ECLI:NL:GHDHA:2024:2273

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.328.189/01 en 200.328.189/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en alimentatie met betrekking tot een huwelijk dat in Denemarken is gesloten, waarbij de rechtsgeldigheid en toepasselijk recht ter discussie staan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen de beschikkingen van de rechtbank Den Haag met betrekking tot zijn echtscheiding en alimentatieverplichtingen. De man was nog gehuwd toen hij in Denemarken met de vrouw trouwde. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht tot het betalen van partneralimentatie. De man betwist de rechtsgeldigheid van het huwelijk met de vrouw, stellende dat hij al getrouwd was met een andere vrouw op het moment van het huwelijk in Denemarken, wat zou leiden tot bigamie. Het hof oordeelt dat het huwelijk naar Deens recht rechtsgeldig is en dat de Nederlandse openbare orde geen belemmering vormt voor de erkenning van dit huwelijk. De man verzoekt ook om het Egyptische recht van toepassing te verklaren op de alimentatie, maar het hof bevestigt dat het Nederlands recht van toepassing is. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot vernietiging van eerdere beschikkingen en de alimentatieverplichtingen blijven gehandhaafd. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.328.189/01 en 200.328.189/02
zaaknummers rechtbank : C/09/626121 (voorlopige voorziening, 19 april 2022),
C/09/629012 (echtscheiding, 14 maart 2023),
C/09/629076 (nietigverklaring huwelijk, 14 maart 2023) en C/09/651992 (wijziging voorlopige voorziening, 12 december 2023)
rekestnummers rechtbank : FA RK 22-2859 (voorlopige voorziening),
FA RK 22-2859 (echtscheiding),
FA RK 22-2895 (nietigverklaring huwelijk) en
FA RK 22-5740 (wijziging voorlopige voorziening)
beschikking van de meervoudige kamer van 27 november 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Dhalganjansing te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.328.189/01:
1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022, 14 maart 2023 en 12 december 2023 uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
In de zaak met zaaknummer 200.328.189/02:
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022, 14 maart 2023 en 12 december 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beide beschikkingen van 14 maart 2023 en de beschikking van 12 december 2023 zullen hierna worden genoemd: de bestreden beschikkingen.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.328.189/01:
2.1
De man is op 2 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen van 14 maart 2023.
2.2
De vrouw heeft op 23 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.328.189/02:
2.3
De man heeft op 14 augustus 2023 een verzoek tot schorsing van de hiervoor vermelde bestreden beschikkingen en een verzoek tot wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen van 19 april 2022 ingediend.
2.4
De vrouw heeft op 20 november 2023 een verweerschrift met zelfstandige verzoeken ingediend.
In beide zaken:
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 13 oktober 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 9 januari 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum. Deze bijlage betreft een aanvullend beroep tegen de hiervoor genoemde beschikking van 12 december 2023 en een verzoek tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022 (zaak- en rekestnummer C/09/626121 FA RK 22-1331, voorlopige voorziening);
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 september 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 september 2024 met bijlagen, ingekomen op 16 september 2024;
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 17 september 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum. Deze bijlage betreft een verweerschrift tegen het aanvullende beroep tegen de beschikking van 12 december 2023 en het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022, en bevat (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 september 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 september 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de Arabische taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2012 te [huwelijksplaats] , Denemarken.
3.3
De man is eerder op [huwelijksdatum] 1993 in [plaats] (Egypte) gehuwd met [ex-partner] . Het Amtsgericht München heeft op 14 maart 2012 de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheiding is met ingang van 16 januari 2014 van kracht.
3.4
Partijen zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Duitsland;
- [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , Duitsland;
- [de minderjarige 3] (hierna te noemen: [de minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.5
De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
3.6
Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
3.7
De man heeft de Duitse nationaliteit en de vrouw heeft de Egyptische nationaliteit.
3.8
De rechtbank Den Haag heeft op 19 april 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover in hoger beroep van belang, inhoudende:
 dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de
echtelijke woning te [adres] - met inbegrip
van de inboedel - met bevel dat de man die woning binnen veertien dagen na de
beschikking dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • dat de minderjarigen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • dat de man aan de vrouw met ingang van heden voorlopig een
bijdrage ten behoeve van de voornoemde minderjarigen van € 376,- per
maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
 dat de man aan de vrouw met ingang van heden voorlopig een
bijdrage in haar levensonderhoud van € 2.936,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

De beslissingen van de rechtbank in de bestreden beschikkingen:
4.1
Bij de bestreden beschikking van 14 maart 2023 met zaaknummer C/09/629012 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald:
- dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 2.936,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte [adres]
De beschikking is voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Verder heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking van 14 maart 2023 met zaaknummer C/09/629076, voor zover in hoger beroep van belang, afgewezen de verzoeken van de man om:
- het huwelijk tussen partijen nietig te verklaren dan wel een verklaring voor recht te geven dat dit huwelijk nietig is,
- de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022 (voorlopige voorzieningen) te vernietigen wat betreft de partneralimentatie en te bepalen dat de vrouw de door de man betaalde partneralimentatie moet terugbetalen;
- de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022 te vernietigen wat betreft de bepaling dat de echtelijke woning bij uitsluiting van de man door de vrouw mag worden gebruikt, de man de woning moet verlaten en verder niet mag betreden.
