
Verder wordt gememoreerd – zoals hiervoor reeds is vastgesteld – dat partijen in deze zaak een rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gedaan.
5.36
Naar het Nederlands aanvaringsrecht geldt dat een verplichting tot schadevergoeding bestaat wanneer de schade is veroorzaakt door ‘schuld’ van een schip. Het daarbij te hanteren schuldbegrip is door de Hoge Raad nader omschreven in zijn arrest van 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922 (De Toekomst/Casuele).
5.37
Volgens Tampnet is in deze zaak onder meer sprake van schuld van het schip omdat de (bemanning van de) Jacob Grietje heeft gehandeld in strijd met goed zeemanschap door te vissen over de (in openbare kaarten gemarkeerde) kabel van Tampnet.
5.38
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van ‘schuld van een schip’ indien de beschadigingen het gevolg zijn van gedragingen die in strijd zijn met de eisen van goed zeemanschap. Wel wordt door Jacob betwist dat door te vissen over de kabel de (bemanning van de) Jacob Grietje gehandeld heeft in strijd met goed zeemanschap.
5.39
Bij de verdere beoordeling wordt verder tot uitgangspunt genomen dat het vistuig (de
sumwing) moet worden aangemerkt als bestanddeel van het schip, dan wel als scheepstoebehoren in de zin van artikel 8:1 lid 4 BW, in welk geval het ingevolge artikel 8:1 lid 5 BW tot het schip gerekend moet worden.
Vergt goed zeemanschap het vermijden van kabels?
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank vergt de norm van goed zeemanschap niet in het algemeen dat vissers bij het vissen steeds de op openbare zeekaarten gemarkeerde onderzeese kabels mijden. Een arrest van het hof Den Haag uit het verleden (ECLI:NL:GHSGR:1983:AL6118) waarin wel in die zin is geoordeeld kan niet langer worden geacht het geldende recht weer te geven, aldus de rechtbank. Het aantal onderzeese kabels in de Noordzee is sindsdien zeer sterk toegenomen, onder meer vanwege de opkomst van digitale communicatie en de aanleg van windparken op zee. Gelet daarop kan inmiddels niet meer worden aanvaard dat – zonder bijkomende omstandigheden – goed zeemanschap vereist dat de visser zich vergewist van de aanwezigheid van – onder andere – onderzeese kabels die zich op zijn route bevinden en dat hij in de nabijheid daarvan zijn netten ophaalt om schade aan die kabels te voorkomen. Bij de huidige hoeveelheid kabels is dat nauwelijks te realiseren, en de noodzaak daartoe is ook verminderd, enerzijds omdat kabels met moderne technieken dieper dan vroeger kunnen worden ingegraven en anderzijds omdat moderne vissersschepen, waaronder de Jacob Grietje, zijn uitgerust met vistuig dat leidt tot minder bodemberoering, aldus eveneens de rechtbank, die tevens overwoog dat de kabel niet kwalificeert als ‘een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ met als gevolg dat Tampnet geen beroep kan doen op het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW.
5.41
Ter onderbouwing van haar standpunt dat goed zeemanschap wel meebrengt dat de Jacob Grietje was gehouden de kabel te mijden heeft Tampnet – verkort zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
5.42
Tampnet wijst (behalve op het in 5.42 genoemde arrest) in de eerste plaats op het bepaalde in artikel 58 jo 113 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, Montego Bay, 10 december 1982 (hierna: het VN-Zeerechtverdrag) en artikel 2 van de Internationale Overeenkomst tot bescherming der onderzeese telegraafkabels (hierna: de Overeenkomst van 1884). Volgens Tampnet kan reeds uit deze bepalingen worden afgeleid dat de norm van goed zeemanschap meebrengt dat kabels worden gemeden bij het bodemvissen.
5.43
Verder wijst Tampnet erop dat, hoewel de kabel bij de aanleg is ingegraven, de zeebodem van de Noordzee mobiel is, met als gevolg dat het steeds mogelijk is dat een kabel minder diep of aan de oppervlakte komt te liggen. Van Tampnet kan redelijkerwijze niet worden gevergd de (locatie en diepte) van de kabel op de zeebodem voortdurend te controleren, dan wel de kabel beter te beschermen. De kosten daarvan zijn exorbitant. Daarentegen kon van de Jacob Grietje wel worden gevergd dat zij haar visroute afstemde op de ligging van kabel, althans haar netten zou hebben opgehaald bij het passeren van de kabel. Temeer omdat modern vistuig zoals de
sumwingeen groter risico meebrengt op beschadiging van kabels. Verder blijkt uit onderzoek dat 86% van de bodemvissers kabels actief vermijden bij het vissen, aldus Tampnet.
