ECLI:NL:GHDHA:2024:2272

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.343.768/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met zorgen over opvoedvaardigheden en hulpverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige is verleend. De rechtbank had op 17 april 2024 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen en de gecertificeerde instelling te machtigen om de minderjarige uit huis te plaatsen. De moeder van de minderjarige is van mening dat de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing inmiddels zijn weggenomen en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing te beëindigen. Het hof heeft op 13 november 2024 de zaak behandeld en geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft recentelijk verhuisd en er is geen vaste jeugdbeschermer betrokken, wat bijdraagt aan de onduidelijkheid over de stabiliteit die de minderjarige nodig heeft. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af. Tevens dringt het hof aan op het organiseren van een netwerkberaad door de gecertificeerde instelling om de benodigde hulp en begeleiding voor de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.343.768/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 24-270
zaaknummer rechtbank : C/09/661345
beschikking van de meervoudige kamer van 13 november 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman,
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
verweerder in het hoger beroep,
gevestigd te: Den Haag,
hierna te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Fakiri te Den Haag,
[de grootmoeder moederszijde] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Dordrecht,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 2 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 7 oktober 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag;
  • een brief van de gecertificeerde instelling van 16 oktober 2024, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger] als vertegenwoordiger van de raad;
- [vertegenwoordiger] en [vertegenwoordiger 2] als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de grootmoeder moederszijde.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum]
2021 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).
3.3
De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
3.4
Sinds november 2023 verblijft [de minderjarige] feitelijk bij grootmoeder moederszijde.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • [de minderjarige] van 17 april 2024 tot 17 april 2025 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling;
  • de gecertificeerde instelling gemachtigd om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkvoorziening voor pleegzorg van 17 april 2024 tot 17 april 2025, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2
De grieven van de moeder hebben betrekking op de uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof in hoger beroep, voor zover mogelijk met uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring, de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om de uithuisplaatsing en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] met terugwerkende kracht wordt afgewezen althans om de machtiging uithuisplaatsing niet te verlenen althans te beëindigen.
4.3
De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd. De raad vindt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder moet worden afgewezen.
4.4
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder in hoger beroep. Hij vindt
dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank in de bestreden beschikking terecht heeft beslist dat [de minderjarige] uit huis mag worden geplaatst. Het hof vindt dat dit inderdaad het geval is, en dat dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af. Deze beslissing wordt als volgt toegelicht.
5.2
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De machtiging kan op grond van lid 2 eveneens worden verleend op verzoek van de raad.
5.3
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van [de minderjarige] . Het hof neemt, na eigen afweging, de gronden van de rechtbank over en vult deze als volgt aan. De moeder stelt dat zij in staat is om zelf voor [de minderjarige] te zorgen. [de minderjarige] is blij als hij bij haar is en verzet zich als hij weer terug moet naar de grootmoeder moederszijde. De moeder stelt dat zij met haar nieuwe partner dichter bij de grootmoeder moederszijde is gaan wonen en graag zou willen dat [de minderjarige] hier ook komt wonen. De grootmoeder moederszijde bevestigt dat [de minderjarige] weer bij de moeder zou kunnen wonen en dat zij de moeder dat ook toewenst, maar zij voegt daaraan toe dat alle drie de kinderen bij elkaar zouden moeten blijven. De raad voert daarentegen aan dat er op dit moment nog altijd veel onrust bestaat, omdat [de minderjarige] op drie plekken verblijft (bij de grootmoeder moederszijde, maar ook bij de vader en bij de moeder). Ook bestaan nog grote zorgen over de mate waarin de vader en de moeder zelf afspraken zouden kunnen maken met de grootmoeder moederszijde. Er zal volgens de raad eerst verbetering in de onderlinge relatie tussen de ouders en met de grootmoeder moederszijde moeten ontstaan. Tevens voert de raad aan dat [de minderjarige] volgens de gastouder een groei heeft doorgemaakt sinds hij bij de grootmoeder moederszijde verblijft. Toch zijn er nog altijd veel zorgen over [de minderjarige] en is onlangs een noodkreet vanuit de jeugdarts afgegeven, omdat er hulpverlening wegens vroegkinderlijk trauma moet worden ingezet en dit tot op heden niet is gebeurd. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de zorgen die hebben geleid tot het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing nog niet zijn weggenomen. De moeder is onlangs opnieuw verhuisd. [de minderjarige] heeft stabiliteit nodig en onduidelijk is of de moeder hem die kan bieden. Het hof is het eens met de vader dat niet is gebleken dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder zijn weggenomen en dat dit ook niet blijkt uit hetgeen de moeder stelt over haar behandelingen bij de psycholoog. De moeder erkent de zorgen omtrent de opvoeding van [de minderjarige] niet en heeft hier geen hulp voor gezocht, de traumabehandeling is nog niet afgerond en er is geen inzicht in de interactie tussen de moeder en [de minderjarige] . Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af.
5.4
Het hof voegt hier, in het belang van [de minderjarige] , nog het volgende aan toe. Zowel de ouders als de grootmoeder moederszijde en de raad geven aan dat geen hulp vanuit de gecertificeerde instelling wordt geboden bij het uitbreiden van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder en bij de hulp die [de minderjarige] nodig heeft volgens de noodkreet van de jeugdarts. De vader en de moeder zouden de grootmoeder moederszijde willen helpen bij het brengen van [de minderjarige] naar bijvoorbeeld de logopedist, maar er ontbreekt regie op dit punt. Er is nog altijd geen vaste jeugdbeschermer betrokken. Het hof begrijpt dat de gecertificeerde instelling te maken heeft met een tekort aan jeugdbeschermers; dit is een groot maatschappelijk probleem. Dat neemt niet weg dat er hulp en begeleiding moet komen voor [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft ter zitting toegezegd op korte termijn een ‘netwerkberaad’ te zullen organiseren om te proberen een aantal praktische problemen voor [de minderjarige] op te lossen, zoals het halen en brengen naar de logopedist. Ook zal worden besproken of op een andere manier in de hulpvraag van [de minderjarige] kan worden voorzien en of bijvoorbeeld het Wijkteam een rol kan (gaan) spelen. Het hof dringt erop aan dat dit netwerkberaad op korte termijn wordt georganiseerd, zodat [de minderjarige] de hulp en begeleiding krijgt die hij nodig heeft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 april 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Wieman-Bart, A. Zonneveld en M.L.H. Gelauff, bijgestaan door mr. C.K. Meijer als griffier en is op 13 november 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.