4.3
Tot slot heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking van 12 december 2023 afgewezen: het verzoek van de man om de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022 te wijzigen in die zin dat de vrouw in haar verzoek om een voorlopige partneralimentatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat haar verzoek om een partneralimentatie wordt afgewezen, dan wel wordt verminderd vanwege de toepasselijkheid van het Egyptisch recht.
Verzoeken en verweer in de zaak met zaaknummer 200.328.189/01:
4.4
De man is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- voor recht te verklaren dat het huwelijk tussen partijen nietig is althans dat geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen;
- de vrouw (en de man) niet-ontvankelijk te verklaren in haar (hun) verzoeken,
subsidiair:
- voor recht te verklaren dat het Egyptische recht van toepassing is op de echtscheiding;
- voor recht te verklaren dat partijen al gescheiden zijn (naar Egyptisch recht);
- de vrouw (en de man) niet-ontvankelijk te verklaren in haar (hun) verzoeken,
meer subsidiair:
- voor recht te verklaren dat Egyptisch recht van toepassing is op het verzoek tot partneralimentatie;
- het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud op grond van Egyptisch recht af te wijzen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen te vernietigen en te bepalen dat de vrouw de betaalde alimentatie moet terugbetalen;
- te bepalen dat de behoefte van de vrouw niet hoger is dan € 1.600,-;
- rekening te houden met de verdiencapaciteit en het vermogen van de vrouw bij de berekening van enige onderhoudsverplichting voor de kosten van de vrouw voor de man;
- te bepalen dat het huurrecht een onderdeel is van de huwelijksgoederengemeenschap, het huurcontract op naam van de man staat en op grond van het Egyptisch recht het huurrecht derhalve bij de man blijft.
4.5
De vrouw verzoekt het hof de primaire en (meer) subsidiaire verzoeken van de man af te wijzen.
Verzoeken en verweer in de zaak met zaaknummer 200.328.189/02:
4.6
In bovengenoemde zaak verzoekt de man het hof, in hoedanigheid van gemeenschapsrechter, bij provisionele beslissing en zo nodig met verbetering of aanvulling van de gronden:
primair:
te schorsen:
- de bestreden beschikking van 14 maart 2023 met zaaknummer C/09/629076, voor zover daarin is overwogen:
“Het huwelijk van partijen is naar Deense maatstaven rechtsgeldig gesloten en komt derhalve in aanmerking voor erkenning in Nederland”en (naar het hof begrijpt) als volgt te beslissen:
“Nu de Egyptische ontbinding van het huwelijk tussen verzoeker en [ex-partner] niet kan worden erkend, kan op grond van het bepaalde in de artikelen 10:31 en 10:32 juncto 10:29 lid 1 sub d BW ook het huwelijk tussen verzoeker en [de vrouw] niet worden erkend nu dit kennelijk onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde”;
- de bestreden beschikking van 14 maart 2023 met zaaknummer C/09/629012, voor zover daarin is overwogen en beslist:
“bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 2.936,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”,
subsidiair:
- te wijzigen de bestreden beschikking van 19 april 2022 voor zover daarin is overwogen en beslist:
“bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden voorlopig een partneralimentatie van € 2.936,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”en te bepalen dat het verzoek van de vrouw om een voorlopige partneralimentatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat haar verzoek om een partneralimentatie wordt afgewezen dan wel wordt verminderd vanwege de toepasselijkheid van het Egyptisch recht, althans, indien het hof zich hiertoe niet bevoegd mocht achten, deze zaak (al dan niet op grond van artikel 73 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te verwijzen naar de alsdan bevoegd geachte rechter (mogelijk de rechtbank Den Haag),
kosten rechtens.
4.7
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van alle verzoeken van de man. Verder verzoekt zij het hof voorwaardelijk om, als de bestreden beschikking van 19 april 2022 is vervallen dan wel komt te vervallen, bij wijze van voorlopige voorzieningen, te bepalen:
I: dat de man aan de vrouw per maand een partneralimentatie van € 2.936,- zal betalen,
II: dat de man, naast de eerdere kinderalimentatie, een bijdrage in de bijzondere kosten van vervoer van de kinderen aan de vrouw zal betalen en deze op een bedrag van € 900,- per maand vast te stellen.
