ECLI:NL:GHDHA:2024:2264
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken en de verstrekking van gegevens door de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 februari 2024. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen in Den Haag, voor het belastingjaar 2022. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 589.000 op de waardepeildatum van 1 januari 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelasting, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Heffingsambtenaar. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de Heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) heeft geschonden door geen gebruik te maken van KOUDV-factoren, liggingsfactoren en indexeringscijfers in de bezwaarfase. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar geen verplichting had om gegevens te verstrekken die hij niet had. De Heffingsambtenaar verklaarde dat hij in de bezwaarfase geen gebruik maakte van de genoemde factoren en dat deze pas in beroep werden gepresenteerd. Het Hof bevestigde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om gegevens te verstrekken die niet beschikbaar waren en dat het gebrek aan inzicht voor belanghebbende geen schending van artikel 40 WOZ opleverde.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.