ECLI:NL:GHDHA:2024:2264

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
BK-24/275
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken en de verstrekking van gegevens door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 februari 2024. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen in Den Haag, voor het belastingjaar 2022. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 589.000 op de waardepeildatum van 1 januari 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelasting, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Heffingsambtenaar. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de Heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) heeft geschonden door geen gebruik te maken van KOUDV-factoren, liggingsfactoren en indexeringscijfers in de bezwaarfase. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar geen verplichting had om gegevens te verstrekken die hij niet had. De Heffingsambtenaar verklaarde dat hij in de bezwaarfase geen gebruik maakte van de genoemde factoren en dat deze pas in beroep werden gepresenteerd. Het Hof bevestigde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om gegevens te verstrekken die niet beschikbaar waren en dat het gebrek aan inzicht voor belanghebbende geen schending van artikel 40 WOZ opleverde.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/275

Uitspraak van 26 november 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 februari 2024, nummer SGR 22/6872.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het jaar 2022 vastgesteld op € 589.000 (de beschikking).
Tegelijk met de bekendmaking van de beschikking is in één geschrift aan belanghebbende onder meer de aanslag in de onroerendezaakbelasting eigenaar opgelegd (de aanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van de beroepen is griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep is griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend. Het Hof heeft partijen bij bericht van 17 juli 2024 meegedeeld de zaak zonder zitting te willen afdoen. Partijen hebben niet binnen de aangegeven termijn aangegeven wel een zitting te willen. Het Hof heeft hierop het onderzoek gesloten.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang in hoger beroep, geoordeeld:
“5. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem te verstrekken. Daarover schrijft hij: “Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten (…)”. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van grondstaffels, liggingsfactoren, indexeringscijfers van de onderbouwingen naar de waardepeildatum en KOUDV-factoren. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar uitgebreid toegelicht hoe de waarde van woningen in de gemeente jaarlijks tot stand komt en in de bezwaarfase wordt herbeoordeeld, waarbij een belangrijk deel van het werk op individueel niveau door taxateurs handmatig wordt verricht. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Hieruit volgt dat de (gegevens die ten grondslag liggen aan) indexeringscijfers en KOUDV- en liggingsfactoren de heffingsambtenaar niet ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en dus niet aan belanghebbende in de bezwaarfase konden worden verstrekt. [1]
[1] Vgl. Gerechtshof Den Haag 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2636 en Hoge Raad 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1390.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of artikel 40 van de Wet WOZ is geschonden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar, zo veronderstelt het Hof, ontkennend. De waarde van de woning is niet langer in geschil.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de beroeps- en de hogerberoepsfase, waarbij het bepaalde in de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en Bpm, Stb. 2023, 207, geen toepassing vindt.

Beoordeling van het hoger beroep

Artikel 40 Wet WOZ
5.1.
De Heffingsambtenaar heeft consequent verklaard in de bezwaarfase geen gebruik te maken van KOUDV-factoren, liggingsfactoren en indexeringscijfers. Pas in beroep wordt een matrix opgesteld waarin al deze gegevens zijn verwerkt. Bij de vaststelling van de waarde wordt gekeken naar verkopen van objecten die wat betreft inhoud, staat en ligging zo identiek mogelijk zijn. Het gemiddelde van de prijs per vierkante meter wordt gebruikt bij de waardering van de woning. De geschiktste woningen worden gekozen, deze komen op het taxatieverslag samen met een toelichting, welk verslag in de bezwaarfase aan belanghebbende is verstrekt. Dit wordt vervolgens nog eens gecontroleerd, aldus de Heffingsambtenaar.
5.2.
Het is het Hof ambtshalve bekend dat de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag in het belastingjaar – en in voorgaande belastingjaren – op de onder 5.1 beschreven manier de waarde van woningen heeft vastgesteld. Een andere uitleg van zijn werkwijze is het Hof niet bekend. Wat de Heffingsambtenaar niet heeft, hoeft hij niet te verstrekken. Dat kan hij ook niet. Dat de inzage in de wel aanwezige stukken voor belanghebbende onvoldoende is geweest om de WOZ-waarde te kunnen controleren, maakt dit niet anders. Het verstrekken van gegevens, waartoe de heffingsambtenaar verplicht is, is iets anders dan het verschaffen van inzicht.
5.3.
Belanghebbende betoogt voorts dat de Heffingsambtenaar niet of verkeerd indexeert. Aangezien de WOZ-waarde niet langer in geschil is, behoeft deze grond geen bespreking. Hiervoor geldt hetgeen hiervoor al is overwogen: wat de Heffingsambtenaar niet heeft, hoeft hij niet te verstrekken, en een gebrek aan inzicht levert geen schending van artikel 40 Wet WOZ op.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en L.D.M.A Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 26 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.