Aanvullende verzoeken, zelfstandige verzoeken en verweer in beide zaken:
4.8
De man heeft op 9 januari 2024 een aanvullend hoger beroep ingediend. Hij verzoekt het hof, in zijn hoedanigheid van gemeenschapsrechter met toepassing van het unierecht, bij provisionele beslissing en zo nodig met verbetering of aanvulling van de gronden:
onderdeel 1:
- de EEX-Verordening en het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1 juni 1970 bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het huwelijk en de erkenning ervan in Nederland, gezien de betrokkenheid van meerdere Europese jurisdicties, toe te passen;
onderdeel 2:
- de bestreden beschikkingen van 19 april 2022 (C/09/629012), 14 maart 2023 (C/09/629012) en 12 december 2023 (C/09/651992), voor zover daarin is overwogen:
“Het huwelijk van partijen is naar Deense maatstaven rechtsgeldig gesloten en komt derhalve in aanmerking voor erkenning in Nederland”en (naar het hof begrijpt) als volgt te beslissen:
“Nu de Egyptische ontbinding van het huwelijk tussen verzoeker en [ex-partner] niet kan worden erkend, kan op grond van het bepaalde in de artikelen 10:31 en 10:32 juncto 10:29 lid 1 sub d BW ook het huwelijk tussen verzoeker en [de vrouw] niet worden erkend nu dit kennelijk onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde”; te vernietigen dan wel, subsidiair, te schorsen;
onderdeel 3:
- tot vernietiging dan wel subsidiair schorsing van de bestreden beschikkingen van 19 april 2022 (C/09/629012), 14 maart 2023 (C/09/629012) en 12 december 2023 (C/09/651992), voor zover daarin is overwogen en beslist:
“bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 2.936,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”, te vernietigen dan wel te schorsen;
onderdeel 4:
-subsidiair, indien het hof het Deense huwelijk niet nietig acht, bij verklaring voor recht de notariële huwelijkse voorwaarden, waarin expliciet het Egyptische recht als toepasselijk recht is overeengekomen, als primaire basis te hanteren voor de beoordeling van de echtscheidingsvoorwaarden en de vaststelling van partneralimentatie met verklaring voor recht dat deze voorwaarden een geldige overeenkomst vormen tussen de partijen en dat de toepassing van het Egyptisch recht in overeenstemming is met de geldende rechtsbeginselen van internationaal privaatrecht;
onderdeel 5:
- subsidiair, indien het hof ter zake bevoegdheid heeft, de bestreden beschikking van 19 april 2022 (C/09/626121) bij wege van voorlopige voorziening voor zover daarin is overwogen en beslist:
“bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden voorlopig een partneralimentatie van € 2.936,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”te wijzigen met bepaling dat het verzoek van de vrouw om een voorlopige partneralimentatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat haar verzoek om een partneralimentatie wordt afgewezen dan wel wordt verminderd vanwege de toepasselijkheid van het Egyptisch recht,
kosten rechtens.
4.9
De man voert verweer tegen de voorwaardelijke zelfstandige verzoeken van de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de samenhang tussen de beide zaken zal het hof de verzoeken en het daartegen gevoerde verweer hierna per onderwerp bespreken.
Eerst geeft het hof enige procesrechtelijke oordelen, waaronder een beslissing over de toelaatbaarheid van de op 16 september door de man ingediende stukken en de nadere grieven van de man in zijn aanvullende beroepschrift van 9 januari 2024. Daarna gaat het hof achtereenvolgens in op:
- de rechtsgeldigheid van het huwelijk van partijen;
- de echtscheiding;
- de voorlopige partneralimentatie;
- de definitieve partneralimentatie;
- het huurrecht;
- het hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 12 december 2023;
- de door de man op 9 januari 2024 verzochte verklaring voor recht;
- de proceskosten.
Eén beroepschrift tegen twee beschikkingen
5.2
De man is bij één beroepschrift in hoger beroep gekomen van twee beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2023. Het hof overweegt dat, nu beide beschikkingen op dezelfde dag door dezelfde rechter, tussen dezelfde partijen zijn gewezen en beide zaken nauw met elkaar samenhangen, het hof het toelaatbaar acht om bij één verzoekschrift een rechtsmiddel aan te wenden.
De aanvullende stukken van de man, ingekomen op 16 september 2024
5.3
Bij het hof is op 9 september 2024 een journaalbericht van de zijde van de man ingekomen. Het hof stelt vast dat hierbij geen stukken zijn overgelegd. Ook de vrouw heeft op 9 september 2024 uitsluitend het journaalbericht, zonder bijlagen, ontvangen. Vast staat dat het hof op 16 september 2024 aanvullende stukken heeft ontvangen. De advocaat van de vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze stukken.