5.44
Jacob meent daarentegen dat op Tampnet een maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht rust om ervoor te waken dat de door haar aangelegde onderzeese kabel geen gevaar of hinder voor de scheepvaart op de Noordzee oplevert. Tampnet dient haar kabel daarom voldoende diep in te graven en de positie van de kabel vervolgens periodiek te monitoren. Jacob wijst ter illustratie op het Integraal Beheerplan Noordzee 2015, p. 71 (overgelegd als productie G3):
“5.9.1 Interactie met ander gebruik
Bij de planvorming van vergunningverlening voor kabels en leidingen moet rekening worden gehouden met ander gebruik. Op basis van het principe van efficiënt ruimtegebruik mogen kabels en leidingen andere gebruiksfuncties zo min mogelijk hinderen. Kabels en leidingen moeten op een dusdanige wijze worden aangebracht dat zij geen gevaar of belemmering opleveren voor de scheepvaart en visserij. Dit betekent dan ook dat ze voldoende diep moeten worden ingegraven zodat er in principe veilig gevist en gevaren kan worden. (...).”
5.45
Jacob voert verder aan dat van bodemvissers redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat zij kabels mijden tijdens het vissen, noch dat zij hun netten ophalen bij het passeren van een kabel (wat bewerkelijk is, in elk geval (destijds) met een
sumwing,en tot veel tijdverlies en verlies aan vangst zou leiden). Indien vissers kabels dienen te vermijden, zou dat ook (gelet op de hoeveelheid kabels – en andere obstakels – die zich inmiddels in de Noordzee bevinden) resulteren in een aanzienlijke beperking van de beschikbare visgronden. Daarbij is van groot belang dat de vissers ‘daar kunnen gaan, waar de vis gaat’. Vissers worden aanzienlijk in deze vrijheid beperkt indien zij kabels moeten mijden. Volgens Jacob was de kans op beschadiging van een kabel bij het vissen met een
sumwingjuist minder groot in vergelijking met bijvoorbeeld de boomkor.
5.46
Jacob betwist verder dat 86% van de bodemvissers kabels actief mijden. Onderzocht is slechts het visgedrag in de buurt van de kabel (van Tampnet); volgens Jacob zou op grond van de data van Ultramap ‘slechts voorzichtig gezegd kunnen worden dat van het totaal van 72 gemonitorde kotters er 9 zijn geïdentificeerd die niet via AIS vissend over de kabel van Tampnet zijn waargenomen.’ ‘Negen kotters van in totaal 72 komt neer op 12,5%. Of wanneer de niet-waargenomen kotters niet worden meegerekend, 17,6%. De overgrote meerderheid van de gemonitorde kotters vist kortom bij en over de kabel van Tampnet’, aldus Jacob. Verder wijst Jacob erop dat de onderzoeksperiode (voor het grootste gedeelte) is gelegen na het incident met de Jacob Grietje en dat niet valt uit te sluiten dat de hoge schadevergoedingsvordering in deze zaak een afschrikwekkend effect heeft gehad op de overige vissers.
5.47
Voor het beantwoorden van de vraag of van de Jacob Grietje verlangd mocht worden dat zij de kabel tijdens het vissen zou hebben vermeden, dan wel ontzien door haar netten op te halen, zal eerst worden ingegaan op het bepaalde in artikel 58 jo 113 van het VN-Zeerechtverdrag en artikel 2 van de Internationale Overeenkomst van 1884, waar Tampnet zich op beroept.
5.48
Artikel 58 lid 1 VN-Zeerechtverdrag geeft staten het recht onderzeese kabels (en pijpleidingen) aan te leggen in de exclusieve economische zone. Artikel 113 van het VN-Zeerechtverdrag (in de niet-authentieke Nederlandse vertaling) bepaalt:
“Artikel 113. Breuk of beschadiging van een onderzeese kabel of pijpleiding
Iedere Staat neemt de wetten en voorschriften aan nodig om te bepalen dat strafbaar is het opzettelijk of ten gevolge van grove onachtzaamheid breken of beschadigen van een onderzeese kabel in volle zee door een schip dat zijn vlag voert, of door een persoon die is onderworpen aan zijn rechtsmacht, op een zodanige wijze, dat daardoor de telegraaf- of telefoonverbindingen kunnen worden onderbroken of bemoeilijkt, alsmede het breken of beschadigen van een onderzeese pijpleiding of een sterkstroomkabel. Deze bepaling is ook van toepassing op gedrag opzettelijk gericht op of vermoedelijk leidend tot een dergelijke breuk of beschadiging. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op een breuk of beschadiging veroorzaakt door personen die slechts handelen met het gerechtvaardigde doel hun leven of hun schip te redden, nadat zij alle noodzakelijke voorzorgen hadden genomen om een dergelijke breuk of beschadiging te vermijden.”