5.4
Het hof is van oordeel dat het in strijd is met de eisen van een goede procesorde de aanvullende stukken in aanmerking te nemen bij de beoordeling van het beroep. Deze stukken zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen bij het hof ingekomen. Bovendien staat niet ter discussie dat het een omvangrijk pakket aan producties betreft die niet eenvoudig te doorgronden zijn. De vrouw heeft daardoor niet voldoende gelegenheid gehad om zich voorafgaand aan de zitting in te lezen en ter zitting bij het hof op de stukken te reageren. Het hof laat de aanvullende stukken dan ook buiten beschouwing.
De nadere grieven van de man in zijn aanvullende beroepschrift van 9 januari 2024
5.5
Voor zover de grieven en verzoeken van de man in zijn aanvullend beroepschrift zien op de bestreden beschikkingen van 14 maart 2023 is sprake van een aanvulling op de in het beroepschrift geformuleerde grieven. Het hof laat dit gedeelte van het aanvullend beroepschrift van de man wegens strijd met de tweeconclusieregel (artikel 347 Rv) buiten beschouwing. Er zijn geen gronden (gesteld) die een uitzondering op de tweeconclusieregel rechtvaardigen.
De rechtsgeldigheid van het huwelijk van partijen
5.6
De man stelt zich op het standpunt dat het in Denemarken gesloten huwelijk van partijen nietig is, omdat de man op het moment waarop dit huwelijk werd gesloten al getrouwd was met een andere vrouw. Er is dus sprake van bigamie en daarom kan het huwelijk van partijen niet in Nederland worden erkend. De vrouw betwist de stelling van de man gemotiveerd. Volgens haar is het huwelijk van partijen wel rechtsgeldig.
Naar het oordeel van het hof is het huwelijk van partijen naar Deens recht geldig en kan dit huwelijk in Nederland worden erkend. Het hof legt dit als volgt uit.
5.7
Het hof stelt voorop dat ingevolge wat in artikel 10:31 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald, een huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit. Deze huwelijksverklaring is door de Deense bevoegde autoriteiten afgegeven. Het tussen partijen gesloten huwelijk wordt dan ook vermoed rechtsgeldig te zijn. Of de Deense autoriteiten op dat moment kennis droegen van een eerder door de man gesloten en nog niet ontbonden huwelijk kan in het midden blijven vanwege het volgende.
Artikel 10:31 lid 1 BW bepaalt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend. Het is dus van belang of het huwelijk van partijen naar Deens recht rechtsgeldig is. In paragraaf 9 van de Deense Wet op het aangaan en ontbinden van het huwelijk van 4 juni 1969 is bepaald dat, wie al eerder een huwelijk is aangegaan, geen huwelijk mag aangaan zolang het vorige huwelijk bestaat. In paragraaf 23 lid 1 van dezelfde wet is bepaald dat een huwelijk dat in strijd met paragraaf 9 is gesloten, op vordering van één van de echtgenoten nietig kan worden verklaard. Paragraaf 2 maakt echter een uitzondering voor de situatie dat het eerder gesloten huwelijk is ontbonden voordat een vordering tot nietigverklaring is ingesteld; in dat geval kan het (daarop volgende) huwelijk niet meer nietig worden verklaard.
Het standpunt van de man, dat het huwelijk van partijen vanwege strijd met de openbare orde in Denemarken vanaf het begin niet rechtsgeldig was, passeert het hof, omdat uit de hiervoor genoemde Deense wettelijke bepalingen blijkt dat nietigheid alleen op vordering van een partij wordt uitgesproken. Omdat niet is gesteld, en ook niet uit de stukken blijkt, dat het huwelijk van partijen voor het einde van het eerder gesloten huwelijk van de man in Denemarken nietig is verklaard, concludeert het hof dat naar Deens recht sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen.
5.8
De man heeft zich ook beroepen op art. 10:32 BW, waarin (onder meer) staat dat een buiten Nederland gesloten huwelijk niet wordt erkend als deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, en in ieder geval als één van de echtgenoten al gehuwd was met een persoon die in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, tenzij het eerder gesloten huwelijk is ontbonden of nietig verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:942) overweegt het hof dat de Nederlandse openbare orde niet meer aan erkenning van het huwelijk van partijen in de weg staat, omdat dit huwelijk inmiddels – sinds het eindigen van het eerder gesloten huwelijk van de man – geen polygaam karakter meer heeft. Immers, met ingang van 16 januari 2014 is de echtscheiding tussen de man en zijn eerste echtgenote van kracht. Met ingang van die datum is dan ook het polygame karakter aan het huwelijk tussen partijen komen te ontvallen. Dit betekent dat de beschikking van de rechtbank van 14 maart 2023 (C09/629076) over de rechtsgeldigheid van het huwelijk zal worden bekrachtigd. De verzoeken van de man: om voor recht te verklaren dat het huwelijk van partijen nietig, althans niet rechtsgeldig is, en in het verlengde daarvan beide partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken over de echtscheiding met nevenvoorzieningen, zullen worden afgewezen.
5.9
Op grond van zijn stelling dat het Deense huwelijk van partijen niet rechtsgeldig is en dat het niet in Nederland kan worden erkend wegens strijd met de openbare orde, verzoekt de man schorsing van de bestreden beschikking van 14 maart 2023 over de rechtsgeldigheid van het huwelijk. Nu het hof heden zal beslissen in de hoofdzaak dat de beschikking ter zake de nietigverklaring van het huwelijk zal worden bekrachtigd heeft de man geen belang meer bij dit verzoek.
5.1
Het hof merkt hierbij nog het volgende op. De man heeft het hof verzocht bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het Deense huwelijk en de erkenning ervan in Nederland de EEX-Verordening en het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1 juni 1970 toe te passen. Hij heeft verder betoogd dat het unierecht de Nederlandse processuele regels opzij zou kunnen zetten. Omdat de man niet heeft geconcretiseerd om welke regels van het unie- en/of verdragsrecht het zou gaan, welke gevolgen de gestelde toepasselijkheid van die regels voor de onderhavige zaak zouden moeten hebben en ook niet welke regels van het Nederlandse procesrecht daardoor opzij gezet zouden moeten worden, gaat het hof aan dit verzoek voorbij.
De echtscheiding
5.11
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht heeft toegepast op de echtscheiding. Partijen zijn immers staande huwelijk, op 22 mei 2012, bij een notaris in Zoetermeer huwelijkse voorwaarden overeengekomen. In de akte van huwelijkse voorwaarden is onder meer opgenomen: “
Comparanten verklaren ten overstaan van het tussen hen geldende huwelijksgoederenrecht en wet conflictenrechtelijke inzake ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed is het Egyptisch recht van toepassing”. De man stelt dat op grond daarvan het Egyptisch recht van toepassing is op de echtscheiding. Omdat partijen naar Egyptisch recht al waren gescheiden, verzoekt de man het hof de echtscheidingsbeslissing te vernietigen en partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun (al dan niet voorwaardelijke) verzoeken tot echtscheiding.
5.12
De vrouw voert aan dat uit de huwelijkse voorwaarden niet kan worden geconcludeerd dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt ten aanzien van het toepasselijk recht op de echtscheiding. De vrouw stelt dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding en dat de rechtbank terecht de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat op verzoekschriften tot echtscheiding die zijn ingediend na 1 januari 2012 artikel 10:56 BW van toepassing is. Op grond van artikel 10:56 lid 2 BW kan weliswaar een rechtskeuze worden gemaakt voor een toepasselijk recht op de echtscheiding, maar is een rechtskeuze slechts mogelijk voor het recht van een vreemde staat waarvan zij beiden de nationaliteit hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man uitsluitend de Duitse nationaliteit heeft en de vrouw de Egyptische nationaliteit heeft. Tegen deze vaststelling is geen grief gericht, zodat de nationaliteit van zowel de man als de vrouw is komen vast te staan. Aldus ontbreekt een gemeenschappelijke nationaliteit, zodat een keuze voor dit recht met betrekking tot de verzochte echtscheiding niet mogelijk is. Deze grief faalt daarom.
5.14
De man heeft nog aangevoerd dat partijen naar Egyptisch recht al zouden zijn gescheiden. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat het huwelijk niet door een eenzijdige verstoting in Egypte is ontbonden. De man heeft daartegen niets ingebracht dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het betoog van de man, dat het verzoek voorlopige voorzieningen dat de vrouw bij de Nederlandse rechter heeft ingediend, zou moeten leiden tot de conclusie dat bij de verstoting door de man in Egypte beide partijen zouden zijn betrokken zoals de man betoogt, snijdt geen hout en wordt door het hof gepasseerd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht aldus heeft beslist.
5.15
Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof de bestreden beschikking van 14 maart 2023 zal bekrachtigen voor zover het de uitgesproken echtscheiding betreft. De verzoeken van de man om:
- voor recht te verklaren dat het Egyptische recht op de echtscheiding van toepassing is;
- voor recht te verklaren dat partijen naar Egyptisch recht al gescheiden zijn; en
- partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken tot echtscheiding;
zullen worden afgewezen.
De voorlopige partneralimentatie
5.16
De verzoeken van de man in hoger beroep die betrekking hebben op de voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, vastgesteld bij de bestreden beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022, komen naar het hof begrijpt op het volgende neer:
Primair:
- vernietiging, subsidiair schorsing, van de beschikking van 19 april 2022 voor zover daarbij een voorlopige partneralimentatie is vastgesteld, en veroordeling van de vrouw tot terugbetaling van de door de man betaalde voorlopige partneralimentatie;
Subsidiair:
- wijziging van de beschikking van 19 april 2022.
5.17
De vrouw doet voorwaardelijke zelfstandige verzoeken, voor de situatie dat de bestreden beschikking van 19 april 2022 niet meer geldig zou zijn. Deze verzoeken houden in vaststelling van een voorlopige partneralimentatie en vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bedrag ter zake van bijzondere vervoerskosten van de minderjarigen.