5.49
Artikel 2 van de Internationale Overeenkomst van 1884 (in de niet-authentieke Nederlandse vertaling) luidt:
“Verbreking of beschadiging van een onderzeeschen kabel, door opzet of schuldige nalatigheid, welke ten gevolge zoude kunnen hebben dat de telegraphische gemeenschap geheel of gedeeltelijk verbroken of bemoeilijkt werd, is strafbaar, onverminderd de burgerlijke rechtsvordering tot schadevergoeding.
Deze bepaling is niet toepasselijk op verbrekingen of beschadigingen, indien de daders slechts het rechtmatig doel gehad hebben hun leven of de veiligheid van hun schip te beschermen, en eerst alle noodige voorzorgen hebben genomen om die verbrekingen of beschadigingen te vermijden.”
5.5
Anders dan Tampnet aanvoert, valt uit voornoemde artikelen niet zonder meer af te leiden dat goed zeemanschap vergt dat op zeekaarten gemarkeerde kabels dienen worden te vermeden bij het (bodem)vissen. Artikel 2 van de Internationale Overeenkomst van 1884 lijkt wel tot uitgangspunt te nemen dat in het geval van opzet of schuldige nalatigheid ook een civielrechtelijke aansprakelijkheid bestaat, maar noch dit artikel, noch de tekst van artikel 113 van het VN-Zeerechtverdrag dwingt tot de gevolgtrekking dat reeds het vissen met bijvoorbeeld een
sumwingof boomkor boven een kabel ‘als schuldige nalatigheid’ moet worden gekwalificeerd. Dit wordt, naar voorshands wordt aangenomen, niet anders bij een uitleg van bedoelde verdragsbepalingen overeenkomstig de maatstaven uit het Weens Verdragenverdrag.
5.51
Beargumenteerd kan immers worden dat vissers in beginsel ervan mogen uitgaan dat kabels over het algemeen ten minste in zekere mate worden ingegraven in de zeebodem en de mate van bodemdruk die wordt uitgeoefend met het vistuig tijdens het bodemvissen over het algemeen te beperkt zal zijn om een visser op een visserschip dat is voorzien van goed werkende waarschuwingsdetectoren ‘schuldige nalatigheid’ te kunnen verwijten.
5.52
De vraag of het vissen over een kabel ‘schuldige nalatigheid’ oplevert, behoeft echter geen beantwoording. Aan de orde is immers de (bredere) vraag of goed zeemanschap vergt dat vissers kabels (die gemarkeerd zijn op openbare zeekaarten) en die, mede vanwege de mobiliteit van de zeebodem, eventueel geraakt zouden kunnen worden met vistuig, dienen te vermijden teneinde het risico op beschadiging van deze kabels te voorkomen.
5.53
Tampnet heeft verder nog gewezen op het bepaalde in voorschrift 34 uit hoofdstuk V van de bijlage bij het Internationaal Verdrag voor de veiligheid van mensenlevens op zee (
International Convention for the Safety of Life at Sea- het SOLAS-verdrag). Dit voorschrift houdt (onder meer) in dat een kapitein moet anticiperen op mogelijke navigatiegevaren, en zorgvuldig zijn route moet plannen. Vooralsnog wordt het ervoor gehouden dat ook dit voorschrift niet zonder meer meebrengt dat bodemvissers op grond van goed zeemanschap te allen tijde gehouden zijn kabels te mijden.
5.54
Tampnet heeft verder verwezen naar enige jurisprudentie uit andere landen, onder meer op een uitspraak van de Hojesteret (Hoge Raad) van Denemarken en het Lagmannsrett (gerechtshof) van Hálogaland (Noorwegen).