5.18
Op grond van artikel 824 lid 1 Rv staat tegen de beschikking van 19 april 2022 geen hoger beroep open. Alleen al om die reden zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot vernietiging, dan wel schorsing, van deze beschikking. In het verlengde hiervan zal ook het verzoek tot terugbetaling van door de man betaalde partneralimentatie worden afgewezen.
5.19
Subsidiair verzoekt de man wijziging van de bij die beschikking vastgestelde voorlopige partneralimentatie. De man stelt zich op het standpunt dat, nu geen sprake is van een (rechtsgeldig) huwelijk, hij geen partneralimentatie hoeft te voldoen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 824 lid 2 Rv kan een beschikking voorlopige voorzieningen ter zake de partneralimentatie worden gewijzigd als de omstandigheden inmiddels zozeer zijn gewijzigd of als de beschikking berust op zozeer onjuiste of onvolledige gegevens dat deze beschikking, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kan blijven. Niet iedere wijziging van omstandigheden en niet iedere onjuistheid van de oorspronkelijke gegevens zal tot wijziging van de beschikking kunnen leiden. Alleen in evidente, zeer sprekende gevallen is een wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd.
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat het Deense huwelijk van partijen rechtsgeldig is en dat partijen niet naar Egyptisch recht al zijn gescheiden. De stelling van de man dat er, bij gebreke van een rechtsgeldig huwelijk, geen alimentatieplicht op hem rust, is dan ook onjuist. Omdat de man verder geen, althans onvoldoende, feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen zouden moeten leiden, zal het hof het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 19 april 2022 afwijzen.
5.2
Omdat uit het voorgaande volgt dat de beschikking van 19 april 2022 in dit hoger beroep niet wordt aangetast, is de voorwaarde waaronder de vrouw haar zelfstandige verzoeken heeft gedaan niet vervuld. Het hof komt dus niet aan deze verzoeken toe.
Ook ziet het hof geen juridische grondslag in deze voor de door de man verzochte verwijzing naar een andere rechter.
De (definitieve) partneralimentatie
5.21
Naar het hof begrijpt, komen de verzoeken van de man in hoger beroep die betrekking hebben op de (definitieve) partneralimentatie, vastgesteld in de bestreden beschikking van 14 maart 2023 (C09/62912), op het volgende neer. De man vraagt het hof:
- de bestreden beschikking van 14 maart 2023 (C09/629012) te vernietigen subsidiair te schorsen voor zover daarin partneralimentatie is vastgesteld;
- te verklaren voor recht dat Egyptisch recht van toepassing is op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie;
- het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen;
- te bepalen dat de behoefte van de vrouw niet hoger is dan € 1.600,-;
- bij de berekening van de partneralimentatie rekening te houden met de verdiencapaciteit en het vermogen van de vrouw;
- de bestreden beschikking van 14 maart 2023 (C09/62912) te schorsen voor zover daarin is bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie aan de vrouw zal voldoen van € 2.936,- per maand.
5.22
Het hof ziet geen grond voor schorsing, vernietiging of wijziging van de bestreden beschikking van 14 maart 2023 (C09/62912) en zal dat hierna uitleggen. Daarbij gaat het hof achtereenvolgens in op:
- de schorsing van de beschikking van 14 maart 2023 (C09/62912) voor zover daarbij partneralimentatie is vastgesteld;
- het recht dat op de partneralimentatie van toepassing is;
- de behoefte van de vrouw;
- de verdiencapaciteit en het vermogen van de vrouw;
- de ter zitting gestelde wijziging van omstandigheden (vervroegd pensioen van de man).
Schorsing
5.23
Voor zover het verzoek van de man moet worden gezien als een verzoek om schorsing van de werking van de beschikking van 14 maart 2023 ten aanzien van de partneralimentatie is het hof van oordeel dat de man daarbij geen belang heeft. Het hof zal heden namelijk beslissen in de hoofdzaak. Bovendien gaat de partneralimentatie pas in op het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat is nog niet het geval.
Het op de partneralimentatie toepasselijke recht
5.24
De man stelt dat Egyptisch recht moet worden toegepast op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie. Hij beroept zich hierbij op de huwelijkse voorwaarden en stelt daarnaast dat dit ook volgt uit de toepasselijke regelgeving. In dit verband wijst de man op artikel 8 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen Haags Alimentatieverdrag 1973 (hierna: het Haags Alimentatieverdrag 1973). Daaruit volgt dat het recht dat van toepassing is op de echtscheiding ook van toepassing is op de partneralimentatie. De rechtbank heeft ten onrechte het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: Haags alimentatieprotocol 2007) toegepast. Omdat Egypte niet aan dit Protocol gebonden is, geldt tussen Egypte en Nederland nog steeds het Haags Alimentatieverdrag 1973, zo stelt de man.
5.25
De vrouw heeft gemotiveerd weersproken dat het Egyptisch recht van toepassing is op de partneralimentatie. Zij betwist dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan voor toepasselijkheid van Egyptisch recht op de partneralimentatie.
5.26
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3 onder c) van de Haagse Alimentatieverordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het Nederlands recht van toepassing is op de partneralimentatie ingevolge het van toepassing zijnde Haags alimentatieprotocol 2007. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Anders dan de man aanvoert, is Egypte niet als staat betrokken bij de onderhoudsverplichting. Beide partijen hebben immers hun gewone verblijfplaats in Nederland. Overigens zij opgemerkt dat, anders dan de man aanvoert, Egypte niet partij is bij het Haags Alimentatieverdrag 1973. In artikel 15 van de Alimentatieverordening 2008 is bepaald dat het recht dat van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het Haags Protocol van 23 november 2007. Uit de artikelen 3 en 5 van het Haags Protocol 2007 volgt dat in beginsel het recht van de staat waarin de alimentatiegerechtigde haar gewone verblijfplaats heeft van toepassing is, tenzij een van partijen daartegen bezwaar maakt en het recht van een andere staat nauwer met het huwelijk verbonden is. Omdat dit laatste niet is gesteld of gebleken, is in dit geval Nederlands recht van toepassing omdat de vrouw in Nederland woont.
De man stelt dat Nederlands recht in dit geval niet van toepassing is, omdat partijen een rechtskeuze hebben gedaan voor het toepassen van Egyptisch recht op de partneralimentatie. Een dergelijke rechtskeuze is mogelijk op grond van artikel 8 van het Haags Alimentatieprotocol 2007. In hun huwelijkse voorwaarden van 22 mei 2012 hebben partijen ‘
ten aanzien van het tussen hen geldende huwelijksgoederenrecht en wet conflictenrechtelijke inzake ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed’ Egyptisch recht van toepassing verklaard. Uit deze – overigens niet duidelijk verwoorde - tekst in de huwelijkse voorwaarden blijkt naar het oordeel van het hof niet dat partijen voor de partneralimentatie een keuze hebben gemaakt voor Egyptisch recht. Ook kan dit niet worden afgeleid uit de brief van de notaris van 4 augustus 2023, die door de man is overgelegd. Omdat de man ook overigens geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die erop duiden dat het de bedoeling van partijen was om het Egyptisch recht ook op de partneralimentatie van toepassing te verklaren, gaat het hof ervan uit dat partijen voor de partneralimentatie geen rechtskeuze hebben gedaan voor Egyptisch recht.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de rechtbank terecht Nederlands recht op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie heeft toegepast.
De behoefte van de vrouw
5.27
De man stelt – samengevat – het volgende.
De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie onjuist vastgesteld, doordat zij bij de vaststelling van het netto besteedbare gezinsinkomen geen rekening heeft gehouden met kosten als de onderhoudskosten voor een dochter van de man uit een eerder huwelijk, de bijzonder hoge kosten van de kinderen van partijen voor vervoer naar school en de hoge (particuliere) schoolkosten. Het resultaat van de behoefteberekening conform de hofnorm, dat op zichzelf niet door de man wordt betwist, moet nog voor deze kosten worden gecorrigeerd, zodat de behoefte lager uitvalt.
5.28
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Volgens haar is de rechtbank van de juiste behoefte uitgegaan.
5.29
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet strookt met de gehanteerde forfaitaire bepaling van de behoefte om het resultaat vervolgens te corrigeren voor kosten als door de man gesteld. Deze grief van de man slaagt dus niet.
De verdiencapaciteit en het vermogen van de vrouw
5.3
De man stelt – samengevat – dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw niet in staat kan worden geacht in haar levensonderhoud te voorzien. De vrouw is hoog opgeleid en heeft een inspanningsverplichting om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij de Nederlandse taal leert en werk zoekt. Bovendien miskent de rechtbank dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij in ieder geval gedeeltelijk in haar behoefte voorziet, voor zover zij hiertoe in staat is. De man stelt dat zij hiertoe in staat moet worden geacht, omdat er voldoende werkgelegenheid is. Volgens de man kan de vrouw een inkomen van ongeveer € 2.500,- per maand verwerven. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het eigen vermogen van de vrouw.
5.31
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij geen verdiencapaciteit heeft en dat de rechtbank terecht geen rekening heeft gehouden met enig vermogen aan haar kant. Zij heeft, net zoals in eerste aanleg, ter zitting verklaard dat zij dierenarts is, maar dat dit niet betekent dat zij in Nederland direct aan het werk kan. De vrouw dient namelijk een aanvullende opleiding te volgen en aan bevoegdheidseisen te voldoen om in Nederland als dierenarts aan het werk te kunnen. Zij heeft haar diploma immers in Egypte behaald. Nu de vrouw ook de zorg voor de kinderen had, heeft zij geen tijd gehad voor het volgen van een aanvullende opleiding. Ook heeft zij geen tijd gehad om de Nederlandse taal machtig te worden.