5.55
Anders dan Tampnet betoogt valt uit deze uitspraken evenwel niet op te maken dat daarin de regel wordt aanvaard dat bodemvissers in algemene zin (actieve) kabels die zijn gemarkeerd op openbare zeekaarten dienen te mijden. In de Deense zaak van 18 oktober 2000, zaak II 95/1998 ging het om twee vissersschepen die visten in een gebied waar – voor hen kenbaar – een veiligheidszone was ingesteld rondom een oliepijpleiding. In Noorse zaak betrof het een trawler die viste op garnalen en daarbij een leiding raakte. In deze zaak was van belang dat de kabel in overleg met de lokale vissers ruim buiten het aangewezen garnalenveld was gelegd. Voor de uitkomst was volgens het Noorse hof van ‘cruciaal’ belang dat ‘de Linda’ trawlde op een plek waar de boot niet had mogen trawlen.
5.56
Verder verwijst Tampnet naar een overgelegde verklaring van de heer Meir, die onder meer schrijft dat hij betrokken was in een Ierse zaak waarin “
an injunction was ordered against a fishing company to stop them fishing over a cable”, evenwel zonder vermelding van een naam of zaakaanduiding, met als gevolg dat het gestelde onvoldoende verifieerbaar is.
5.57
De voorlopige conclusie na het voorgaande is dat uit internationale rechtsbronnen niet zonder meer eenduidig kan worden afgeleid dat op grond van goed zeemanschap van vissersschepen kan worden gevergd dat zij – kort gezegd – op zeekaarten aangegeven kabels mijden. Dit maakt evenwel nog niet dat een dergelijke rechtsregel niet geacht kan worden te gelden.
5.58
De rechtbank overwoog in dit verband:
”4.22. Getoetst moet dus worden of de Jacob Grietje zich naar de eisen van goed zeemanschap heeft gedragen door haar vistuig niet op te halen toen zij over de kabel viste. Niet in geschil is dat de Jacob Grietje wist (i) dat ter plaatse een onderzeese kabel lag, (ii) dat kabels aan de oppervlakte kunnen komen als gevolg van beweeglijkheid van de zeebodem, (iii) dat kabels aan of nabij de oppervlakte kunnen worden kapotgetrokken door rakend vistuig, (iv) dat reparaties van -dergelijke schaden zeer kostbaar is, en (v) dat kabelexploitanten er daarom op aandringen dat niet wordt gevist nabij kabels.
Anders dan Tampnet betoogt, acht de rechtbank dit niet genoeg om van de Jacob Grietje in het kader van goed zeemanschap te verlangen dat zij haar vistuig ophaalt bij het passeren van de kabel. Dit zou wellicht anders zijn als het vistuig zoals Tampnet ter zitting heeft bepleit `steeds kan worden opgehaald op het moment dat men een kabel kruist'. Jacob heeft gemotiveerd bestreden dat dit mogelijk en werkbaar is.”
5.59
Tegen deze (overigens niet door Jacob voorgestane) benadering van de rechtbank heeft Tampnet terecht bezwaar gemaakt. De genoemde omstandigheden (i) tot en met (iii) duiden immers op een risico van aanvaring/beschadiging. Goed zeemanschap brengt mee dat een dergelijk risico dient te worden vermeden, eens te meer, althans mede, gelet op de omstandigheden (iv) en (v). Het ophalen van de netten bij het passeren van de kabel kan dat risico wegnemen, in welk geval zich geen strijdigheid met goed zeemanschap voordoet. Indien echter dat ophalen onmogelijk of onwerkbaar is, zal een andere oplossing moeten worden gevonden om te voorkomen dat zich het gevaar van een aanvaring/beschadiging verwezenlijkt.
5.6
Het hof acht het (niettemin) wenselijk om door partijen – bij akte – nader te worden voorgelicht over de vraag hoe in andere landen (in het bijzonder de landen die aan de Noordzee grenzen) wordt aangekeken tegen enerzijds de (op goed zeemanschap/
duty of caregebaseerde) verplichting van een vissersschip om te voorkomen dat kabels (die liggen buiten de territoriale wateren) tijdens het bodemvissen door vistuig beschadigd kunnen raken en anderzijds de zorg die van kabeleigenaren/-exploitanten in dat verband mag worden verlangd.
Eigen schuld?
5.61
Jacob voert in de toelichting op haar eerste grief (in het voorwaardelijk incidenteel appel) ook aan dat dat het goed mogelijk is dat de kabel reeds vergaand was aangetast/zich in ‘een vergevorderd stadium van ontbinding bevond’ en niet of zeer beperkt was ingegraven en de Jacob Grietje wellicht slechts ‘een laatste zetje’ heeft gegeven, met signaalverlies in de kabel tot gevolg. Een en ander sluit aan bij hetgeen Jacob in haar conclusie van antwoord heeft aangevoerd (onder 43 e.v.), onder meer dat Tampnet de Jacob Grietje heeft verzuimd adequaat te informeren over haar – volgens Jacob – ‘bloot liggende kabel’, bijvoorbeeld met een ‘bericht aan zeevarenden’ en aldus niet aan een op haar rustende zorgplicht heeft voldaan.
5.62
Jacob heeft voor haar beroep op eigen schuld van Tampnet verder nog aangevoerd dat Tampnet zelf ervoor gekozen heeft om de kabel niet (deugdelijk, of althans voldoende diep) in te graven en deze ook niet op regelmatige basis te inspecteren en te onderhouden. Mede gelet op die keuze weet Tampnet niet of en wanneer een kabel een gevaar kan (gaan) vormen. Volgens Jacob valt Tampnet dan ook te verwijten dat zij (i) heeft nagelaten de mogelijkheden te benutten voor het beschermen, monitoren, onderhouden, ingraven van en waarschuwen voor de kabel en (ii) bewust voor een goedkope strategie heeft gekozen zonder de visserij via de officiële weg te informeren over en te waarschuwen voor de op de zeebodem blootliggende kabel.
5.63
Tampnet heeft in dit verband onder meer als tegenargument gebezigd dat een kabelmaatschappij niet 24/7 toezicht kan houden op de kabels en onmogelijk te allen tijde op de hoogte kan zijn van de exacte toestand van de kabels op de Noordzeebodem, die bewegelijk is.
5.64
Op grond daarvan kan echter niet worden geconcludeerd dat van Tampnet dus ook geen periodieke inspectie/onderhoud van de kabel mocht worden verlangd, en/of dat zij, meer in het algemeen, na het aanleggen van een kabel pas in actie behoeft te komen na een toegebrachte/opgetreden beschadiging. Ook is het niet zo dat vast staat dat inspectie/onderhoud niet op een zinvolle wijze zou hebben kunnen bijdragen aan het beperken van het risico op kabelbreuken op deze locatie, waarvan kennelijk bekend was dat daar gevist werd.
5.65
De verdere beoordeling van het beroep op eigen schuld van Jacob, indien daaraan zal worden toegekomen, vergt mede de bestudering van gegevens die zich in het domein van Tampnet bevinden. Gelet daarop zal Tampnet worden gevraagd om nadere informatie in het geding te brengen over de toestand van deze in 1998/1999 (door middel van ‘jetting’) aangelegde (single armour) kabel op het moment dat de kabelbreuken zich hebben voorgedaan en de wijze waarop zij onderhoud heeft gepleegd aan deze kabel. Daarbij wordt gedacht aan inspectierapporten, gegevens over onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de kabel over de voorafgaande drie jaren in met name het zuidelijke segment.
Tot besluit
5.66
Tampnet zal worden toegestaan een nadere akte te nemen, waarna Jacob daarop bij akte zal mogen reageren.
5.67
Iedere verdere beoordeling in zowel het principale als het voorwaardelijk incidentele appel zal worden aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 18 februari 2025 voor het nemen van een akte aan de zijde van Tampnet met het doel dat staat vermeld in de rechtsoverwegingen 5.60 en 5.65 van dit arrest;
- bepaalt dat Jacob daarna een akte zal mogen nemen, waarbij Jacob zich ook al vast kan uitlaten over de vraag of en op welke wijze zij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid van het leveren van tegenbewijs (voor het geval een grief in het principaal appel zou slagen);
- bepaalt dat, indien Jacob alsdan te kennen geeft getuigen te willen doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. A.J.P. Schild, op een nader door deze raadsheer-commissaris in overleg met partijen te bepalen datum, waarbij te zijner tijd nader zal worden bezien of het de voorkeur verdient dat er eerst een nadere inhoudelijke beslissing van het hof volgt en/of een mondelinge behandeling wordt gehouden naar aanleiding van de te nemen aktes;
- deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor een desverlangd te houden getuigenverhoor over te leggen;
  • wijst partijen erop dat indien zij – mede gelet op hetgeen in dit tussenarrest is overwogen – nog een schikking willen beproeven tijdens een meervoudige mondelinge behandeling, zij bij eenparig verzoek om een (nadere) mondelinge behandeling in deze zaak kunnen verzoeken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, J.M. van der Klooster en K. Redeker en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.