5.32
Het hof neemt op dit moment, net als de rechtbank, geen verdiencapaciteit bij de vrouw aan. Daarbij is van belang dat de vrouw een buitenlandse opleiding tot dierenarts heeft gevolgd en hierdoor nog niet in Nederland aan de slag kan. De vrouw heeft tijdens het huwelijk nooit gewerkt, heeft de zorg voor jonge kinderen en spreekt de Nederlandse taal onvoldoende om gemakkelijk een baan te vinden. Zoals de man aanvoert, ligt het op de weg van de vrouw zich ervoor in te spannen om zelf, al dan niet gedeeltelijk, in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien, maar naar het oordeel van het hof kan dit nu nog niet van de vrouw worden verwacht.
5.33
Omdat de man onvoldoende concreet heeft gesteld over welk vermogen de vrouw zou beschikken en op welke wijze daarmee in het kader van de alimentatieberekening rekening had moeten worden gehouden, slaagt de grief van de man over het vermogen van de vrouw niet.
Wijziging van omstandigheden
5.34
Ter zitting is naar voren gekomen dat de man vervroegd met pensioen is gegaan, waardoor er een inkomensvermindering aan zijn zijde is ontstaan. De man stelt dat dit grond is voor wijziging van de alimentatie (het hof leest: vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie). Naar het hof begrijpt legt de man dit aanvullend ten grondslag aan zijn verzoek aan het hof om het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog af te wijzen.
5.35
De vrouw voert verweer Zij wijst erop dat de man op dit punt geen stukken heeft overgelegd en betwist de noodzaak van het pensioen.
5.36
Het hof overweegt als volgt. De man heeft zijn stelling over het inkomensverlies niet met stukken onderbouwd. Voor zover de man inderdaad een lager inkomen heeft doordat hij met vervroegd pensioen is gegaan geldt het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 januari 1998, NJ 1998, 707) volgt dat bij een inkomensachteruitgang door eigen gedragingen van een onderhoudsplichtige moet worden nagegaan of sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Naar het oordeel van het hof is dat hier het geval. De man, die nu 57 jaar is, heeft kennelijk zelf besloten om met vervroegd pensioen te gaan. Hierdoor is zijn draagkracht mogelijk verminderd, al kan het hof dit niet vaststellen. Het hof oordeelt dat het de man, gelet op zijn onderhoudsverplichting, niet vrijstond te kiezen voor vervroegd pensioen als dit een inkomensvermindering teweeg heeft gebracht.
Het huurrecht
5.37
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de echtelijke woning niet een vermogensbestanddeel betreft dat onder het huwelijksvermogensstelsel valt waarop partijen het Egyptische recht van toepassing hebben verklaard. Het huurrecht is volgens hem namelijk wel degelijk een onderdeel van de huwelijksgemeenschap en daarop is het Egyptische recht van toepassing. De man behoudt het huurrecht, omdat de huurovereenkomst op zijn naam staat en het Egyptisch recht geen verdeling kent.
5.38
De vrouw voert aan dat de man geen belang meer heeft bij het voortzetten van de huurovereenkomst. Hij heeft immers een andere woning gekocht. De vrouw wenst dan ook toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan haar.
5.39
Het hof overweegt als volgt. De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning. Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, zal het hof eveneens het Nederlandse recht toepassen.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man inmiddels al een andere woning heeft betrokken. De man heeft niet duidelijk gemaakt welk belang hij nog heeft bij toekenning van het huurrecht aan hem. Omdat de vrouw in de woning woont, heeft zij wel belang bij het verkrijgen van het huurrecht.
Het hoger beroep van de man tegen de bestreden beschikking van 12 december 2023
5.4
In zijn aanvullende beroepschrift van 9 januari 2024 richt de man zich mede tegen de beschikking van 12 december 2023. Omdat deze beschikking gaat over wijziging van een voorlopige voorziening in het kader van de echtscheidingsprocedure, staat daartegen geen hoger beroep open (artikel 824 Rv). Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 12 december 2023.
Proceskosten
5.41
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep zoals gebruikelijk compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5.42
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2023 (echtscheiding) en 14 maart 2023 (nietigverklaring huwelijk), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de man niet-ontvankelijk in het verzoek tot vernietiging, subsidiair schorsing, van de bestreden beschikking van 19 april 2022 (voorlopige voorziening);
verklaart de man niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de bestreden beslissing van 12 december 2023 (wijziging voorlopige voorziening);
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, H.J. Wieman-Bart en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. J. van Gaalen als griffier, en is op 27 november 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.